Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
No. 45
| |
[pagina 354]
| |
Wel aan dan laat ons nog eens een Lot inleggen in de Kourantstofs Lotery, en laat ons, om onze Vyanden af te schrikken, met de Rhinosters des Menschdoms onze Inleyding ontginnen, want een iegelyk moet zig bepaalen in de Omtrek van zyn Hartstogten, en zo als den Autheur is moet het Relaes zyn volgens dit Sprookje: Daar was eertyds een Man die een Filosoof was en een Muzikant, en die gevraagtzynde, (Cicero is myn Zegsman) wat dat de Ziel eygentlyk was? om zig niet te verwyderen van zyn Broodwinning, repliceerde; Een 't Zamenstemming van Instrumenten. | |
Kourant nieuws.Lissabon. Men heeft uyt het Koningryk van Algarbe, aan Don Diego Contereal een Os gezonden, die behalve zyn twee natuurlyke Hoorns nog een Hoorn op de Neus voert, welk Hoornachtig Geschenk hy heeft vereert aan den Hartog van Cadaval. Dus ver de Leydsche Courant van myn Tabakx Vriend, Broeder Felix. Algarbe beduyt in de Moresque Spraak Een Vruchtbaare Landsdouw, ook hebben deszelfs Inwoonders smaakelyke Wynen, Vygen, Rozynen, Olyven Amandelen, benevens een groote meenigte Zeevisch, waar mee de nabuurige Zee hud gerieft. | |
Een Betrachting over Algarbe.
| |
[pagina 355]
| |
welt, Vygen, Rozynen, Olyven, en Amandelen. Een Wynkooper die door zyn Broodwinning zo vreeslyk in zyn Tronie opgezwollen is, als of hy de behulpzaame Keel aan Jordaan had geboden in 't verzwelgen van Dikgebuykte Padden, komt ten Offer met gemusqueerde Hocgheymer, en met super fyne Champagne Wynen, Een Vischkooper die zo geyl is als dat Element, waar uyt de Zeegroene Dione kwam opdobberen in de Wieg van een Paerlemoere Schulp, komt scheep met Krimpsalm die zo root op snee is als het Staal van een Scharlaken Verwer, en door het herhaalt Present van Melkvarsche Kabeljauws Hommen, en van smaakelyke Pietermannetjes, de Beeldspraakelyke Teekens van zyn Doelwit, deklareert hy zyn overspeelige Hartstogten, aan Madame. Kortom geen Styl, geen Ampt, of geen Geboorte wederhoud hun Begeerte, om den Bezitter van die vruchtbaare Landsdouw te overstelpen niet Geschenken, ja een Blinde Juffer zou konnen oordeelen op 't Gevoel, dat alle die Competiteurs door Circes Kelk hervormt waaren in Kaerse-maakers, want zy doen alle honerable Amende, de brandende Waskaars in de Vuyst, en geen een is zo misgedeelt door de Gaaven der Lukgoodes, die niet een Kaarsje aanbied om daar mee dat gehoepelrokte Dieve-Lantaerentje des Overspels te willen verklaaren. | |
Een Sprookje.Eertyds woonde tot Abdera een Delvenaar, die zo stikziende was als een Uyl in de Zonneschyn, zo Gek als een Dichter op een Boere Kermis, en byna nog grooter Koekoek als den Boekworm Bucefaal. Het gebeurde eenmaal dat die groote Man op een Pikduystre Avondstond na zyn Huys slenterde, dat voor deezen het Klooster der Tempeliers was geweest, en alwaar nog dagelykx een Troep Heeren een Byeenkomst had, wiens Gedrag in alle deelen overeen kwam met de Leevenswyze dier uytgeroeide Kabouters. Terwyl onze Vitellist stont te schellen, schoot hem een persoon op zy, die hem onder 't vraagen, Is myn Heer niet de Heer***?een paar aanzienlyke Offenhoorns in de Handen duuwde, en weer aftrok. Juyst wilde het Geval dat Mevrouw zelve, die in een nabuurig Kamertje de Getyden zat te leezen van Aloïsea Sigea, de Deur opende, en ziende dat haar Harteboekje de Krans van Taurus naauwkeuriglyk stont te examineeren, begon zy hartiglyk te lacghen, zeggende; Dat is Water in de Zee gebrogt, Papaatje, want men moet geen Man onvoor- | |
