Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |
No. 47
| |
Een Beschryving van kleyn Angola, anders 't Huys te Paddenstyn.Ga naar voetnoot*Ik trat te Angola op 't Land, genoegzaam met myn Zin,
Vond Kakus 't Menschdier, 't Kost begrip van snoode Daaden;
| |
[pagina 370]
| |
Ik sloeg al lacghende den Weg des Afgronds in,
En zag Hermione met de Eenzaamheyt belaaden.
Den Stichter nors en bits beschreef zyn naare Plaats,
Die eng en duyster is zo boven als beneden,
En kroop myn Hielen na met een verdraaide Schaats,
Met Satans Grimlacgh, en met 's Nootlots loode Schreden;
Ten laatsten Schonk hy Mee zo zwavelig en Schraal,
Dat wie daar van niet barst, die 's wis gedraait uyt Staal.
Ey lieve Ontleeder der Gebreeken laat ons ons zelven eens onteeren door een Visite te geeven aan den Reus Kakus, (zey onlangs een Vriend die den Anatomist bezogt in zyn Heremitage) en laat ons eens zien of het waar is, dat vier paar groene Kikvorschen werk zouden hebben om die Buytenplaats te draagen tot aan de Heerlykheyt van Demmerik, by aldien die geplaatst wiert op het Pedestaal van een Doodbaar. Dat redelyk verzoek verzachte de Resolutie des Ontleeders, die eens voor al voorgenomen had zig niet meer te mengen onder de afgevalle Appelen, uyt vrees van gestooken te worden door de Egels, en hy zette zig in een Sloepje verzelt van een derde Vriend, om als een Venetiaansche Doge in die kleyne Bucentaurus, een Bezoek af te leggen aan den groote Centaurus. Zy arriveerden zonder eenige zonderlinge Avontuuren te ontmoeten, dan dat zy in 't Hartje van hun Vaart voor ses Minuyten gestuyt wierden door een doode Karper, aan het Slot van Kakus, die zylings hun kwam recipieeren op den Oever van zyn Territooir. Het schynt dar hy die komst voorzien had uyt de Starren, want hy was opgetraaliet in een Japonsche Rok, die hy na een penibele Studie gefabriceert had uyt een Hongaars Paerdekleed, zyn Das scheen in de Geelzucht gevallen te zyn, zyn Pooten blonken als de Spyskamer van een Mol, hy was gekoust als een Bedelaar van Kalot, gemuylt als een Kalkmeeter, en geparuykt als een brandende Komeet. Myn Heer (sprak den Ontleeder die 't woord voerde van die Ambassade) de Faam die doorgaans kakelt als een Hen die in Eyer snoot zit, heeft ons zo veel Ongelooflykheden overgebrieft van de opreyzende Muuren uwes Paddensteyns, dat door de Hette van uw Geest wort uytgebroeit, gelyk als de Ruspenen Avondtorren gerypt worden door het Vuur der aangenaame Lente, dat deeze Heeren door myn Mond verzoeken, om als Bruydegoms die Wonderen met Handtasting te moogen begroeten, die zy zo dikmaals geadmireert hebben op Schuyten, op Wagens, en op Chezen. | |
[pagina 371]
| |
Den Reus Kakus ontfong hun met een onechte Beleefdheyt, hy beet hun de Komplimenten toe, hy kruyden achterwaards uyt om hun te verwelkomen, en hy betoonde zig in alles zo meegaande als de Koning der Skeletons. Een van de drie Heeren dat ziende, zey zachtjes tegens den Ontleeder der Feylen; Laat ons decampeeren, Campo, want ik voorzie alhier de eyge Hospitaliteyt die Polifeem gebruykte in het recipieeren van Ulysses en van zyn Medgezellen. Den Anatomist repliceerde; Neen, myn Heer, ik hou voet by stek, men kan niets meer van een Kat hebben als 't Bont, te vergeefs verwacht een Man Honing uyt het Nest van een Veenmol, en Beleefdheyt van een Halfslag; wachtje maar voor zyn achterste Hoeven en dan is het Dier ons. Heeren (gromde Kakus met het Accent van een Nymeegsche Molschipper) dees Plaats slacht de Wetten, en moet ingezien worden met een Vertaalder, en die Man ben Ik; Ik ben Angolas Tong, Die Tong die onbezweeken,
Zig van de Stempel straf wist vry en vrank te preeken,
En die den laatsten Snak van een Ga naar voetnoot*Romeyn ontfong,
Die uyt dit Leeven in een heeter Woonplaats sprong.
't Is waar, ik kan myn Konst niet boven hem verheffen,
Des poog ik om in 't Schelms myn Meester te overtreffen.
