Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
No. 33
| |
[pagina 258]
| |
Eyland Urk, en hy dronk als een Ga naar voetnoot*Peer Pots Heer in de Vasten; doch den Jongste Vloekverwant, die veel trok op Jonker Krullip die op die tyd nog in 't Memorieboek der Onzekerheyt schuylde, was zo gereserveert als een nuchtere Mof op een dronken Promotiefeest, en daar by zo Spaarzaam in de Wyn als een Mispaap voor 't Outer. Dionysius die zo doortrapt was als Hollandsche Turf, liet den dronken Brouwbaart die het ABC Register hervormde, en de R in een L betoverde, na zyn Kaerssenlaa vertrekken; doch Krullip die zyn woorden uytgaf met Juweliers Greynen, en met Goudsmids Aazen, moest door het Bakkers Venster kyken, na de Maanwyzer, en hy wiert aan de Spyker gehangen, gelyk als een Proces van Injurie. Een Zwyger is zeer gevaarlyk, alzo die byt zonder keffen, en de Woorden zo wel Kanoniseert als de Zaaken, daar een Snapper Long en Lever bloot legt, en de Woorden gelykelyk Profaneert met de Daaden. Wanneer men de Mannen ontzenuwt door Wellusten, en als men de Vrouwen een Beentje zet door 't Bal, Assemblees, en Masquerades, worden de Eerste zo verwyft als Sardanapaalen, en de Laatste zo Manziek als Messalynen. Toen een befaamt Ga naar voetnoot†Persiaans Keyzer de Babyloniers had t'ondergebrogt, welke Babyloniers zig gebarricadeert hadden tegens hun Vorst, gelyk als eertyts de Guisiaanen zig barricadeerden tegens Hendrik de derde, maaide hy geen Heulbollen van Qualityt, hy confisqueerde geen Goederen, nog hy demanteleerde geen Steden nog Sterktens, neen, (zegt den Ontleeder der Feylen) maar hy verboot hun 't Gebruyk en de Bezitting van Snaphaanen, Pistoolen, en Degens, en hy beval hun, door een expres Edict; Van 's Ochtens en 's Avonds te zingen, gelyk als Parysche Operâs Helden, van 's Nachts op de Guitarres te loopen ratelen, gelyk als verliefde Romeynen, van vroeg 's morgens Barneveltjes te gaan likken op 's Visschers Dyk, gelyk als dronke Maasdweylen, van op de Prinssegraft en in de Leydsche Dwarsstraat in Kuffen en in Hoenderkoten te overnachten, gelyk als versch ontlaade Matroozen, van tot aan den Aurora toe te zitten zuypen | |
[pagina 259]
| |
en zwelg en, gelyk als rechtschaapen Germaanen, of True born Engelschen, en van in Masquerade kleeders te loopen huppelen en springen, gelyk als de Pantalons van de Adriatische Golf, die Koekoekken der Zeeschuymende Turken. Die Vorst oordeelde; dat 'er geen Wapenen noodig waaren, zo lang als zy in slaap wierden gezuyt door die Leevens wyze van vroolyk Fransje; want de Wellust overstulpt het Licghaam en de Ziel met een doodelyke Slaapziekte, en beneemt den Mensch niet alleenlyk de bekwaamheyt om te konnen denken, maar insgelykx maakt hy de Schelp en de Visch, ('t Licghaam en de Geest) onwerkzaam en luy, onnut en onbekwaam, tot de alderminste Onderneeming van Glorie. De gebaarde Batavieren verfoeiden allerley Soort van Vermommingen, en dat uyt die Grondregel waar uyt de Franschen de Maskerades verdeedigen, te weeten, 't Verleyden van Vrouwen, Weduwen, en Maagden; want zy voorzaagen wel, dat 'er geen de minste moeite stak, om, onder 't voorwendsel van die Vermomming, breede Riemen te snyden uyt eens Anders Huwelykx-Leer, en Superfyne Pruymen van Damast, of van Zilver Laken te plukken uyt den echte