Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
No. 39
| |
[pagina 306]
| |
semwyn, doch den Hoedekraamer aan de St. Jans Brug, Sr. Buldog, beweert dat Otje maar een simpele Copey geweest is van een Origineele Brit. Kees Fluyterbeen den Rector Magnificus op 's Visschers Dyk, is den Ontdekker van de Barneveltjes met oude Rynsche Wyn, en met nieuwe Kanariesuiker; een Uytvindig, die hem in de Bezitting van een dubbelt Pakhuis, en die zyn Klanten plaatst in de Sauvegarde van een dubbelt Arrest Michieltje de Kikker, wiens Karretje van de Zandstraat holde tot in Ga naar voetnoot*Padua, is de Beschermh. van een half pindje Bergerak wyn; doch dewyl hy wel weet dat zyn Wyn zo zwaar weegt als zyn Krediet, knoopt hy 'er altoos op kosten van een Ander, vyf aan voor zyn Garnaals hoofd, en dat doopt hy gedupliceert Driedraat. Deeze voorbeelden worden bygebragt om myn Leezers te adverteeren, dat de Kasteleny die ik nu zal crayonneeren, zo vermaart is wegens het smuigen van Ga naar voetnoot†Kievitjes, en het klooven van Blokjes, als het Haagsche Waschhuis van Ga naar voetnoot§Brecour gerenommeert is wegens 't Eau de Framboise, en 't Water des Leevens van Mathiolus. Zo ras waaren wy niet geintroduceert in den gemeene haert door een Hoveling, die reeds by Adoptie de bespykerde Schaetsen, waar mee den Kastelyn van de Munstersche Aa gereeden was tot op Pampus, had geerft, of daar ontstont een algemeene stilte onder de Kievitarissen, (dus zegt Plinius dat de Kraaien verstommen op de verschyning van een Pellikaan) doch dat belette ons niet van te gaan zitten, en als Britsche Likkebroers een drielings Fles te eisschen, die ons gewiert binnen een Coesveltsche Minuyt; dat is na onze Maat, binnen een groot half uur zittens, en een langwerpig quartier uurs wandelens. Ik had my geplaatst nevens twee bloozende Santen, en een heigende Zondaar, zynde de Laatste een Rechtsgeleerde, door de Wandeling, en de twee Eersten, een paar Jesuieten, op de Behandeling. Themis Schenkel scheen een Zwaardschendig begaan te hebben op de Gerechtigheit, want hy hompelde met een Degen, die hem paste gelyk als een Pikeurzaal zou voegen aan een Zog, of als | |
[pagina 307]
| |
een Falbalade Sluyer zou passen aan een Koopvrouw van St. Annelandsche Alikruiken, of van Armuydensche Krabben. Dit is myn Stelling, (zegt den Ontleeder der Feylen,) dat's Mans Deugden en Gebreeken noit klaarder doorstraalen als in zyn Dronk, en dat bleek in ons, want myn Vriend en Ik dronken als Germaanen die een Huuwelyks knoop slooten, die een Verdrag maakten, of die een Oorlog declareerden; terwyl de Thornsgezinde Broeders, over begiftigt met Schynheiligheit, zaaten te zabberen over hun Kievitjes, als Weesmeisjes die zoete Room lepelen, willende nooit de Peil uytrekken boven een half Pintje te gelyk, of schoon 'er de zwakste Smuyger zeven uytveegde op eene Zitdag. Onder dat Kievitaris Eedgenoodschap schuilde een Geneesheer die zyn Vermaardheit verschuldigt was aan een Exteroogpleister, doch die nog daar en boven in Staat was om een Ruikbal te componeeren, en een Tandpoeder te beslaan, trots Jan Frapê. Een zeeker Heer beklaagdezig over zyn Maag, als die nu naauwlykx dag voor dag meer kon eeten als drie Man, daar hy pas zes Maanden geleden den Ordinaris Bal kon slaan tegens vyf uitgehongerde Hannekemaayers. Neemt die Pilin tegens den Avond, (sprak den Doctor, hem een Pilletje in de vuist duuwende, iets grooter als een gebraade Frikkadel) die je ontrent zo veel Kraamen zal geeven als je Ongesteldheden hebt in het Licghaam van je