Dit gezongen hebbende wees hy ons met zyn voorste Vinger, die de lengte van een Rolstok uytmaakte, op een Gebouw dat al het Air had van de geschilderde Pastey op de Maaltyd van den verlooren Zoon, en hy protesteerde; dat 'er tot nog toe geen Weergaa onder de Mopmuts van een betrokke Lucht gezien was, die zyn Slot (dus doopte die leelyke Reus die Pasteykorst) kon evenaaren. Den ingang die niet hoog maar eng was, bragt het Gezelschap in een Saal die ten minsten acht voeten in de breete, en negende half in de lengte kon uytmaaken, en waar in een Man al het Gemak kon hebben, dat 'er te vinden is in een Verkeerbort. De planke Vloeren waaren zo digt in malkanderen gedreeven, dat 'er den Ontleeder een van zyn Pollevyen tusschen in liet steeken, die naderhant van de Naneeven zal aangezien worden voor een houte Medaille, die den Reus aldaar als een Gedenkteeken geconsigneert had onder den eerste Steen. Een paar Engelsche Schuyfraamen vercierden dat Salet, en waarlyk men | |
[pagina 372]
| |
kon voelen; want de Glaazen waaren te duy ster om 'er door te konnen zien, dat die 'er niet gezet waaren uyt een bekrompe Beurs, want ieder Ruyt had de Breete van het Hoorn eens Dievelantaarens, en de lengte van een Stuk Gelds van dertig Stuyvers. Maar den Ontleeder van Paddenstyn tart al de Bouwkonstenaars, van den Architekt Ga naar voetnoot*Pegelyn tot aan den Stichter van Rotsenburg, om een Engelsche Schoorsteen te praktiseeren, die nog natuurlyker zal gelyken na een vervallen Outaar waar op de Fransche Druiden de Eerstelingen der Ekelen, en de gryze Hoofden der Uyen plagten te offeren. Die Schoorsteen is niet te beschryven als door een Pen die uyt de Slagwiek van een agoniseerende Vleermuys gehaalt, en gedoopt is in een Inkt t'zamengestelt uyt het Sap van Jodenlym, en uyt het Water vande Doode Zee. Die Engelsche Schoorsteen bestaat uyt ruym zo veel Stukken en Brokken als een Spaansch Schaakbort, en is uyt Zedigheyt meer zwart als bruyn, doch den Rook heeft daar in nog part nog deel, want zo uyt Vrees voor Brand als uyt Vrees voor Onkosten, is 'er Vuur nog Vonk te zien in die eenigste Schoorsteen van dat betovert Slot. Ondertusschen vertaalde Kakus, die een Mensch ylhoofdig zou praaten, de Eygenschappen daar van aan die Nieuwschierigen. Hy wees hun een Glas aan, dat ten naatsten by geplaatst was in 't midden van die Schoorsteen, en dat hy door een Halve Stuyver Quikzilver uyt het Kristal van een Zak-Orlogie herschept had in een Spiegelglas. Al het Lofwerk om en aan die Schoorsteen had hy zelfs zeer cierlyk gesneeden met een geschaart Broodmes, beschildert met het Hemelsblaauw des Antikrists, (Tonnetjes Zwart) en vergult met dat Stofgoud waar meede de Abderietsche Tabaksverkoopers hun dorre Blaadjes kleuren. Vorders waaren de ses plaatsen, geordonneert om ses onpaare Coffikopjes op te plaatsen, reeds in bezitting genomen by drie à vier Importante Spinnekoppen, welke Vliegenvangende Generatie hy wyds en zyds door de Vertrekken liet vagabondeeren, als een Huysmiddel tegens de booze Lucht. Uyt dat Vertrek wees hy ons de Weg om door een vierkant Gat na boven te kruypen, en dat langs een Trap die zo maklyk was om te beklimmen, als een met Spaansche Zeep bestreeken Mast, doch die echter den Arbeyt der Opklimmers beloonde door een verruk- | |
[pagina 373]
| |
ke de Vertooning. Dat Driemanschap ontmoete aldaar op 't onverwachtste een bevallige jonge Juffer, die den Oudste Kyker voorkwam als een Marphise, die toebetrouwt is aan de Bewaaring van een Reus in een betovert Kasteel, en die eenige Hondert jaaren lang, zonder Eeten of Drinken, moet bewaakt worden voor het steeken van de Muggen en Vliegen der doolende Ridders. *
Daar zat Hermione als een Godes te pryken,
Dat heygent Offerlam,
Dat de alderbleekste Kam,
Met Roozenroot zou yken.
**
Ach Engel 'k ben gekwetst! (riep Cam** met een Zucht)
Daar vaart myn Vryheyt heen op 's Mingods Snelle Wieken!
Ey schenk uw Bloem aan 't Honigbieken,
Dat uw zal strooken in een frissche en ruymer Lucht:
Een lieve Kus vol Medeley
Stelt uw en uwe Minnaar vry.
