Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
No. 35
| |
[pagina 274]
| |
lyk als een Ketellappers Ezel, de Maal der zinnelooze Oudheids Bevattingen voor uw Naneeven, maar geeft de Juffers liever een Indruk van de Filosofische Vraag die Madame Therese voorstelt aan de waggellende Priesterinnen van haar besloote Convent; Wat Onderscheyt 'er is, tusschen 't Opperste Onder, en 't Onderste Boven? of diverteert de jonge Heeren met de ongemeene Landbeschryving van het Seminarium der Guyten, de Lojolistsche Queekschool van St.Omer, alwaar de Studenten zo familiaarlyk omgaan met de Propositie van een Conspiratie, als een Poorter van Konstantinopolen omgaat met het Drinken van Coffi, of van Sorbet. Zo ras had den Anatomist der Overtreedingen dat Voorstel niet gedaan aan zig zelve, of hy veroordeelde zyn Pen tot die Beschryving, en na dat hy zyn agoniseerende Fles tegens een wigtiger verruylt, en zyn Teug had verbêtert, storte hy in een tweede Verrukking, en hy zag daar in 't navolgende Visioen van St. Omers Duy**hoek. | |
De Queekschool van St. Omer, afgeschetst door den Ontleeder der Gebreeken.Die QUEEKTUYN legt in 't Vierkant van zyn Muuren, gelyk als een Venezoen Pastey in zyn Korst; en deszelfs Wal wort met grooter Eerbiedigheit begroet by de Yrsche Veentrappers, en Schotsche Schaapensteelders, als de Vruchtbaarheit schenkende Fonteyn van O.L.V. van Laken aangebéden wort by de Brusselsehe Hoepelrokken. Ik trok de Bel van dat Gebouw, waar op aanstonds een Poortier voor 't licht sprong uyt de Duysternis, wiens zwangere Heup met een Bos Sleutels gewapent was als een Conciergie van de Bastille; en wiens Hoofd vry veel trok op een leelyke Sarazyns Kop, die tegens de Muur van een Breemer Bierhuys met een stuk Houtskool getékent wort door een dronke Schilder. Zo ras had ik niet verzogt om dat Gebouw te mogen bezichtigen, of ik wiert gerecipieert door een eerwaardig Leviet, die 'er zo zeedig uytzag als of hy gesneden was uyt het Oud Tapytwerk van de Justitie van den Balliuw van Zuyd-Holland; en die Knaap, die zig verbeelde, dat ik hem een Zoon a twee kwam opofferen, geleyde my met alle de overtuygende Blyken van een geveynsde Beleefdheit in een schoon Vertrek, dat | |
[pagina 275]
| |
met vry ongemeener Rariteyten praalde als de verheeve Poort-Kamer van des s'Hertogenbossche Verzaameling van Lappen en Leuren. Aldaar zag ik een Tandestooker van Epikuur, gedraait uyt den elpenbeene Olifants tand van Belphegor, zynde die Tandestooker gemaakt als een Hark die te gelyk vier tanden stookt, die van een Vorst, die van een ryke Klop, die van een onnoozel Wicht, en die van een vergulde Vryer. Aldaar zag ik een Traan van Herakliet die uyt zyn linker Blik viel in de harde Winter van 't jaar Een, en die gestolt is tot een Kristalle Kraal. Die Traan zal eenmaal ontdooien, zegt een oude Profecy, en dat zal voorvallen, wanneer men een Jesuiet Traanen van Naberouw ziet storten over de Manslag van een doorschooten Prins, of over 't geplengd Protestants Bloed op Thorns Moordtonneelen. Aldaar zag ik een Kelk vol van Demokriets Geschater, waar mee de Jesuieten het Te Deum plagten op te bazuynen over de doodelyke Bruyloft van Parys, en over de verfoeielyke Vadermoord van Hendrik de Vierde. Aldaar zag ik de Scheeps-lantaarn van Diogenes, met dewelke hy na Menschen liep zoeken op de Botermarkt van Athene, doch hy kwam als een Gek van de Reys met een Hengelaars vangst, twee Visschen minder als Niet. Nu wort die Lantaarn gebruikt by de Societyt om Zotten en om Biegtkinders mee te verschalken, en