Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
No. 43
| |
[pagina 338]
| |
De Of en Defensive Alliantie opgerecht tusschen een snyder uyt 's Gravenhague, en een Griffier uyt Munsterlandt. Een Sprookje.
Ga naar voetnoot*Elk zwyge en luyster scherp. De' Ontleeder zingt in 't bree
Het gloeient Minverbont, geklonken door de laagen
Van een vermaart Griffier, hoe dat die tuk en ree
Op het verbooden Ooft, en zulk een Sprong te waagen,
Het Snyders Paerd beklom: hoe dat een Stopnaalds Zoon
Zyn Meester 't Spel ontdekte, en waarschuuwde om te waaken:
Hoe dat den Heer zig red betrapt by zyn Dioon,
En hoe de Lapdief viel op de afgestormde Daaken,
Van 't heygent Vrouwtje, dat op 't slibb'rig Feyt betrapt,
Een eeuwig Vree verbont met Pol en Man opsnapt.
Een Snyder die ruym zo veel Lappen gestoolen had, als 'ef Vaendels en Wimpels te zien zyn, in Westmunster Hal, resolveerde om met die Schatten een Dame in 't Nieuw te steeken, derhalve adresseerde hy zig aan een Adelyke Juffer in zyn Buurschap, wiens Papa in de Qualiteit van Subaltern Ingenieur Jan Frapê plagt te assisteeren, in het maaken van zyn Haagsch Tandpoeder, en welke Juffer een Inkomst bezat, dewelke begon met de Kaers, en eyndigde met de Morgenstont. Om nu dat groot Werk niet roekeloos te onderneemen, vervoegde hy zig by een Schoolmeester, die een Pen voerde als een Engel, en een styl had als een Aap, en hy smeekten dien verdienstigen Dionisius van Syrakuze, van hem een Minnebrief op te stellen, die van klink was. De Schoolmeester ontfong hem Minnelyk, want dewyl die in zyn Residentie tot Weenen dagelykx de voornaamste Officianten van de kleyne Paardestal behandelde, had hy een tamelyke Manier in 't houden van zyn Fatsoen opgeloopen; en hy stelde de navolgende niet onaardige Liefdens declaratie op voor den rechtzinnigen Snyder. | |
Brief van Sinjeur Kanefas aan Mejuffrou Aluyn.Myn Zinnen leggen ruim zo verwart onder malkanderen in myn Hoofd, als myn verrooverde Lappen rompslomp leggen in het Magazyn van myn Lapmande; en had ik geen beter Kris** geweest als een eerlyk Snyder, ik zou my nog van de toekomende Nacht het Hart hebben afgestooken met de Punt van myn groove Stop- | |
[pagina 339]
| |
naalde. Helaas Mejuffrouw Aluyn! laat ik de Eer hebben om de Plooien van uw Wreedheyt glad te stryken, door het Parsyzer van myn Genegenheyt, laat ik de Schaar van myn Affectie doch zetten in het spier wit Rol Armozyn van uw buygzaame Licghaams Gesteltenis; laat ik de Knoopgaaten dilateeren van uw Tederheyt; en laat ik die gelukzalige Snyder zyn, die langs de papiere Maat des Huwelykx de Maat zal neemen van alle uw bekoorlykheden. Ghy zult by dag benevens myn zitten pryken op myn Voorhuys Treurtonneel, en by nacht uw leggen Bakeren op myn Slaapkamers Rust-Ledikant; ook zal ik nooit in gebreke blyven, om met neergehakte Schoenen en met losgestrikte Koussebanden uwe Behoeftigheden te hulp te komen, op het Bed en aan Tafel.
Uwe tot de Naald en Draad getrouwe Minnaar. Ambrosius Kanefas. P.S. Nota bene, ik ben zomtyds zo vervoert door de Liefde, dat het Waslicht tusschen myn Vingers zist, zonder dat ik roep, O my, of Wee my!