***
't Is waar Hermione, 'k ben Cesar in het minnen,
'k Heb Nymfen by den Ruys gegrieft,
En van den Apenyn tot aan het Mos geliest;
Doch nu zal ik dees' wufte Zinnen
Vastklinken voor altoos,
Aan 't Bedekransje van uw Roos.
****
Dus beest de Naald en draait in 't ronde,
Tot zy de Noorder streek treft aan,
Dan rust ze, als op haar Legersponde,
En staat, en blyft 'er vast op staan:
Ja 't Noorder Aspunt zal eer wyken.
Eer die standvaste Naald zal linkx of rechts bezwyken.
*****
'k Wensch dat dees' Leevens Kiel zelfs op een stille Ree
Vergaa, Hermione, zo 'k me ooit begeef op Zee!
Ik Lorrendraayer zal geen nieuwe Reys ontginnen,
Al kon ik Kresus Schat en beyde de Indies winnen.
| |
[pagina 374]
| |
******
'k Zal in geen ander Bad meer Baden, eens gedrenkt
In 't Roozenbad van myn Beminde,
'k Beziel Hermione, weg Hebe, wyk Klarinde!
'k Smaak alles in die Gom die me' uwe Boezem schenkt.
In die enge Gevangenis, die Kluysterplaats van Hermione, verzachte Kakus den bitteren Opslag van zyn Blikken, hy riep om een Fles Meede, en om drie Schoone Kelken, en het een en het ander gewiert hem. Daar kwam Meede waar aan niets ontbrak als een Once Zwavel om 'er een boozen Geest op te nooden; en men kon uyt de Karakters, die de Meyd met haar besmeerde Vingers op de Kelken had geschetst, wiskonstiglyk besluyten, dat zy die met haast door het Water kwam te sleuren. Na het proeven, doch niet na het drinken van dat Gi, namen zy hun Afscheyt van Hermione, en zy daalden lootregt neerwaards, om Adem te gaan Scheppen in de Tuyn, doch eer zy dat beloofde Land onder de Voeten kreegen, struykelde den Ontleeder over een Ga naar voetnoot*Borstbeelt, dat waarschynlyk in een Kwaad Gezelschapt vervallen geweest was, want het had een wassche Neus, waar op een van de Heeren zig na de naaste Man keerde, en hem zoetjes inluysterde; Zo veel Gedaantens als die Wassche Neus kan aanneemen, zo veel onderscheyde Maskers heeft Kakus aangenomen, om Hemel en Aarde te bedriegen, Want hy zou door zyn Puriteynsche Tronie, en door zyn Zedig Kraamers Latyn, Belphegor een vlasche Baard aanplakken, zo hy hem maar eens hier of daar kon aantreffen tusschen Deur en Dorpel. Den Reus liet ons voor eerst een Bloemtuyn zien, die zo weelig met allerley Soort van Bloemen beplant en bezaait was, als de Parterres van Volewyk, de Allees van Montfaucon, of de Avenues van Tyburn. Een eenige Plant van de Passiebloem trok hun Blikken neerwaards, en heyste die des Bouwheers opwaards, die een uytwendige Heyligheyt aanneemende, gelyk als een Koppelaares een zedig Kleed aanschiet om de Onnoozelen te bedriegen, zig aldus liet hooren; Ik bemin die Bloem om het diep Geheym van deszelfs Benaaming, (Sprak Kakus) en om ten minsten dat geen in Naam te zien, in myn | |
[pagina 375]
| |
Bloemtuyn, dat ik nooit in der Daad gevoelt heb, op den Mesthoop van myn Gewisse. Maar inzonderheyt lief ik die Bloemen, (vervolgde hy met de Grimlacgh eens Menschen Eeters, wyzende op een Hoop volwassche Koolen) dewyl die den Mensch beschutten voor de Dronkenschap, die Wortel en Zaad, ja dat aldereerste Grondbeginsel aller Overtreedingen en Ongerechtigheden. De Dronkenschap is een lastige Ondeugd, een Storm wind die de Lantaarn Lamp der Reden uytblaast, en die het Konterfytsel des Scheppers in een gevaarlyk Dier hervormt. Die hem ontzet van alle die Hemelsche Gaaven waardoor hy zig onderscheyd van Katten en van Honden, en die hem bevoegt tot het Gezelschap der in 't Water hollende en der bezeetene Zwynen. De Kinders Schuuwen een Dronkaart als een Monsterdier, en een nuchter Man ontvlugt hem als een Spook. De Honden bassen hem aan als een algemeene Vyant, en de Klapwakers, die 't Schuym en Gist des Volks zyn, willen hem niet de alderminste Beleefdheyt bewyzen. Den Kastelyn die uyt Complaisance pas Ses Flessen Moesel wyn met hem heeft gedronken, wenscht zo zeer niet om de