[pagina 356]
| |
ziens iets in de vuyst duuwen, dat hy altoos by der hand heeft onder 't Front van een Spierblonde Paruyk. Romen. De Kardinaal Coscia die van den Kardinaal Alberoni vereert is met een raare bloedroode Diamant, (volgens het Schryven van de Haagsche Courantier, ex Millibus unus) doet den Ontleeder gedenken aan het aardig zeggen van Mevrouw snip snap snor, onder het Zedig Opslag van een paar Duyvenblikken, de Ziel verbergt van een Lybische Ratelslang. Haar Man dat een Heer als een Kalf, zo gevoeleloos als Esopus Boer, en zo dof van Geest was als Minervas Winterkoning, liet zig Aderlaten in de Voortyd, en na dat de Chirurgyn de Wond geslooten, het Verband gelegt, en zyn handen gereynigt had van 't onschuldig Bloed, vroeg hy aan myn Heer; Of hy ook genegendheyt had om zyn Bloed eens te kyken? doch dat Heerschap, die wel eer als Ritmeester rechts om keerje had gespeelt, en de Kronyk van zyn Daaden aan de Franschen te leezen gaf op de achterste Hoeven van zyn Vreedzaam Bataillepaard, was geen Man des Bloeds, des gromde hy neen, giet het maar uyt het Venster Meester Sparadrap, doch Mevrouw Snip Snap Snor, die hem zo teder lief had, als de Oogappels van een Bandrekel, riep al lacghende; Laat het staan Meester, ik heb onlangs in een Boek geleezen, dat men een Diamant kan verzachten met Bokkebloed, en nu zal ik de Gelegenheyt waar neemen om dat eens te probeeren. Parys. Mevrouw Maboul, de Weduwe van een Raadsheer van die Naam, die niet tegenstaande dat zy zo schatryk, als een Muziekant doodarm is, echter aloots gekleed gaat als een Maanvorstin die op de Kruysvaart zeylt, wiert onlangs van de Archiers, die op de Bedelaars en Leediggangers loopen, aangehouden, en zy zouden Madame nu het Hospitaal geescorteert hebben, indien haar Koetspaarden en Laqueyen, beide Competente Getuygen, niet toegeschooten waaren om haar Qualiteyt te bewyzen. Verscheide Menschen doen al vroeg hun leevens Voorraat op van Ongodistery, op dat het Gewisse hun geen Hinderpaal zou zyn in 't voortzetten van hun Geluk; en verscheide Menschen vermommen hun vervloekte Gierigheyt met de Bedelaars Gryns van Maatigheyt in Kleeders, in Spys, en in Drank, om daar door aan hun Huysgezin en Domestieken de on willige Armoede in te preeken. | |
Een Sprookje.Tot Abdera woonde eertyds een Gierigaart, die altoos in 't Bruyn | |
[pagina 357]
| |
liep als een Zeelt, die een Hoed droeg als een Hapschaar, die gepruykt was als een Lazarus, en die gekoust en geschoent was als een Deserteur die de Kleybaan heeft bewandelt tusschen Tirlemont en Luyk. Hy was zo vreeslyk gierig, dat hy meer als eens een proces heeft dreygen te moveeren tegens de Getyden des Jaars en tegens de Elementen; tegens de Getyden, om dat 'er maar eene Herst kwam in 't gantsche Jaar; en tegens de Elementen, om dat hy zyn Oven niet kon heeten met in de Zongedroogdè Sneeuwballen, en om dat hy zyn Lak niet kon doen druypen door de hette van zyn Adem wanneer hy een Brief moest Cacheteeren, Een Steenschipper die ruym Vyftig jaaren voor die Gierigaart gevaaren, en zo grys als een Wolf geworden was onder dat Steene Harnas, kwam op een zekere tyd zyn zwaarmoedig Steenloon vorderen by dien Knevelaar, die op die tyd met tweepaar zeven Brillen de Deugden en Zwakheden van zyn goude Dukatons en