Vruchttuyn van een Buurman, die op die tyd zo onbezorgt was voor de Bulskroon van het Koekoekschap, gelyk als een Mecghelsche Bagyn onverschrikt is voor een Vastenavonds Pannekoek. De Vermomming is by na zo oud als de Zonde, en was eertyds zo gemeen onder de Heydensche Romeynen, gelyk als thans het Bygeloof gemeen is onder de Hedensdaagsche Roomsch Katolyke Romeynen, het welk blykt uyt het Lentefeest ter Eere van de Moeder der Goden, zynde het een Iegelyk op die tyd gepermetteert van zig te maskeeren, al was maar met een Venetiaansche Bril op de Neus, of met een Handvol Tarwemeel op de Wangen, gelyk als de Pierrot op het Theatre de Jan Rap van le Sr. la Lauze. Dat door het Masker de Schynheyligt wort verstaan wist Seneka ruym zo wel als Jan van Gyzen, want hy beschryft aldus de Vermomming; Ga naar voetnoot*Dat een Masquerade een Persoonis die iets verbeelt te zyn, dat hy niet is, (dat is op goed Nederduyts,) | |
[pagina 260]
| |
Ga naar voetnoot*Hans Weerwolf is uytwendig gemaskeert in 't Rood gelyk als een Oorlogs-Kreest, daar hy in 't binnenste een bloode Markt-Kraamer is van oude Boekken, en van afgekeurde Atlassen. Den oude Grillo, die Pikdonkere Broeder van de gryste Schikgodin, is gemaskeert in de Stacietabbert van Lucifers Afgezant, daar hy in der daad nergens hooger geboekt staat dan als een grilziek Pannebakker, en als een Heylloos Stichter van potaarde Spookpaleyzen. De bekoorlyke Rosalida die geparenteert is aan Astaroth, (den Laatste verzoekt de Gierigaarts, en de Eerste verleyd de Minaars) is gemaskeert in 't Wit als een onbevlekte Non van Vesta, daar zy reeds een onbesturve Weduwe is van drie onderscheyde ongetrouwde en nog leevende Heeren, zonder eens vastgeklonken geweest te zyn aan den Triomfeerende Kruywagen des Huuwelyks. Doch ten andere, indien het Blanketsel een verboode Koopmanschap, en tegenstrydig is tegens de goede Zeeden, en dat men de besmeerde Juffers uytkryt voor gefigureerde Bloemen van den Haagsche Roepel, als dan mag en moet men onderstellen; dat de meeste Schoone Tronien zig vermommen, om hun leelyke Hartstogten te verbloemen. Op die wyze vermomt zig een Britsche Struykroover met het zwarte Masker van een Juffer; en de 's Hertogenbossche Zwartmaakers waaren en zyn als nog hun vermomming verschuldigt aan 't Fluweele Masker van Zwartsel doosjes. De Godes der Gerechtigheyt is zo vreeslyk gemaskeert by de Abderieten, dat 'er tot nog toe geen Orakelist bekent is, die zeggen durft; dat is Recht, en dat is Onrecht, en daar in zyn zy gefondeert, want door dien het Masker tegenstrydig is tegens de Schaamte, weet die misbruykte en gemaskerde Godes van verblikken nog verbloozen. De Rechtsgeleerden en de Prokureurs zyn de Maskerades van Themis Assemblee, zy spreeken gemaskeert, zy vermommen 't Recht van Partyen, en zy ontveynzen en verbloemen alles dat hinderlyk kan zyn aan 't gewaant Voorrecht hunner Meesters. Derhalven moesten de Schilders, de Oogen der Advokaten, der | |
[pagina 261]
| |