Dood van een gemoedeloos Wynpachter, als hy wenscht om ontslaagen te zyn van dien dronken Duy**; ja zyn Pannelekkers, die op hem aazen als de Servetsteegs Nymfen aazen op de versch ontlaade Moffen, die zig in de Ordinaris van Vader Jeremias gaan overlaaden, ontsluypen zachtjes dien Raasbol, en gaan gemaklyk zitten kluyven in een Luykx of Serbster Bierbuys. De Winkeldochters van de Prinssen graft bespotten hem, de valsche Speelders ontkleeden hem, de Sleepers dwingen hem, en de Huurkoetsiers vorderen een viervoudig Loon met opgeheeve Zweepen. Zyn Huysvrouw verkracht het Ampt des Ontleeders, zy dilateert zyn Goudbeurs, en zy doorsnuffelt deszelfs Ingewand met Anatomische Blikken; en zyn Zoonen en Dochters verliezen het Kinderlyk Ontzag voor hun Dronke Papa, wiens Knien zo zwak zyn als een Meysje dat de Engelsche Ziekte heeft, die op zyn Tong het Shibboleth des Wyngods draagt, Stameren en Brouwen, en die nog slimmer Hikt als een Brits Bootsman die aan de Maas zyn Dorst heeft gekoelt met zuyver Schiedamsch Graanwater. Hy verdient geen ander Gezelschap als het Onderhoud van een Malthezer Kok, en geen ander Slaapstee als het Ledikant van een Zwyn, Stroo, Modder, en Stoppelen. Den Reus Kakus meende voort te gaan in zyn Harangue, toen een | |
[pagina 376]
| |
Rukwind hem den Hoed uyt de Klaauwen bloes, die zo wel geconditioneert was als de Kastoor van een Piemontois Schoorsteenveger, en uyt welke Hoedeen Papier woei dat den Ontleeder opraapte, en met Verwondering kende voor een Manuscript van zyn eygen Hand, dat hy eens had opgestelt tot Lofvan een Scheepjes Schillings Ridder, die zig buyten den Omtrek des Menschdoms gezoopen had, op de nuchtere Maaltyd der Maas Wynbrouwers. Het Gezelschap lacghte vreeslyk over de Vermeetelheyt des Centaurs, doch dat Dier, dat zo min kon verblikken op verbloozen als een loode Thersites, of als een Benthemersteene Priaap, zey; dat hy dat Manuscript had opgevischt in de Vegt, en dat het hem zo vry stond zig te hedienen van dat Manuscript als van die doode Duyf, die hy in die zelve Vegt opvischte, Pluymde, Kookte, Stoofde, en verslont met den Appetyt eens Kaaimans. Op dit Moment was 't Gezelschap genadert tot aan een Pedestaal dat reeds drie Aardbeevingen van een Mol had doorgestaan, en pas tot over de grootste Helft gedaalt was na de rechter zy, terwyl de Weergaa, die eenmaal het Waaggewigt van een zwaarmoedigen Uyl had getorst, vreeslyk overzakte na de rechter zy, waar door die twee Pedestaalen zeer natuurlyk een Schildery van het Misverstand vertoonden. Op die twee Pedestaalen zal ik een paar Romeynsche Lykbussen plaatsen, (Sprak Kakus) want ik heb een grooter Eerbied voor het Antyk als voor het Modern. Den Hemel geef, (riep den Anatomist der Feylen, doch zachtjes) dat wy 'er in 't kort uw Doodkruyk op moogen zien pronken, of schoon de Vegt'er een Paar G. G, Guyl en Gek by zou verliezen. | |
Waarschouwing.Dewyl Genoeg zo goed is als een Feest, zullen wy alhier afbreeken by het paar G G, en wy zullen het Vervolg van het PADDENSTYNS Relaes de Nieuwschierige mededeelen, toekomende Maandag. 'k Zal dan de Wond'ren van Angola voorts bazuynen,
't Gesnoef van Konst en Gonst, de Deugden van Romyn,
En al 't Cieraat van Paddenstyn,
Dat Spookpaleys der Vegt, en Moolik aller Tuynen.
Te Amsterdam by H. Bosch, is gedrukt L. Bidloo, Verwoesting des Joodschen Volks, aangaande met den Afval der X Stammen, onder Jeroboäms, en eindigende met bynaa desen tegenwoordigen tyd. Is meden te bekomen Mr. Willem de Elger, Zinnebeelden der Liefde met Kopere Platen Crous Christelyken Deugden of alle Plichten van den Mensch: Zyn ook nog eenige wynige Exemplaren te bekomen van den Ontleder der Gebreken 1 deel: Amsterdamse Hermes, 1 en 2 deel. Hoog straten Schoole der Wereld: met Kopere Platen. 1001 Arabusen Nagt Vertellingen, 6 deelen. De Parsiaanse dag Vertellingen, 5 deelen. |
|