Die Missive beandwoorde de Verwachting des Snyders, en de Hoop des Schoolmeesters; de laatste zong uyt Blydschap, het Airtje van de fiere Nachtegaal, en den eerste neuride het Liedje van 't Haarlemmer Snydertje fyn, want de Juffer declareerde haar Meening in de onderstaande Termen. | |
Andwoord van Mejuffrouw Aluyn aan Sinjeur Kanefas.Het gerenommeert Tandpoeder van myn overleeden Vader, heeft minder Hagenaars doen niezen, als uwe Missive aangename Kittelingen veroorzaakt heeft in myn Bevatting; en alle Papâs Aardigheden, zo op 't Spuy als op de Verkensmarkt, hebben minder Ooievaarsgezinden doen lacghen, als of zy Tandpyn hadden, als ik bekruipende verrukkingen heb gepolst, door dat gestikt en geflikt Liefdens relaes. Myn vergulde Vingerhoed knelt niet half zo fel myn tweede Vinger als de Duymyzers van uw Genegenheyt het Knipslootje van myn Gevoeligheyt knellen; want ik ben zo verrukt door uw geborduurde Declaratie, dat ik my in vier stuk- | |
[pagina 340]
| |
ken zal lacghen, zo je my niet post a post de Mond komt stoppen, met den geambreerden Brok des Huwelyks.
Uwe tot de Tandpyn toe medeleydende Minnares. Celidonia Aluyn.
De Kronyk der Ooievaars zegt, dat het Oog en de Naald, het Stof en het Parsyzer, de Schaer en 't bonte Lapje, de Handen in een sloegen en malkanderen verstrikten met het Ja Woord der Koningen, Beloften der Vreede, en Daaden des Oorlogs. Maar daar geschiede een vreemt en voorbodent Teken toen dat Paar na de Kerk kroop om aangeteekent te worden: een mak Hert een gehoornt Domestiek van een Afgezant, vloog den Snyder op zyn Vacht, en velde het Familie Wapen des Huwelykx op den verliefden Kleermaker, doch zonder hem iewers te beschaadigen, retireerde 't Hert in 't Hotel des Ambassadeurs. Een iegelyk oordeelde aanstonds dat den Snyder een Meyvogel zou worden, gelyk als den Drukker met het Paerdshoofd, en dat hy zou tierelieren Koekkoek, Koekoek; doch zyn Gebuur die die Luyden met Raad en Daad bysprong, die een Brief van Ces poogden te obtineeren, vertrooste den zwaarmoedigen Bruydegom, met te zeggen, Dat die Voorspelling ongefondeert was ten opzigte van het Koekoekschap, want dewyl het Hert hem niet had bezeert met zyn Takken, dat hy daar uyt moest besluyten, dat zyn bloedlaauwe Bruyd zo gaaf en ongeschonden in zyn lymige Bouten zou neerzygen, als eertyds de Bruyd van den Koning van Ga naar voetnoot*Garbe in de Bouten van Mamolin neerzeeg, na dat zy door de Spitsroeden geloopen of geleegen had van acht onderscheide Minnaars. Vorders dat het wel kon geschieden, dat 'er hier of daar een Hoveling een Toeleg zou maaken, om zyn Vrouwtje eens te Waslichten, dog dat die zo bestendig zou blyven als de kuysche Huysvrouw van den Keyzer Klaudius, Die wel vermoeyt van 't Koren wannen,
Doch nooit verzaat, verliet de Mannen.
