Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
No. 44
| |
[pagina 346]
| |
deren, die zig met een Battery van driemaal Ses groote Folianten tegens de Onderneeming van die Ziel in de Bres stelden, en haar dwongen te desisteeren. Zy dook daar op nog dieper, en zy spanden al haar krachten in om die Plaats, alwaar de Natuur in de Wieg geleegen had, te ontdekken; doch zy ondervont, dat een diergelyke Pooging al te groot van Omtrek was voor de Ziel eens Ontleeders, en al te verwart voor 't Begrip eens Stervelings. Toen zonk zy nog laager, en zy daalde in die akelige Spelonken, waar in de Droessems van de oude Chaos, afgescheyden van het Zonnelicht, opgerolt laagen in de Mantel der eeuwige Duysterheyt. Alwaar de Pest en 't Vuur des Nachts zyn opgeslooten,
Tot dat het Star-besluyt die Blixems zal ontblooten:
Alwaar het Haanen-Ey de Ratelslang vermag,
En nevens 't Menschdom kampt om 't opperste Gezag.
Alwaar de Vloeden langs verborge Groeven vlieten,
Met Winden stryden die nooit Phebus toorts genieten:
Alwaar den Aardkloot zucht en kreunt als uytgeleeft,
Terwyl den Atlas door een straffe Weerstuyt beeft.
Dat diep Geheym zal eens ten jongste dage uytleeken,}
Wanneer de Schriktrompet den laatsten Toon zal steeken,}
Eer dat het Hemels vuur den Aardkloot zal verbreeken.}
Vorders doorwandelde die Ziel de ongenaakbaare Toegangen des Nachts, alwaar de Stoffe des Menschdoms nog ruuw en ongevormt ley in een onvolmaakte klomp. Zy doorsnuffelde de yslyke Vertrekken des Doods, alwaar de onhandelbaare Schimmen de Zotheden der voorleedene Eeuwen bejammerden, en zulk een wanstemmig Muziek uytmaakten, dat Niemant dat Gejammer kon aanhooren, zonder deel te neemen in hun Leyden; te meer, daar zy ieder ogenblik stonden om te verhuyzen na die gevreesde Plaats, alwaar nog Tyd nog Eeuwen bekent zyn. Maar die Ziel des Ontleeders der Spooken wiert gestoort door Demon in haar begonne Pelgrimasie, door Demon die een Keel opstak als de Ga naar voetnoot*Laatste Reden des Konings, en die als een Antwerpsche Orgelpyp uytbromde; Op op Anatomist der Feylen, vlieg uyt | |
[pagina 347]
| |
de Veeren als een Koekoek, en volg uw Gids Demon! daar is wat Ouds, wat Nieuws, wat Goeds en wat kwaads te zien in de Kasteleny van Michieltje de Kikker, want zyn verminkte Prinses viert van de Nacht haar Geboortedag, en zy houd open Hof voor de gaande en komende Klanten der Schimpkunde. Een bleek besturve Bruyd, die de laatste Schanskorf van haar Zuyverheyt, haar Balyne Hoepelrok laat vallen, om voor de eerste reys geykt te worden door het Brandyzer der Multiplicatie, is niet dieper gealtereert, als den Ontleeder zig verbeelde gealtereert te zyn; doch hy hervormde de Vrees in een Verdienste, hy schoot zyn Vacht aan, en hy volgde met ongewisse Treeden den Demon, die hem geleyde in de Kasteleny van Padua, alwaar hy zig als een Prins diverteerde met de navolgende Vrienden. Den Ontleeder belande in een Pakhuys, waar in zo veelerley Soort van Wynen te proeven was, als 'er Muskus Meloenen te zien zyn op een Ysschots in de Straat Davids, en dat Pakhuys brogt hem en Demon in een Achterkamer, die meer de Naam van een Menagerie verdiende als van een Beyert, zynde aldaar zo een Geratel en een Gerammel, zo een Getier en een Gegier, en