Bloed, en ieder Werking sleep 'er een mee; doch zo je Bloed gezond is, dan zulje 'er geen meer beweeging van hebben als van een stuk zoete Koek. Die Pil wort in 't Grieks genoemt..... ik zal 't slegts verduytschen, den Toetsteen der Natuur, en die de Natuur oprecht toetsen kan, toest geen onrype Mispelen. Anderszins zo je een Weerzin mogt hebben opgevat tegens 't Gebruik der Pillen in je woeste Jeugd, neemt dan dat Poedertje in, in een Mingelen Alsemwyn (dit zeggende haalde hy een blikke Doosje uyt zyn Tas, waar in de Kopere Tabaksdoos des Ontleeders maklyk zou konnen zwemmen) en by dat Poeder zulje meer baat vinden als je behoeft te gelooven. Dat Poeder is en blyft zeven en zeven jaar goed, en als je het al gebruikt hebt konje 'er nog een kranke Vriend mee gerieven; want het is en blyft zo deugdzaam na een driejaarig Gebruik, gelyk als Dina een ongeschoonde Maagd verbleef, na een drievoudige Verlossing van drie kleine Kabouters. Als 'er zo veel voets gegeeven wort aan de Onweetenheit, mag 't Ver- | |
[pagina 308]
| |
nuft mee wel een Lot inleggen inde Lotery van, Mundus vult decipi, anderszins, de Geneeskunde, zey myn Vriend zachtjes tegens den Ontleeder; en om te toonen dat hy 't Kunstje van Oreeren zo fikx had, als een Ga naar voetnoot*Hoogduitsche Landlooper, die de Quaalen te Paard betovert met kopere Waldhoorns, vervoegde hy zig aan 't Gezelschap, en redeneerde aldus. Ofschoon de Geneesheeren zo overvloedig te zien zyn in allerley Gezelschappen, als de Vlekken op de Huid eens Luipaards, en als de Sproeten zichtbaar zyn op de Tronie eens Schotsmans, echter vertrouw ik een Hulpmiddel te bezitten, dat niet onaangenaam zal voor komen aan de Societyt der Kievitarissen. Ja Heeren(vervolgde hy, ziende dat hy de gevoelelooze Aandacht der Blokjeskloovers had gewonnen) ik heb een Kordiaal dat het alderbedroefste Hart zodanig vervrolykt, en de Maag zo ongemeen versterkt, ingenomen met een paar dozyn Dooiers van Eyers, dat een Man van een gemeene Graagte, een Pond Edamsche Kaas en tweemaal zo veel Tarwebrood vermag in te schokken voor het Middagmaal, en echter nog zo Heerlyk zyn Pligt zal waarneemen op een stuk gebraade Rundvleesch, als of hy ingelyft was in de extraordinaare Ordinaris der gemanierde Kievitarissen. Zo ras als die Heeren hoorden, dat 'er een Hulpmiddel in de Kamer was om de Slykspooren des Appetyts te Scherpen, vloogen de Beurzen open, gelyk als de Deuren en Vensters der Joden open vliegen tot de Receptie des Onweers, en zy verdrongen malkanderen zo onmanierlyk, dat de Tinne Kievitten vleugels kreegen, en van de Smuygtafel op de planke vloer sprongen, en aldaar rompslomp ('t gebeurt de Meesters mee wel eens) gongen leggen spartelen. Den Geneesheer titulair vervolgde zyn geluk met dezelve Dobbelsteenen, en riep als een Turksche Paap die van de Mosquees hoogte de Uur des Gebeds verkondigt; Hier is nog een Tandpoeder tegens het Scheurbuik, (op die woorden zegt het Sprookje dat een Borkeloosche Meid toeschoot, vermomt in een eenvoudig Jakje, gelyk als een Wolf in een Lamsvel, of als de Duy** in een Monnikskap,) en wel inzonderheit tegens die Tanden die ontwortelt zyn door | |
[pagina 309]
| |