Het Sprookje zegt, dat den Snyder het Huuwelyk voltrok, en dat hy in spyt van het voorzeggent Hert tusschen de twee a drie Maanden zo eerlyk leefde met zyn Haagsche Juffer, dat het on- | |
[pagina 341]
| |
vergeeflyk was voor die Buurjuffers die zo regulier van Conduite niet waaren als Madame Kanefas, gebooren Aluyn. Maar de Duy** des Overspels kroop in de Ziel van een Griffier die geen ander Bezigheyt had als om eens daagschs een Kapelmis te hooren by Brecour, om eens in de Maand om den anderen dag Dronken te zyn, en om driemaal 's weekx een versche Handvol Stikzyde te verorberen. Die Knaap scheurde dag voor dag een Scheur in zyn Mantel, Rok, Broek, of Kamisool; om door die Reparatie te geraaken aan het repareeren van des Snyders Hoepelroks Santinne, die haar eyndelyk liet overreeden door de bewierookte Gebeden des Griffiers, die luy lekker en ryk was, drie Brokjes deeg waar aan de gecoiffeerde Voorentjes haar dikmaals overgaapen. Dat Spel duurde een geruyme tyd eer dat den Snyder, die jaar uyt jaar in verkoud was, Lont rook, of iets slinks vermoede, toen het Bal van Monsieur **** een Gedeelte van de Pot met Paling ontdekte op de volgende wyze. De Heer Kanefas was eenige dagen dag en nacht onleedig geweest om Maskerade Kleeders te naaien voor den Baron daar is Belet, die altoos Penningen financieert tot onnoodige Onkosten, doch die nooit een Stuyver perkas heeft tot Betaaling van zyn Wanhoopende Schuldeysschers, en den Snyder gong uyt ontrent te vier uuren na den Middag om die Kleeders te escorteeren, Om die te escorteeren, Heer Ontleeder der Gebreeken, wat is den Zin van die Spreekwyze? Den Zin van die Spreek wyze is, dat men vyf hondert Noorthollanders zal ontmoeten, ieder met een groene trype Reysrok onder den Arm, tegens een Haagsche Snyder die zelve een Stuk Stof draagt; dat is tegens 't fatsoen van die Ga naar voetnoot*Lavernisten, die doorgaans drie Knegten gebruiken, om een Rok, Broek, en Kamisool 't huys te brengen, gaande den Baas in Front voor af, met een geborgde Kastoor onder de linker Arm, met een à Credit verrooverde blonde Paruyk op 't Hoofd, en met een nieuwmodisch Kleed om 't Lyf, dat op drie Pak overschoot, die hy ter goeder trouw liet afknippen by la belle Marchande, de rekkelyke Koopvrouw in de Venus straat. Maar 'k hoor het Ledikant reeds kraaken,
| |
[pagina 342]
| |
Blyf by de Zaak,
En Speel, dat 's Raak;
't Zyn slegte Schryvers die van de echte Text afraaken. De Griffier kwam ondertusschen aan op den Reuk van die Snyders Absentie, en dewyl hy Mejuffrouw Kanefas iets moest mededeelen in Confidentie, verkoos hy daar toe het Ledikant, om geen Arbeyd te maaken van 't Vermaak, en om op zyn gemak over het tegen woordige te mediteeren tusschen twee Byleveltsche Lakens. Ondertusschen reverteerde den Snyder, zo wel voldaan over de Belosten van die prompte Wanbetaling, als een Spaansche Grande voldaan is, wanneer de Koning zyn Request begenaadigt met een Veremos, (dat is) wy zullen zien. 