vier dubbelde Pistoolen zat te examineeren. De Schipper nam een van die Brillen in zyn beteerde Pooten, plaatste die op dien Domp waar mee hy zo dikmaals de barre Winden van de Willemstad, en de onguure Winterstormen van Ter Heyde had getrotseert, en ziende, dat die wel zo doorschynent was als zyn Bril, die hy zelfs gefabriceert had uyt het Hoorn van een Scheepslantaarn, zey hy een luttel grynzende; dat is een alderbestige Bril, Sinjeur, dat je my die vereerde? den gryze Gryns beurde 't Hoofd effen boven water, begrimde den Schipper over de linker zyde, en beet hem deeze Woorden toe; Daar is nog kans voor uw en my om Ryk te worden, Schipper, want ghy bemint het geeven, en ik ook. De Abderieten, die wy in 't liegen wel durven ophangen tegens de Kretensers en tegens de Normandyers, voegen 'er by; dat 'er een Klausul wiert geinsereert in zyn Testament, waar in hy begeerde; dat men zyn Dood Licghaam moedernaakt in de Kist zou leggen, om dat het eenigste Dozyn Hembden dat hy gemaakt had, by zyn Leeven, niet geschonden zou worden, na zyn Overlyden. Parys. Een Stalmeester van den Hartog van Antyn, is wat te na gekomen aan het dichtkundig Paerd Pegasus, en hy heeft de Fortuyn niet by de Lokken, maar het Paerd by de Maanen gevat, dat hem de naaste weg wees van de Dichtkunde, naamelyk Schimpdichten te maaken, die zyn Persoon zodanig hebben verheerlykt, dat hy thans de Bastille voor zyn Helikon, en het Naberouw tot zyn Tent-kameraat heeft geobtineert, tot een Exempel voor alle dichtkundige Schimpdichters. | |
[pagina 358]
| |
Alhier zou den Ontleeder der Gebreeken het ongemaklyk voorval van de Heer Dryden een vermaart Engelsch Poëet konnen herhaalen, die eerst door de Lyfknegten van den Hartog van Bukingam tot een Geley der Dichtkunde wiert gebastonneert, om zyn Onbeschaamdheyt te straffen, en na het ondergaan van die Operatie, met een present van Hondert Guinees wiert beschonken, om zyn Verstant te beloonen. Hy zou 'er het houte Nootlot van Boileau konnen byvoegen, die de Smartelyke Missive van den Hartog van Nevers, moest leezen met zyn Rugstrang en Schouderbladen. Ook zou alhier de prompte Betaling die een Officier aan een 's Hartogenboschs Poëet gaf niet kwaalyk tusschen invoegen, welk Poëet de Overgave van Mariamnes Liefde vesting aan den Overste Brutal al te luydruchtig in het Stads-Coffihuys bazuynende, zo vreeslyk door de Kavaliers. Vogtel van die Krygsman gediverteert wiert, dat geen een Bosschenaar hem zag grimlacghen in de Ses volgende weeken van dertig dagen. Neen zegt den Anatomist der Feylen, maar hy zal zyn Leezers het Karakter van de Bekwaamheyt van een Abderiets Poëet geeven, die zyn Naam heeft vereeuwigt door een Rouwklagt over het afbranden van den Toren, en door een t'Zamenspraak tusschen de Dood en een Stads Metzelaar. | |
Het Karakter van Andreas di Lara.Ik zou ten minsten Ses Ezels de Huyd over de Ooren moeten haalen, indien ik op dat Parkement de aardige Vindingen van Andreas, den Erfprins der Onweetenheyt, zou willen afschetsen; uyt eenige Staaltjes zullen de Leezers de uytgestrektheyt van die Abderietsche Maro, konnen afmeeten. Hy was eenmaal in gesprek met een Kurassous Advokaat, die hem een Schriftuur voorlas, waar in hy de Dood van Julius Cesar aanhaalde, die op zyn Pools wiert behandelt in de Roomsche Ryksvergadering, welk voorbeelt Andreas met deeze Opmerking verzelde; Brutus is een Beest geweest (sprak hy) dat hy eerst geen Donatie inter vivos liet opstellen door Julius, by den Maas Notaris van Bort*** eer dat hy die Prins den hals brak. Wanneer het stormt en waait wort hy Joods, want als dan verbeelt hy zig dat Apol komt afzak ken met zyn Artillery, om hem als een Kruyk by de Ooren op te rukken na 't Namurs Kasteel van Helikon. Den Ontleeder der Feylen benoodigt zynde om een Lyk Cypres te | |