zo een zinneloos Gezelschap, dat zy zig verbeelden in een Troep vagabondeerende Tonneelspeelders vervallen te zyn, die op het Schouwburg van Delfshaven de Hervorming van Ulysses Medgezellen moesten representeeren, en daar toe de Kasteleny van St. Michael de Kikker uytgekipt hadden om de respectieve Rollen der onderscheyde Dieren te herhaalen. Een Chirurgyn die zo Podagreus was, dat hy geen Dragma gezonde Armen of Beenen kon opmonsteren, herhaalde in Fransche termen de Deugden en Mirakalen van het Poudre d'Or, of het Goudpoeder, dat uyt Vyf en zestig Ingredienten bestont, waar onder het geringste den Zonnesteen was, die hy schatte op Hondert Dukaten 't Greyn, en daarom wierp hy dat Poeder te grabbel tegens vier Ryksdaalders het Ons. Zie je nu wel, Ontleeder der Gebreeken, (sprak Demon) dat 'er Goud noodig is om Zilver te winnen? En was Jan Frapê niet een verdienstig Man, die langs de Magneet van een dozyn Dukatons, die hy de Rotterdamsche Hoendermarkts Boeren, pro forma liet kyken, alle Marktdagen met vyf en twintig Gulden Tandpoeders Zilverlingen gong stryken? daar wort Geld vereyscht om Geld te winnen, en een | |
[pagina 348]
| |
Haagsch Portretschilder, die een Kamer vol geconterfyte Koningen kan aantoonen, heeft meer Apparentie om Hofschilder te worden van den Olifant van de Koning van Bantam, als een verdienstig Konstenaar, die de Konst in de Ziel, en de Uytwerking op de punt van zyn Pinseel voert. Zo ras had Demon die zeedekundige Aanmerking niet uytgeraefelt, of daar ontstont een verwart Gedommel onder die doorluchte Ryksvergadering; 'k Heb meer dan eens 't Geluyt eens Oproers onder 't Vee
Des Pretendents gehoort; 'k heb Wigs en zwarte Torren
Gelyk als Zwynen hooren knorren,
Wanneer een Jakobiet Alarm bloes in de Vree.
Wanneer een Ga naar voetnoot*Fergusson, een Derbentwater, Pry'er,
Een Mackintosh, een Yr, een Schot,
Of een Hooghlandsche Hottentot,
Het Paard van Staat beschree, of schoon een zwak Beschryer.
en ik kan verklaaren op het Woord van een weekelykx Autheur, (zegt den Ontleeder der Gebreeken) dat dat Geluyt zo veel zweemde na 't Geluyt van een Senaat van hollende Sleepers en verzeylde Matroozen, als het Gedrag van Mejuffrouw Ambergeel zweemt na 't Gedrag van een Kastanjebraadster, en na de Conduite van een ....
Zoetste Susje,
Hoogste Lusje
Raad eens wat?
Dat Woord Geld dee den Anatomist zo wee, dat hy in een dichtkundige Razerny verviel, tant pire pour luy, en hy begon te brommen als een Poeet, die zwanger gaande van een Klinkdicht, vlaag op vlaag, en wee op wee krygt, zonder baat te voelen; doch eyndelyk en ten laatsten verloste hy van deeze Goudvloekende Regelen. Ha Geld! ghy Vloek des Indiaans!
Die de Ondeugd dik vergult, de Deugd spyst op zyn Spaans:
Kartouche kwam door uw op 't Schouwtonneel der Guyten,
Ga naar voetnoot†En Lauw een Schotsche Guyt, die 't kunstje kon van buyten,
| |
[pagina 349]
| |
Om zig te dekken voor de Wraak van Klovis Lant,
Wiert door uw Gunst Surintendant.
Ghy eert den Vlegel, en ghy laat den Wysgeer kwynen,
Den Filosoof leeft by een Raap,
Doch Monsis smult zyn Ziel in slaap,
Slikt dierbaare Ortolans, en zwelgt Tokayer wynen.
't Verstant zwerft hoopeloos of schoon in volle Vree,
En buygt zig voor een Dier dat dê A niet kent uyt Be.