dat gelukt tot Satanas Lacgh, en tot 's Vroomen Verdriet. Ha wat Onderscheyt! Aldaar zag ik een Tien Stuyvers Yzere Bout, die St. Ignatius uyt de Ark der Ligtgeloovigheit had uytgerukt, en die in 't Water geworpen zynde (zo luchtig voortdreef als een Veer; kent Iemant (de Sexe uytgezondert) iets ligter? Ja, Lojolas Woord en Eer. Maar ik zag aldaar onder veele andere Zeldzaamheden een Potpenning van Judas den Verraader, en als 't gebeurde, dat een hovaardig Bever Lombaardier, een grondgierig Erfenis Kassier, of een baatzuchtig Dispensier, een Kink kreeg in de Kabel van zyn Conscientie, die verzogt dan om zyn Gebed te moogen storten voor die H. Potpenning, en dat gedaan zynde hong zig den Devotaris op, en de Societyt wiert Erfgenaam van zyn gereede | |
[pagina 276]
| |
Middelen, en bleef Borg voor zyn bedreeven Schelmeryen. De overige Rariteyten die zo raar waaren als varsche Boter in 't Westmunsters Malta, of als Ga naar voetnoot*Olie en Azyn op 't Hoekhuys van een Kattensteeg, ja die zo overkostelyk waaren, dat de Schatster van des Pretendents Juweelen die op Galg en Rad waardeerde, al ik thans overslaan, om myn Leezers een vrolyke Beschryving te geeven van Lojolas Keuken-Arsenaal, waar in ik geintroduceert wiert door een singuliere Gunst, dewyl de Pater Prior als noch waande, dat ik hem een Zoon met Goed en met Bloed kwam overleeveren. Ik zag een Keuken die met een grooter Tal Ovens voorzien was als een Bakkery van 't Hebreeuwsch Ammonitie Brood, en waar in ontrent zo veel Koks zwarmden, als 'er valsche Teerlingen logeeren in den Aaszak van de Chevalier Indigne, die by manequement van Zeeuwsche Ryksdaalers onleedig is in 't besnoeien van Fransche Speelkaarten. De Zommige van die Speetenluyers waaren gekapt met witte Servetmutzen, en geschorteldoekt met Sileesche Tafellakens, als zo veel Heydensche Priesters die een Ifigenia zouden gaan embrocheeren; andere hadden hun zwarte Maanen vastgestrikt van achteren, om dat ze hun het Keukenlicht niet zouden beheemen van vooren, voorneemens om een Engelsch Spit, dat met een Stuk Rundvlees van Sestig pond overlaaden was, zo schielyk te doen circuleeren, gelyk als Abderas Volmolen omdraait wanneer die door de Vang loopt; middelerwyl dat de Naauwste van Geweeten de Vyf Zinnen van Ga naar voetnoot†St. Robert inspanden, om door Peper en Zout, Mostaart en Voorloop, de Melaatsheit te verbloemen in die Roomsch Katolieke Westfaalsche Verkens Deyen, die de Priesterlyke Spaarzaamheit gedestineert had voor de hongerige Kostgangers. | |
[pagina 277]
| |
Maar ik moet myn Landsluyden eerst een Consultatic vereeren van die Fransche Duymlekkers en Munstersche Braadvet-Brouwers, die de Nederlanders met Vleesch verschalken, zo geurig als een Pastey van Kaaymans-spek, en die ons Visch voorzetten, zo versch als de Deugd hunner Voorzaaten, eer dat ik myn Ontleeders Pen zal drenken in de Paardewet der Zeedekunde. Een groote Vraag, zo twyffelachtig als den Eed van een mangierige Dame, was hun voorgestelt door den Generaal der Jesuieten, bestaande hier in; Of de Morilles, de Champignons, en de Truffes zo nootzaakelyk waaren in een Ragou van Korhoenders, gelyk als de Getuygenissen van Pater Hazart, Baronius, en Bellarmyn, noodwendig zyn in het proces van Injurie des Vagevuurs? Het past ons, O smeerige Rotsgezellen van de Dooppan (sprak den Oudste Kok, die aan Bakboord gezooden, en aan Stuurboord geroost scheen) van ons niet te laaten overkraajen door de Gorgel van een Os, (dat was raak op de Generaal) maar laat ons veel eer onze Herssens gaan