[pagina 359]
| |
hebben voor zyn Steendog, die verongelukt was onder een Molenaars Kar, vereer de St. Andreas met een bezoek, die op die tyd zat te leezen in de Machabeen, des zey hy tegens den Dichter al meesmuylende; Hoe! een Schriftuurlyk Boek in de handen van een Poëet? Dat geschiet (Andwoorde hy) uyt vrees voor de Duy**, en niet uyt Liefde tot de Devotie; doch ik ben verwondert (vervolgde dat Abderiets Heerschap) dat de Koning van Vrankryk Judas Machabeus den Halsbant van St. Lazare niet heeft omgehangen, tot een Vergelding van zyn trouwe daaden tegens de Romeynsche Sevennoisen. Hy zey eens in Vertrouwendheyt tegens Sinjeur de Bruyn, een Chirurgyn zonder Examen, en een Heelmeester zonder Pleysters, dat 'er een doodelyke Ziekte in Duytsland moest zyn, dewyl de Keurvorsten zelve wierden beschreeven om een exact Dieet te houden. Hy is doorgaans aan Tafel zonder Geluyt, doch niet zonder Beweeging, en indien de Dichtkunde verborgen was op de Grond van een monstreuse Kuykenpastey, zou geen Poëet die schielyk oploopen als Sinjeur Andreas. Kort om, de Heer Andreas di lara is een Poëet in 't Vierkant en een Dichter in den Haak, zo baldaadig als een Pagie, zo verwaant als een Schoolmeester, zo arm als een Prelaat van St. Steven, zo gek als een Minnaar die zyn Ziel verpant op de Standvastigheyt van zyn Maitres, zo zot als een Leyder die by de goede Wil van een Geneesheer zweert, en zo dwaas als een Man, die een Hoveling bedankt voor een Present van Beloften, Hoossch Wywater, en Aktiepenningen. Parys. Een Ridder van den Heylige Lazarus, die na 't schynt van zyn Doktoor geraaden was dat hy iets moest inneemen tegens het Miserere der Armoede, is juyst op het Goud en op de Snuyfdoozen gevallen, die hy opzogt ter plaats daar zy niet verlooren waaren, (dus vond eenmaal een Yrsman een Tang in den Hoek van den Haerd) doch dewyl hy zulks zonder Oordeel dee, is hem den Halsbant ontnomen, en hy is geschrabt uyt het Ridderboek det Lazariaanen. Het Schrabben is een aloud gebruyk, dat nooit buyten de Mode zal Spartelen zo lang als 'er Misdaadigers, aan de eene, en Kwaadwillige zullen zyn, aan de andere kant. Van het laaste is 'er onlangs Iets groots uitgevoert door een kleyn Aas. Een kleyn leelyk Mannetje dat al het Air heeft van een Alraun, of 't Hoogduyts Pisdiefje, dat te zien is op de Ga naar voetnoot*Leydsche Rariteytkamer; dat op een paar gebooge pooten voortscharrelt, waar uyt een Fluytendraayer met Fatsoen een Paar Ga naar voetnoot†Cornemuses zou konnen maaken; en wiens Muyzetronie het zelve Air heeft onder een zwaarmoedige blonde Paruyk, dat een ontstooke Konings-kaersje zou hebben onder een St. Maartens vuur van brandende Masten, heeft zig onlangs gedistingeert door het Schrabben. Die driespans Reus gehoort hebbende, dat 'er iemant zou worden voorgestelt in een Collegie, waar in hy een Lid is, gelyk als 't Hieltje van een Speenverkjes Ham een Lid is van een Wild Zwyn, zo klom hy op een langwerpige Tsfel, en na dat hy verscheyde reyzen gehemt had om de Aandacht der Collegianten te woekeren, bromde hy in den beginne gelyk als een Heykrekel die zit te zingen achter het gegoote | |