't Goud is de Vorst, het Zilver de Vorstin,
De Vorsten schemerblint door die vergulde Min,
Aanbidden 't heyloos Goud met biggelende Traanen,
En waagen 't Kristen bloed aan d'Erts der Indiaanen.
't Goud geeft de Woorden klem, de Wapens het gewicht,
Door Mammon gloeit de Glans van Cesars Aangezicht:
Doch zo de Stoffe iets trekt op 't Koper of 't Piouter,
Wort Cesar min geschat, en 't Graauw dat doorgaans stouter
Zig uytlaat als 't betaamt, beschimpt de' onechte stof,
Vergood een Ga naar voetnoot*Derde, en geeft een Ga naar voetnoot†tweede James den bof.
Het Goud (vervolgde den Ontleeder der Feylen) wort van die geenen het meeste mishandelt, die 'er 't zotste na zyn. Monsis behandelt het Goud gelyk als een Man zyn geliefde Coquette behandelt; den Eerste condemneert het Goud tot een eeuwigduurende Gevangenis in zyn yzere Geldkist, en den Laatste geeft zyn Huys tot een Bastille aan zyn bekoorlyke Diana. Het Geld is de Lust eens Dwingelands, en de Ziel des Gewelds, de Tanden waar door Rykaart den Armen verslint, de Gunsteling der Abderietsche Rechters, den Vriend der Advokaats Klanten, en de Conscientie der Koopluyden. Het Geld is een Algemeen Geneesmiddel voor allerley Kwaalen. Het Geld geeft het Ampt van Gids aan die Jongelingen, wiens verstand zo ryp is als groene Mispelen; en het is om dol te worden, wanneer men ziet dat 'er Menschen gevonden worden, die het Pad des Deugds quansuys zeggen te bewandelen, daar ze recht toe rechts aan na 't Verderf loopen langs het Voetpad der Guldelingen. | |
[pagina 350]
| |
De meeste Stervelingen zyn Afgodendienaars van dat zielvervoerent Metaal, en het wort onder meer Gedaantens aangebeden, als onder de Delfsche Gestalte van een gulde Kalf, en .... aldaar wiert den Anatomist in 't Middelpunt van zyn Vertoog verstoort, door Vitellius een praktizeerent Advokaat, wiens schuddende Raagbol hier en daar met een Vlok Wintervlas pronkte, op wiens Wynbraauwen de Lykdoorns zo weelig groeiden als op zyn onderste Pooten, en wiens Rechterhand was vereelt geworden door den Ontfangst der Steekpenningen. Waarom moveerje een Proces tegens het Geld, Ontleeder? (vroeg hy met een gespleete Tong) of denkje de Goudmynen 't onderste boven te roeren met je Tong, gelyk alsje nog onlangs den Tyber gedaan hebt met je Pen? Neen Vriend van een Hoepelschel, laat die Beschuldiging glippen, of je zult vroeg of laat den zwygende Tol moeten betaalen aan Montecuculi, de Heer van Koekoeksberg, die ruym zo vrek is op de Tiendens des Huuwelykx, als op die van zyn Graanen. Den Ontleeder meende dat Spook te beandwoorden, toen een Brugsche Juffer het Woord opnam in faveur van het Goud, en in Verdediging van het Zilver. Die Juffer die vry luydruchtiger bid als vloekt, die zo koel is tusschen haar Galant, en de Verzoeking, als de Begeerigste van Lots Dochters, die nooit een Doodzonde begaat als met een Vergunbrief in haar Kerkboek, en die zo naauw op haar Woorden, zo stipt op haar Gedrag, en zo bouwvallig is op haar Gedrag, dat een zeker Organist, die zo droog schynt op het Oog als een Delflandsche Schol, haar eenmaal groete als een slinger Uurwerk van Messalinas Bedklok. Zo een Dame nam het Woord op, en begon aldus te luyen; De Dichters, de Schilders, en de Muziekanten bassen tegens het Goud, gelyke als de Boerenwerf Wachters bassen tegens de Maan, op hoop van daar door die regeerende Party neerwaards te lokken; doch den Steen der Wyzen is niet te bekomen door Klagten, en het Goud wort niet verbetert door Vermaaningen. Het Huuwelyk eertyds een Schuylplaats voor de Liefde, is thans een Vryplaats voor het Goud. Beyde 't dekzel en het Chokolaat Kopje gebruyken 't Huuwelyk als een Hanteering; Want scheef gelyk een Krab, en leelyk als de Nacht,
Verjongt door 't Goud, heeft Reuzenkracht.