't Huys gekomen zynde, vroeg hy aan de Meesterknegt, die van ieder El Galon, dat den Baas door het Oog van de Schaar liet glippen, een sestiende deel had, waar dat Madame was? en die repliceerde eenvoudiglyk; in haar Slaapkamer, Sinjeur, alwaar de Griffier Satyrion haar vergezelschapt, om haar de Koorts der Bekooring van 't Lyf te houden. Den Snyder verschrikte min of meer over dat Nieuws, doch hy plaatste eerst zyn Paruyk van Staat in de respectieve Doos, trok zyn Stacievacht uyt, en na dat hy zig gebakert had in een Japonsche rok, slenderde hy na boven, om quansuys den Griffier te verrassen, die ondertusschen van 't Ledikant was gesprongen, en een groote Scheur in zyn Opperkleed had gereeten, welke Scheur het gebalzemt Vrouwtje zat te naaien op het Ledikant, welstaanshalve. Den Heer Satyrion verhaalde in een Sprookje dat hy voor de Vuyst verzon, het Ongeluk van dat Kleedscheuren, en dewyl hy zig daar over uytdrukte in zeer zeedige en Spiritueele Termen, liet den Snyder zyn linkx Vermoeden glyden, hy viel mee aan 't repareeren van de Scheur, stopte die op eene execrabele wyze, om daar door aan dien Heer de Gelegendheyt te verschaffen van een nieuw Kleed te moeten laaten maaken, die dat gedaan zynde zyn Afscheyt nam, en met een uytgedoofde Lont en een sleepent Vaendel decampeerde. En nu Schryft de Ooievaars Kronyk,
Dat onze Snyder na 't Vertrek van dien Eerwaarde
Zig vliegens met zyn Ega paarde:
Helaes! dat schielyk zyn geeft meenig Man een Blyk
Van die et ceteras. 't Zy Jong en Oud oorkonde,
Weest niet te schielyk Man ontrent uw Beddesponde,
Wanneer uw Boezemvriend, of wel uw Groote Maat,
| |
[pagina 343]
| |
Gelyk een Schim die Kamer laat,
Waar in uw malsche Vrouw, op Tafel, Bed, of Stoelen,
Haar Rust neemt om te woelen.
Altoos dit is 'er van, dat den Snyder van dat Oogenblik af een Galg in 't Oog kreeg, te meer wanneer hy zig errinnerde, dat de Oogen van de Griffier en van zyn Huysvrouw veeltyds zo vlak op malkanderen aanrolden, gelyk als de ivoore Bollen van de Billard, wanneer die elkanderen in 't hartje van hun loop op 't Lyf stuyten. Hy errinnerde zig dat Madame driemaal's weekx haar Biegt gong spreeken, op de Slaapkamer van den gemusqueerde Satyrion, en daar uyt besloot hy, dat de Griffier haar eerst Gelegendheyt gaf om te Zondigen, om als dan met fatsoen haar te absolveeren met een Munstersche Benedictie. Kort om de Snyder kreeg een kwaade Conscientie, (zommige willen wel zeggen, dat een kwaade Conscientie de Snyders zo eygen is, als de Melaatsheyt aan de Egyptenaaren) en hy besloot om den Sperwer te bewaaken, en om te zien of hy zyn Zwaager uyt den Boom kon kyken in 't hartje van zyn Alikruyks Bezigheden. Het gebeurde korts daar na, dat den Snyder een nieuw Kleed had gegooten voor een Delfsch Porcelyn Bakker, die vry blaauwer was in zyn Conversatie, als in zyn Boterschoteltjes, en hy zey tegens zyn Vrouwtje; dat hy zelfs met een Cheeze met twee Paarden na dat langwerpig Beterhuys zou ryden, om die Vacht over is leveren in eygen handen, doch dat hy t'huys zou zyn tegens dat de Uylen en Vleermuyzen hun Societyt beginnen te openen. Madame Kanefas begon zo hartiglyk te schreyen als of het Meening was, en zy riep; Verlaat ghy my, verheve Borst!
Die van een planken Troon omringt met Naald-Trawanten,
D'un Air de Cour spreekt met uw Klanten:
En ruym zo deftig bralt gelyk een Schouwburgs Vorst,
Die als een Duytsch Juweel omzet met valsche steenen,
Den Nar aan 't lacghen helpt, den Wysgeer aan het weenen.