[pagina 360]
| |
Harnas van een yzere Haerdsteeplaat, en toen verloste hy van de navolgende woorden; Morbleu Heeren! Ik voer een Fransche Ziel, onder eenfyne Rok van LeydschLaken, en daarom zal ik hem behandelen gelyk als St. Michiel de Duy** behandelt, hy zet 'er de Voet op, en hy laat hem barsten in die ootmoedige Situatie. De Onbeschaamdheyt is de Ziel der Onweetenheyt, en die Man die den Toom viert aan de Nyd, en de Reden met Voeten trapt, bedient zig doorgaans van dat Argument daar de Wolf zig tegens 't Lam van bediende, toen hy zig wilde ontnuchteren met dat onnoozel Dier. | |
Een Fabel.Een kleyne Wolf, (by voorbeelt een vergalt Manneke) wiert eenmaal een Lam ziende, wiens Mama gesneuvelt was door het Beuls zwaard van een dronke Fransche Kok, welk Lam zyn Dorst stont te koelen aan een Snelloopende Rivier. De Wolf beschouwde dat Spel met scherpe tanden, en hy stelde een Beschuldiging op, waar in hy poogde te bewyzen, dat het Lam die Rivier onklaar maakte door zyn Adem. Het Lam repliceerde zidderende; dat zulkx ondoenlyk was, als die zo ver dronk onder zyn Wolfschap, vorders dat hy geen eene Spier Wol in zyn Witte Vacht droeg, die ooit taalde om zyn Doorluchtigheyt te verongelyken. Dat zeedig Andwoort verbitterdeden Wolf zo hevig, dat hy by na anderhalve Duyms hoogte van de Grond opvloog op zyn kromme Schenkels, en hy pronuntieerde vervolgens deeze Condemnatie; Te vergeefs wort de Onschult bygebrogt daar 't Geweld de Overhand heeft, Kaerel! ik ken den Haat der Schaapen tegens de onschuldige Wolven; ik wort dagelykx gevloekt van uw Familie, ja zelfs van de Schaapharders, en..... en dit gezegt hebbende vloog hy 't Lam op zyn Witte Vacht, schudde het uyt den Ryrok des Leevens, en weg was de Onschult in twee happen. | |
Waarschouwing.De beloofde MOF, die zo hart in den Bek is als het Reypaerd van een Bloodaart in een Bataille, is den Ontleeder ontspartelt; doch hy heeft hem by geluk weerom opgeloopen, in een Magazyn met gerookte Ossetongen, derhalve zal hy toekomende Maandag coram komen, op het Schouwburg van het ontleedkundig Papier des Ontleeders. Valete.
Te Amsterdam, by H. Bosch, is te bekomen Pancharis, of Minnedichtjes, van Janus Bonefonius Los. En Ongebonden by Ledige Uuren, nagevolgt onder de naam van Rozelyn: als mede Orestes en Hermione, Treurspel. Het Hollands of Nederlands Kookboek, onderwyzende hoe men alderhande Soorten van Spyzen, keurlyk en smakelyk zal bereiden. 't Leven van Sally Salisbury, vertaalt door Robert Hennebo. Ariovistus, Koning der Garmanen, met een Opdracht aan zyn zelven. Hennebo's Poëzy. Eeuwigduurende Liefdens Almanack, met kopere Platen. Fabelen van Esopus, met kopere Platen. Is ook gedrukt de Belachelyke Wynproef, Blyspel, door D. Hooghuysen. De Drukkers van Jan Vos Werken, maken een ider bekent, dat, door 't Groot Getal der Intekenaren, die zich hebben versekert van Exemplaren van derzelver Poëzye, genootzaakt zyn, wegens het kleyn Getal dat daar op wert gedrukt, geen Inschryvers meer aan te nemen tegens ƒ4:10: Zo als met het onder handen nemen van 't zelve Werk hebben gedaan, maar nog dese Dag en Morgen, in laten Schryven, en na Morgen, niet minder als tot ƒ6:-: de Gemeen Papieren; en de Groote na Rato. NB. zyt verzekert dat het Werk dit lopende Jaar nog werd afgelevert. |