Dees zal een Helena, geene een Adoon behexen;
| |
[pagina 351]
| |
't Goud is de Dudaim, de Lust der beyde Sexen,
Na wiens bezitting Neef Bombast, Nicht Amarant,
Tot smeltens watertant.
De Gaaven des Gemoeds zyn Vloeken thans, geen Gaaven.
Een Breukels Filosoof zal zig misschien verslaaven,
Aan 't Onkruyd van de Geest, of aan der Deugdenpit;
Maar 't is een misslag Vriend, kiest Goud, hoc sufficit.
Ha hoe vermaakelyk, hoe troostelyk, hoe verrukkent is 't voor een Bruydegom, die wanneer de met Maagdepalm vercierde Waskaarssen zyn uytgedompt in de Slaapzaal, alle de Bekoorlykheden van zyn heygent Gulde Vlies kan beschouwen langs het Toortsligt van een Koninglyke Diamant, en by de twee ontsteeke Kroonen van een paar Vorstelyke Oreilletten! het is wel waar dat hy veel ligt met de Spaa des Menschdoms een leelyk Pisdiefje, of een mismaakt Unjertje, uyt die gejuweelde Meloenbak zal uytgraaven, maar wat zwaarigheyt, dat Dier zal men met zo veel Schatten overgulden, door zo veel Kostelykheden vermommen, en met zo veel Gulde en Zilvere Schilden behangen, dat 'er een avontuurlyk Ridder, schoon pas halfryp, op afstuyven, en 'er zyn Adelyke Lans op zal vellen, met toegeneepe Blikken voor Mejuffers Wanstalligheden, dog met opengesparde Oogen voor haar Rykdommen. Het Pisdiefje dat al te leelyk is om geplaatst te worden aan de Voeten van St. Michiel, zal het eygen Lot genieten, het zal op de lelieblanke Liefde Zee van Silvia leggen dobberen by Nacht, en het zal zyn Schallebyters Tronie in haare Hemelsblaauwe Starreblikken spiegelen by dag; en indien hy Silvia al te naauw bewaakt wort hy een Koekoek in Schildery, en viert hy Silvia bot, dan wort hy Gehoornt in Persoon. Den Anatomist der Gebreeken was taamelyk vermaakt met die Brugsche Reedenvoering in 't Faveur van 't Geld, toen een Prokureur het Spel stoorde (dat is een Eygenschap aan de Pleytbezorgers) en zyn Oom, die in de Qualiteyt van Militie-Luytenant binnen Leyden oorloogde, aldus ontlauwerde. Een Krygshelt, Ontleeder der Gebreeken, die zyn Degen, zyn Bewyzer, en zyn Littêkens zyn Glorie doopt, die meerder schrik heeft voor een Afsront, als voor een Dozyn slaapende Vyanden, en die als een Haas by Nacht en Ontyde de Stormen van het Weer en Wind der Slaapelooze Studenten moet verduuren, beweert; Dat hy uyt Liefde voor de Hooge Schools Welstant der Straaten Veyligheyt verdedigt, doch indien men de Waarheyt zou ondertasten van na by, zou men bevinden, dat het Geld, zo wel de Voorhoede der Krygers, als de Pennen der Schryvers aanvoert, en ik stel vast (vervolgde hy) dat den Officier den Degen in een warmen Ham steken, en den Ontleeder zyn Pen aan de Balk zou hangen, was 't niet om de Hartsterkende Droppelen van Danaês gulde Regenvlaag. Dat Rechtsgeleert Vertoog vergramde Demon, en het speet hem, dat den Anatomist der Feylen zig geexponeert zag aan de Nyd van een Man, wiens Vader een Knoopmakers Substituyt, wiens Grootvader een Subaltern Hoef- | |
[pagina 352]
| |