't knabbelen op ontvleeschde Schenken, of op afgeschraapte Rundsribben. Dat Poeder heb ik van myn Reisbroeder den sterke Man geerft, die zig vroegtydts daar mee plagt te ontnuchteren, en die dan de Proef van zyn Byters nam op den Omtrek van een Noortsche Mast, gelyk als een Barbier de Snee van zyn Schaarmes probeert op de Toets van een Haair. Wierden de Zilverlingen niet verschoont om den Appetyt te bevorderen, het Goud wiert nu verspilt om de Molensteenen der Gulzigheit te bikken, en myn Vriend ontfong meer Goud op die Avond, als Jan Law Fransche Zegeningen ontfong toen hy de uytgezooge Druivesnyders ontweek, belaaden met het Stofgeel der Lelien, en met de Ga naar voetnoot*Lapis Bufonites der Paddenschilden. Dat onverwacht Succes verhovaardigde zo vreeslyk den Geneesheer in Partibus, dat hy nog een Lot inley op het navolgent Devies; Myn laatste Hulpmiddel is een Orvietaan, (sprak hy) die tusschen de Rivier de Ga naar voetnoot†Aa, en de Ems ontdekt is in de Maag van een Tam Zwyn, en vry meer krachten bezit als den Eenhoorn. O hoe noodwendig is 't, dat een iegelyk die Orvietaan by zig draage, want wie weet hoe veel grond dat de Hartstogt van Liefde, Vrees, Toorn, Wanhoop, en Minyver, kan verooveren op onze Gesteltenis, en dat door de looze Invlying des Satans, die zo zeer toelegt op 't verderf des Menschs, als gy Heeren uw bevlytigt tot de Destructie des Tafels. Wy lacghen eens Heeren (vervolgde hy) met het Rattekruid, Opium, Sublimaat, en al zulke Galanteryen, die de Franschen eertyds gebruikten, in stê van de Ordonnantien der Chicane, om met die Hazelaare Wicghelroeden des Doods, de onrechtvaardige Erffenissen op te loopen. Dit Hulpmiddel alleen heeft my de kennis doen hebben van Monsieur Le Clercq den Ridder van den Degen, en van Monsieur de la Fontaine Oogmeester van den Hertog van Or** na zyn Dood; en wie weet of ik in tyd en wyle nog niet in Compagnie zal komen te praktiseeren met den Geneesheer Noormontaan, die de Abderietsche Grasburgers geneest tot in 't Graf, en met het Doktoortje met den ronden Roed, die Rothas Melkboeren cureert tot in de Aarde toe. Die zoort van Onbeschaamdheit kittelde zodanig de Hangooren der Kievitarissen, dat zy toedrongen als of de Tafelklok begon te | |
[pagina 310]
| |
kleppen om dat Medicament te koopen, ja zy onteerden die Harange met zo veel Handgeklap, als een Tory de Verkiezing van een malcontent Parlementsheer, of als een Yr een Verraaders Straatdeuntje op de Verjaaring des Pretendents met Handgeklap aanneemt. Aldus zag ik, (zegt den Ontleeder der Feylen) dat'er Zotten zyn van alle Saisoenen, van de Sestig tot de Sestien, en Gekken zonder tanden, tot Narren met tanden; en ik ondervont op dat Ogenblik, dat 'er geen naader middel was, om de Beurs te ontstrikken van een Slokspek, dan hem een Medikament voor te schryven tot Aanprikkeling van zyn Vraatzucht. Myn Vriend look zo schielyk op, door die onverwachte Danae's Gulde Vlaag, dat het een lust was om te zien, en na dat hy de Snaaren van zyn Stem had geconfronteert tegens eenige Bokaalen, begon hy een Aairtje te zingen, enkelt om eens te zien; of de onverzeerbaare Kievitlurkers, die ongevoelig zyn voor de goede Manieren over Tafel, ook doof zouden weezen voor 't Geluit van een betoverende Stem, over de Wyn. Airtje, op de wyze van
Wat is het Boere leeven zoet, et cetera. Wat vliegt dees Kievit wonder snel,
Op 't luyen van een Wester Schel,
Die minder rust dan 's Mans gedachten.
Kwam Mahomet op de Aarde eens weer,
Hy ley 't Verleiders Wetboek neer;
En zou op Malta wis vernachten.
Maar als 'er de Wekker van Umke na twee,
Luidruchtig zou snakken van Schenken en Vee,
Van Eekels en Krekels, Graswadens en Meyen,
Van Stutten, en Knutten, en Wacgholder Beyen,
En 't adelyk Zauer Krans;
Dan zou hy fluks roeppen,
Weg Moffen en Poeppen,
Sa Scheerje doch wider nag haus!
Ik zal na 't Westfaalen,
Nooit meerder gaan taalen,
Maar laaten de Zwynen hun Saus.