Prokureurs, en der Pleyters besluyert hebben, in stêvan de Gerechtigheyts Blikken te befloerssen, dewyl de Welspreekendheyt veeltyds de Voorrang heeft boven de Gerechtigheyt. Nu is 't bekent, dat de Welspreekendheyt zo Persuasief is als de Tong van een Schoone Juffer; 't is bekent dat de Welspreekendheyt de Kleyne Zaaken vergroot en de Groote verkleynt, gelyk als een wel of kwaalyk gebruykte Verrekyker; en 't is bekent, dat een Advokaat zyn Stem, Gebaarden, ja Handen en Voeten dient te vermommen, eer dat hy, in Navolging van Penelopes Schalke Koekoek, de Rechters een paar Schyvelingen in Ste van Limoenen kan in de vuist duuwen, of om den Tuyn leyden met een Sprookje van Hier af tot aan Overmorgen. Maar den Ontleeder der Gebreeken kent geen gestadiger Maskerrades als een Geneesheer en een Jesuiet, want die zyn verpligt om zig aangenaam te maaken by hun Leyders en Biegtkinders, indienze derzelver Genegendheden, benevens derzelver Goederen, willen Inpalmen. Den Jesuiet Pater Caritaat stelt al de Satanas Werktuygen in 't werk om de Bres van een Familie verschil te verwyderen tusschen Man en Vrouw, Suster en Broeder, Ouders en Kinders; van Moment tot Moment jaagt hy 'er de Wiggen van Tweespalt tusschen in om 't Krakkeel leevent te houden; en gelyk als een guytachtig Barbier een open Wonde met kwaadaardige Wiekken voorziet, om daar langs de Geneezing van zyn eigen Voordeel te bevorderen, op die wyze gedraagt zig Lojolas zwarte Vlieg, en hy verricht al die Mirakelen onder het Momaanzigt van Godvruchtigheyt en Liefde. Een Geneesheer weet zig door O.L.V. van Bystant in Noot, door een gehonigt Sprookje, en door een waanwyze Voorzegging te Introduceeren in de Slaapkamer van een gedebaucheert Heerschap, die geen andere Ziekte heeft als de Overdaat; of van een graage Dame die geen erger Plaag kent, als een hoog en droog Ledikant: Aldaar maskeert hy zig met de Doctoraale Gryns van Kennis en Ervaarendheyt; hy misbruikt het Geraamte eens ontleede Gauwdiefs onder 't praaten, gelyk als een booze Geeft dat misbruikt om 'er mee te Spooken; hy wentelt zig in de Kruiden als een Adder die zig bakert in de Lentezon, doch hy verkiest de | |
[pagina 262]
| |
Schadelykste, gelyk als de Ga naar voetnoot*Toverhex Canidia; en hy verandert van Masker na maate dat de Barometer van Erkentenis ryst of daalt by zyn Patienten. Doch laat ons (zegt den Ontleeder) onze eige Pols eens tasten, als een Geneesheer, en laat ons ons eige Gewisse eens doorgronden, als een Casuist, ens dat om eens in 't voorbygaan te vraagen; of een Minnaar nu en dan niet eens mee gemaskeert is? of een Minnaar nu en dan niet eens een Liefde-Pinkje overhoop blaast, onder 't faveur van 't Masker van Oprechtigheyt? en of een Galant die drie Maitressen verorbert tegens een Japonsche Rok, altoos de Waarheyt op de Lippen, en de Ziel op de Tong voert; uyt de Liefdens Kronyk des Ontleeders zal die Vraag ruym zo wel opgelost worden als uyt de Rymkronyk van Melis Stocke, zegt den Anatomist der Veere-Mofjes, en hy zal zyn Leezers een buytenregélige Schets van zyn Mintriomfen schenken in buytenrégelige Vaerzen, om de Woorden toepasselyk te maaken op de Gulde Vlies Verrooveringen der Liefde. De Kronyk.
De Brugsche Anna was de eerste die
Myn Lentevlam ontvonkte;
Doch Ida vrolyk als een Bie,
Die my maar eens belonkte,
Kreeg straks de Neusdoek, en dat Kindt,
Wiert meer als Psyche, maar niet wel zo lang, bemindt.
Een blaauwgeoogde Mat heeft met haar' blonde Lokken,
De Roos haar Steel' onttrokken,
Die dol door Minnenyt, en voortgezweept door 't Leet,
Haar Hembd tot aan haar Tetjes reet,
Om my een doorzigt in haar Tederheit te geeven.