smit, en wiens Overgrootvader een Resident op een Kleermaakers Tonneel was geweest, zynde den Prokurator voor zyn partikulier een Heer die wel in 't wit liepals een Molenaar, doch die echter Pikzwart Haair voerde als een Piemotois Landlooper, waar door hy al het Air had van een glimmende Mol, die by Ongeluk gestort is in een Pot met zoete Room. Demon dan die zo doorzigtig is als een Vergrootglas, zag de Nyd dwars door het Vertoog des Prokureurs, des nam hy 't Zwaard op voor zyn Meester, en met deeze korte Woorden beschreef hy den Perzoon des Pleytbezorgers. Het is de Nyd (sprak Demon al lagchende) die Uw, en Uw Kabale van Vitters, voortz weept, om de Pen des Ontleeders, die onschuldig is, te vergelyken by het Officiers Staal dat weerloos is. Een Gier kan geen Reukwerk, de Nyd geen Verdienste, nog de Pleytbezorger. Griffioen de geringste Log des Ontleeders verdraagen. De Nyd vergenoegt zig niet om de Voorspoet te beweenen, om de Rampen te vergasten, om met een verglaast Oog de Deugt te aanzien, en om met een afgewent Oor de Verdêdiging te aanhooren, maar zy gaat van den Haat tot de Verblindheyt, van de Verblindheyt tot de Kwaadspreekenheyt, en van de Kwaadspreekenheyt over tot de Onrechtvaardigheyt. De Nyd ontdekt een Koelheyt in den Yver, een Vrees in de Dapperheyt, en een Onbezonnenheyt in de Wederhouding. De Nyd poogt om die Glans te verdooven die boven haar Bereyk is, zy beweegt Hemel en Aarde om die Volmaaktheyt te verduysteren, waar toe zy geen kans ziet, en al haar toeleg is om die Lauweren te doen verwelken, die nooit haar borstelige Wynbraauwen zullen vercieren. De Nyd slacht de Napelsche Teering, zy heeft haar Têkens en Omstandigheden. Een Malthezer Kok voert die onder zyn halve Maans Blikken; een Parmezan drooge Scherminkel draagt die op zyn ingevalle Kaaken; en de Douariere van Schimpenburg verbergt die onder een Grimlacgh, overeenkomstig met het Ginnegabben des Satans. Doch hou voet by stek, en laat de Moed niet zakken Ontleeder der Gebreeken. Want als de Bitsche Nyd dees Toon heeft uytgeflooten,
En 't Hert Michiel zyn Hoorns heeft verschooten,
En dat de Courantiers uw groeten als hun Vrient;
Dan is 't Gevaar voor by, en 't Dreygen uytgedient.
| |
Waarschouwing.Dewyl den Ontleeder der Gebreeken weet, dat Uytstel geen Kwytschelden is, verzoekt hy dat zyn Leezers hun Gedult gelieven uyt te rekken tot toekomende Week, als wanneer hy op 't Tonneel zal komen met het beloofde Karakter van een MOF.
Te Amsterdam, by H. Bosch, is te bekomen Pancharis, of Minnedichtjes, van Janus Bonefonius Los. En Ongebonden by Ledige Uuren, nagevolgt onder de naam van Rozelyn: als mede Orestes en Hermione, Treurspel. Het Hollands of Nederlands Kookboek, onderwyzende hoe men alderhande zoorten van Spyzen, keurlyk en smakelyk zal bereiden. Leven van Sally Salibury, vertaalt door Robberd Hennebo. Ariovistus, Koning der Garmanen, met een Opdracht aan zyn zelven. Hennebo's Poëzy. Eeuwigduurende Liefdens Almanack, met kopere Platen. Fabelen van Esopus, met kopere Platen. |
|