Maar den Snyder was en bleef onverbiddelyk, en na die bleeke Wangen gekust te hebben, waar op den Griffier straks de Roozen zal doen bloeien, zey hy Adieu en hy sloop ongezien in haar Slaapkamer. Zo ras was hy niet verschooten, of Madame vloog na die Kamer. trok haar Ryglyf uyt, congedieerde haar Hoepelrokje, ontstrikte haar Koussebanden, en coiffeerde haar blonde Lokken, met een Nachtmuts a la Fatigue, en met een Engels Lint, Couleur de Feu, en in die Omstandigheden ley zy te rekhalzen na haaren Plompen Endimion, die als een blaakende Komeet kwam afzakken na zyn verlan- | |
[pagina 344]
| |
gende Diana. Maar Helaes de Preliminaaire Punten waaren pas afgehaspelt, deongeloovige handen hadden te naauwer noot de Deyningen van haaren rollenden Boezem aangeraakt, en zy was maar effentjes achter over gestruykelt in een overspeelige Bezwyming, toen den stoute Snyder uyt zyn Schuylhoek sprong, den Heer by de Schouders greep, en het Hollent Ros des Vleeschs in 't beste van zyn Galop stuyte door den Toom deezer Vermaaning. Ik heb lang getwyfelt, Myn Heer de Griffier, dat UE. Eerwaarde myn Medehulper des Huuwelykx waart, doch nu is de Visch uyt de Schelp gekroopen, het Botje is vergalt, het Kipje is gespeet, en uw Eerwaarde moet den Eygenaar voldoen, of ik zal je met deeze Knipschaer qualificeeren tot Kapellaan in het Vrouwen 't zimmer van den grooten Heer. Dit gezegt hebbende kreeg hy een Droogscheerders Schaar van onder het Ledikant, en knarste vreeslyk op zyn tanden, waar door den Munsterman, die een Man des Vreedes was, aanstonds in 't Rekkelyk viel, en een Kontrakt teykende, opgestelt by den Lapdief, en lang als een Familie Rekening, behelzende in Substantie; dat zyn Eerwaarde dat hovaardig overspeelig Vaartuyg zou kleeden en reeden, dat hy den Uytlegger zyns Huysgezins zou Victualieeren, en dat hy de reeds gecontracteerde Familie Schulden, die van het Zieken Schreeuwden tot aan de Schevelingsche Brug zou betaalen, tot een Spel toe: dat hy dat gedaan zynde een Medereeder zou weezen in den open Boeier des Huuwelykx, en dat hy zyn wettig Aandeel zou hebben van alle de onwettige Kinderen die gebooren stonden te worden uyt die Gedupliceerde Conventie. Dat Werk volbrogt zynde, dee den Snyder een diepe Groetenis aan myn Heer de Griffier, en aan desselfs Minnaares, en liet dat Paar hun Vryheit, dat zig van meet af aan wierp op de ongeruste Rustbank; konnende Madame Kanefas den Griffier niet genoegzaam, onder 't Speelen, looven en pryzen, dat hy zig zo heerlyk evertueerde in het Rekkelyk. Daar hebje 't Eynde des Relaas,
Van Meester Kanefas een Haagsche Snyders Baas.
| |
Waarschouwing.Toekomende Maandag zal den Ontleeder der Gebreeken zyn Leezers een natuurlyk en vrolyk Conterfytsel Schenken van een Mof in zyn Overkomst, Opkomst, Rykdom, en Eynde; om daar langs de Nieuwschierigen een Schets te geeven, op hoedaanige wyze hy het Blyeyndent Treurspel van den Persiaansche Zyweever zal behandelen.
Te Amsterdam by H. Bosch, is gedrukt, Sicke Beninge Chronyk der Vriesche Landen, en der Stadt Groningen, waar agter by gevoegt is, Sybeiarichs korte Chronyk eens onbekende Schryvers, kleyne Cronica van de Groninger Omlanden, in groot 8. Als mede Hoogstraaten, Schoole der Wereld met Kopere Platen. De 1001 Arabische Nacht Vertellingen, Sesde deel, en zyn ook alle zes delen te bekomen: Mejuffrouw de Wilde Abradates en Panthea, Treurspel. Is mede te bekomen den Examinator, door dewelke de waare Grensscheidingen der Wetenschappen en Konsten, mitsgaders de Vermogens des Menschelyken Geestes onderzocht en Afgeperkt worden, Vier deelen in groot 8. |
|