omroeren met de Tang van 't Begrip, om daar langs het Vuur van onze Kennis op te stooken; anderszints vrees ik, dat wy onze Reputatie zullen zien nederdaalen in de Kasterol van een Xaveriaansche Indignatie. Ik ben van Uw Gevoelen (riep Kristiaan Schuympot) en om te bewyzen, dat ik handen en voeten los geef, zal ik..... dit zeggende tuymelde hy, als die een Mengelens Gargarisma van bejaart Leuvens Bier, en van versch Schiedams Limoensop verorbert had, achter over op een sissende Rooster; en zonder St. Laureys te benadeelen, als die een minder Dronkaart was, de Heer Schuympot had in die Licghaams Gestalte veel Overeenkomst met het Marteldom eens Braassems. Een derde van die zweetende Stam, die zo holoogig was, dat hy in ieder Omtrek van dat Keuken-kristal een Kurassousche Appel kon bergen, kwam met een Paterstuk in de Vuyst, zo blank als de Borst van een Moorman, aanflurven. Myn Gevoelen bestaat hier in, (sprak hy met een zeedig Kannibaals Accent) dat wy dien Generaal, die het Duyvelsbrood des Menschdoms vergelyken durft by onze Ga naar voetnoot*Apiciaansche Broodwinning, eerst zieden, | |
[pagina 278]
| |
dan roosten, en 'er ten laatsten een Fricassée uyt letterzetten, bekwaam om 'er den Antikrist op te vergasten, tegens dat hy 't Provintiaal Parlement van den Protektor Orsini komt op te schorten. Een vierde Keuken-Otter, die 'er zo vrolyk uytzag als of hy 't Spit in de Assche gewent, of de Saus in Boom-Oli gedissolveert had, liet zyn Stem mee hooren in 't wilde, en hy schreeuwde; Dat 'er min moeite stak in die Vraag te beandwoorden, als in het Rugbeen van een Stier in te slikken. Doch dat hy zig wel zou wachten van de Keukenkonst te opponeeren tegens de Konst van een Societyt, die in den eene Poot het Vagevuur, en in de andere Klaauw de Hel voert, en die zo verschrikkelyk is voor een machtig Souvereyn, als een Pater Inquisiteur gevaarlyk is voor een schatryke Jood. Die laf hartige Stelling verdroot den Mondkok van den Prioor, die eertyds voor Soldaat gedient had in het Regiment van Picardyen, en die zig zo vermaart wist te maaken door het ontleeden van doode Ketters, dat de Societyt hem tot Gardiaan had gestelt over het keelen van onnoozele Schaapen, en van weerlooze Lammeren. Die groote Man gewapent met een Lardeerpriem ontrent zo zwaar van geel Koper, als de Kabrette Handschoenen van Entellus zwaar woogen van oud Loot en verroest Yzer, hief zyn Arm in de hoogte en liet die overdwarslyk nederdaalen op het Staatkundig Hoofd van zyn Mede-kok, die flukx zyn Blikken toeneep, zyn Koleur verschoot, een Vierkant des Cirkels quadreerde, en met de Neus voor over gong leggen spartelen op die slibberige Vloer, die hy Weekelyks verglaasde met de Ambergom van Westfaalsche Schenken, en met de Vernis van Munstersche Metworsten. Fluks ontstont 'er een Wapenkreet in die consulteerende Keuken-Saal, de Koks staaken een Klok op als een Donderslag, en zy vloogen eenpaariglyk tot de Wapenen. Maar den Ridder met de Lardeerpriem stelde zig in een Gladiateurs postuur, en hy zwoer by den Romp van een gelaarsde Roerdomp, en by de Quetsuuren van een gestoofde Haas; Dat hy een grooter Slachting begaan zou onder die zwarmende Hoop, met zyn Lardeerpunt, als ooit Sampson onder de Filistynen begong met zyn Malthezer Slagzwaard, en zo voorts. Doch die Beloften ver- | |
[pagina 279]
| |