| |
[pagina 311]
| |
Zo ras had myn Leidsman dat Deuntje niet geeindigt of den Kastelyn rees over end gramsteurig en ongaalyk. Hy was gecoiffeert met een Servet Muts, gefatsoeneert als een Tulbant, en dewyl hy onder zyn gezwolle blikken een koppel halve Maanen droeg, geleek hy niet kwaalyk na een Mahometaan, die door een boere Tuinder vastgehegt is op een St. Andries Kruis in een Veld met Kapucyner Erten. Hy hikte driemaal, en na dat hy zig op zyn teenen had opgerecht in de Zadels van zyn vilte Muilen gelyk als een Buitenman die de Gans trekt zig oprecht op zyn Paard, bromde hy de navolgende Sententie. Ey lieve Vriend, of Doktor, laat af van dat ongewyd Gebalk in myn Kasteleny, dewyl uw godloos Geraas onaangenaam is aan myn nuchtere Kievitarissen, en aan my; en alzoo ik bespeur dat myn Wyn te machtig is voor uw Hermetische Gesteltenis, zullen 'er geen Kievitjes meer gekipt, nog geen Blokjes meer geklooven worden, want uw Manier van doen is tegenstrydig tegens de naauwgezette Maatregels van onze sobere Societyt. Dit gezegt hebbende gaf hy ons een Indruk van zyn goede Opvoeding door een Knik des Hoofds; doch dat Hoofd dat zo veel jaaren geschut had zonder te willen vallen, dook nu neder in ernst tot op de grond, en hier uyt trokken wy dit wiskunstige Besluit; dat 'er van de Sestien Kievitseyeren, die hy dien avond geslurpt had, ten minsten dertien jonge Kievitten na den Zetel des Tulbants waaren opgeklommen, die hem bon grê mal grê in dat Postuurstelden, waar in een Alexandrynsche Kameel zig stelt voor dat hy zyn Last zal optillen. Heeren betaalt uw Drinkschuld aan de Knegt, (zey een Heer die taamelyk by zyn verstand was) want wy geeven doorgaans het Geld aan de Knegt, wanneer den Baas al te diep gestudeert is om 't Gelag na te zien. Wy volgden zyn Raad, doch ik vroeg in 't uytgaan aan myn Vriend; Wie dat die Raadgeever des Kievitsschaps was? Dat is een Man (repliceerde myn Vriend meesmuilende) die een oprecht Nederlander, en een Doodvyand is van Vrankryks Intrest, en daarom proeft hy nooit Wyn, dan wanneer hy wort getrakteert. Hy is te Neuswys om Eerlyk, en te Gierig om Mild te zyn; hy bemint niets meerder als zyn Geld, en haat niets Heviger als zyn Evenmensch. Hy doopt Edelmoedigheit, Zotheit, Liefde, Buitenspoorigheit; Ver- | |
[pagina 312]
| |
schalking, Wysheit, Gierigheit, Bescheidenheit; en onredelyke Afkneveling, een wettig Interest. Dit gezegt hebbende nam myn Vriend zyn Afscheit, en ik ben openhartiglyk (zegt den Ontleeder der Kievitjes) dat ik meer voldaan was over die nieuwe Ontdekking, dan of ik een Paauw had hooren Schreeuwen tegens een Slagregen in de Hooityd, of een Gek Latyn had hooren spreeken in een Coffihuis.
Einde des Kievitsdoms. | |
Waarschouwing.Onlangs was den Ontleeder der Feylen gezeeten benevens een jonge Juffer die onleedig was in het stikken van een Winterbroek van Point de Marseille, en die in de stikkende Gestalte een Visite ontfong van haar Galant, een Botanist zonder Kruyden, een Anatomist zonder een Subject, en een Geneesheer zonder Patienten. Hy ontgon zyn Kompliment na zyn Broodwinning, (dat is) hy vroeg na haar Gezondheyt; en hy verzelde die Vraag met het tasten na haar Pols, (weest niet al te liberaal met je Pols, jonge Juffers, de jonge Doktooren verstaan dat Manuaal op een Haairtje) en hy besloot die conclusieve Polstasting met deeze kortbondige Spreuk; Daar schuylt een kleyn lief Koortsje, Mejuffer, doch ik zal dat aanstonds achter de Veeren gaan zitten met myn Konst. Dit gezegt hebbende trok hy al zyn Zilver Servies uyt zyn Tas, bestaande in een Naaldekookertje, dat hy na een langduurige Studie hervormt had in een Doctoraal Inktkookertje. Maar hy was pas gearriveert tot de laatste Letter van het woord Recipe, toen de Pen by Ongeluk uyt zyn Hand, en by Geluk op de Juffers Broek vloog, een Mouche nalaatende als de Schub van een volwasse Vegt-Karper. Helaes! gilde de jonge Juffer uyt, die wel eer de HOLLANDSCHE ZINDELYKHEYT had geleezen; -- Wat onbarmhartig storten!
'k Zou graag een sesde part myns Maagdoms laaten korten,
Indien dees witte Broek 's Mans Pen ontdooken was:
En zy voegde 'er by; Dat een Meisjes Broek onderheevig was aan veele nederdalende Rampspoeden, en dat zy inzonderheyt een Speelpop was aller Ongelukken. Den Anatomist moest lacghen, en hy beloofde aan dat ongelukkig Wicht, dat hy haar binnen een paar Weeken, een Papier zou vereeren, behelzende een Tegengift tegens alle Rampen, zynde een beschryving van de waare Gelukzaligheyt.
Te Amsterdam, by H. BOSCH, is gedrukt en word uytgegeven; Volledige CHRONYK van Oost-Friesland, behelzende niet alleen de Historie van Oost-Friesland, maar ook van alle naburige volkeren ten Oosten en ten Westen door den Heere Eggerik Beninga in 4. NB. by H. en G. BOSCH wort gedrukt de Gedichten van Jan Vos met Privelegie, en staat binnen drie maanden uyt te komen. |
|