bitterden de ontstelde Haardstee- Krauwels meer en meer, die zo onmanierlyk vloekten en banden, dat het scheen als of zy in Duel aandrongen, wie dat de Voorste geraffineert zou worden in Lucifers Smeltkroes. Waarschynlyk stonden die Dreygementen vervult te worden, toen 'er een Dier in de Keuken kwam inflodderen, dat zo een Gerammel maakte met zyn Bellen en Sleutels, dat alle de Koks versteenden tot Kapittelstokken; en die smeerige Krygshelden, by wien de Vloekken zo gemeen waaren als de Distels en Doorns gemeen zyn in de Hospitaals Tuyn van 't Vrouwenhuys tot Abdera, sloegen nu zo min geluyt als uytgebrande Voetzoekkers. Dat Dier was de schoone Celia, een Meyd als een Zonnebloem en alzo ros; zo zeedig als een gebraade Watersnip, en zo geurig als een Saus van Yrsche Boter en Knuflook; voor de rest zo eerlyk als niemant te nagesprooken, vriendhoudent by nacht, en zo onfeylbaar als de Paus. Dat Schaap vereerde jaarlykx een Klompje Sterffelykheit aan de Weerelt, en verkoos gemeenlyk de Parochie tot het Wichts Minnemoer, en dat verricht hebbende, las zy haar Ave Maria averechts, vloekte 't Kompas rondom, veroordeelde de Kamernymfen tot Roggen-Brood, Tarwestroo, Garstewater en tot het Spinhuys, en was dan op nieuws een reyne Maagd van meet af aan. Die bekoorlyke Celia peylde na den Twistappel van dat Verschil, en dewyl zy zo veel impertinente Vraagen wist te formeeren, als een Apoteeker harde Woorden misbruykt, dook zy tot op den Bodem van 't Krakkeel, zy beloonde 't Goede, zy strafte 't Kwaade, en zy sloot de Peys; En toen was 't Overal, 't zy Man en Maagd bekent!
De Keuken Oorlog is thans tot een Vreê belent.
Toen geleyde de Pater Prior my in de onderscheyde Schoolen der Studenten, die allengskens gewent wierden tot het inneemen der Ignatiaansche Grondregelen, (dus gewent zig een Turk allengskens tot het gebruyk van den Amfioen) tot dat zy ten laatsten geperfectioneert wierden tot het Martelaarschap | |
[pagina 280]
| |
eens yzere Koevoets, of tot het Conspirateurs Exit van St. Tyburns Ga naar voetnoot*Squinancy. | |
P.S.Verwacht het Vervolg, zynde een ongemeene Beschryving van St. Omers Hooge Queekschool, die meerder vroegrype Vadermoorders heeft uytgebroeit als vroegrype Muskadellen; en alwaar die gepensioeneerde Hof-Spions worden aangelegt, die den Tuynder met den Zwaarde met Wortel en al uytrukt, als een Bysoort van Machiavels Onkruyd, die ze op den Verraaders Kruywagen werpt, en op den Mesthoop van Tyburn te blyken hangt, of stil onderdompelt in de Luchtgraven van de Londen-Brug, den Tour, of Tempel-Bar. | |
Waarschouwing.Tot Amsterdam by H. Bosch, is gedrukt het vermaakelyk Leevens Verhaal van den gelukkigen CORILON, waar in veele overaardige Ontmoetingen, ongemeene Voorvallen, en geestige Zinspeelingen zyn vervat, benevens deszelfs wonderbaare Verhooging; Beschreeven door den geestryken Hr. N.H. Autheur van den vermaakelyken Avonturier met kopere Plaaten.
t'Amsterdam by H. BOSCH, en G. BOS; Boekverkoopers, werd gedrukt (met Regt van COPEY) de Rymwerken van Jan Vos in Quarto, zonder Intekeninge; ziende met veel verwondering, dat men het zelve Werk nog vervolgt by Intekening in de Courant te stellen, daar zy alleen het regt van drukken bezitten, en de Liefhebbers zig kunnen verzekeren, dat het onze veel beter en naauwkeuriger het eigen Werk van Vos zal wezen, dan het anderen, wyl wy alles van Zaken, Taal of Spelding, in zyn eerste wezen zullen laten. Het zelve Werk zal op mooi Papier, en met een fraje Letter gedrukt worden, en veel beter koop zyn dan 't geen men dreigt by Intekening te drukken, en versiert worden met een nieuwe Tytelplaat, en met het Pourtrait van den Autheur: Alles onder de directie van een voornaam Digter, gelyk voor af reeds bekent gemaakt is. |
|