Die Matta zou als nog aan deezen Boezem kleeven,
Had zy de Wiekken van 't Vertrouwen niet gefnuykt,
Geen Grond wet van de Min misbruykt.
Door nieuwe Gunstelingen,
In 's Mingods Sluyp-Paleys te laaten inwaards dringen:
'k Verkropte voor een wyl myn Wrok,
Doch eynd'lyk riep ik March! en 'k koos een zachter Jok.
| |
[pagina 263]
| |
Een Betje en een Kato zyn op den Troon getreeden,
Die beyde Heerschten op een tyd,
Die zwaayden beurt om beurt den Rykstaf; en om stryd,
Wiert ik bemint, geëert, gekust en aangebeeden;
En nu was Bet myn Keizerin,
En dan wiert Ka myn Sultanin,
Wat Schuylt 'er Wellust in een dubble rye Min!
Wat Schuylt 'er Dartelheyt in twee paar malsse Bouten!
Mids dat den Haan zig als Alcides kan verstouten!
Een Dina onttroonde 't Klamme Paar,
Een groene Spruyt van Vyftien Jaar;
Pas ryp voor Cythereas Weelde,
Toen de Oudste Lotgodes 't gespeende Zuyglam keelde:
Ik riep, Ik Schreeuwde; Helaes de Jeugd verstuyft als kaf!
Maar Koos sprong op de Baan, en wies myn Traanen af,
Een Kind zo gloeient als de Roozen,
Min misgedeelt in Leest als Geest,
Des riep Ik kort daar aan; Ze is myn Maitres geweest!
Kristina zal haar Taak verpoozen.
Doch toen de fiere Elisa kwam,
Dat teder Abderietsche Lam,
Gedost in Wol zo zacht als Zyden;
Liet Kris haar steevig Voorrecht glyden;
De warme Elisa, stout, als Meysche Room zo vars,
Wiert toen Bezitster van Cupidôs Bogaart Kars.
Na die Bezitting viel myn Min in de Openstaaning,
Myn Liefde Maan storte in een Taaning;
Des Ik zo Hier als Daar in 't Meergetal verviel;
Een Open Hof was 't Interregnum van dees' Ziel;
Toen een Johanna, door een Kus en tweemaal wenken,
My dwong den Teugel van myn Hollent Ros te zwenken,
Dat pas gebrogt was op zyn Tret,
Doch een Thalestris, heeft die Kindschheyt fluks ontzet
Van al haar Speeltuyg, en..... Za repje, wilje haasten,
(Riep Demon) daar 's een Brief; de Rest van uw Kronyk,
Min Goude Baaren, als wel Cyter-Snaaren ryk,
Vereer Ons die per naasten.
| |
[pagina 264]
| |
Heer Ontleeder der Feylen. Wy hebben eertyds alhier een Familie Valk gehad, die geparenteert was aan den Vogel Rouk, welk Valk zo min Zwaarigheyt maakte om een volwassen Vos uyt zyn Hol te rukken, en te gaan zitten opkluyven op de hoogste Mosque Spits van Ispahan, als een Apoteekers Jongen werk maakt om een gloeiende Dekoktieketel in te slikken, in ste van een Greyn Lapis Bezoar. Nu is ons die Valk ontvloogen in Persien, doch door een Ambachtsheer opgevangen in 't Sticht, derhalve beveelen wy uw, van dien Ambachtsheer niet alleenlyk de Jagt met die Valk te Interdiceeren in een waarschynlyke Conversatie, maar insgelykx dat hy dien gevlerkten Vossenvanger post à post zal hebben te schikken na Ispahan, want het past den waaren Adel Veeren met Veeren, en het voegt een Champignons Heerschap Bontekraaien met Uylen te vangen.
Uw Gebieder. Miereweis. Ispahan, in die Maand toen den Degen de Apoteekers Spatel usurpeerde. t' Amsterdam by H. BOSCH, en G. BOS; Boekverkoopers, werd gedrukt en met Regt van COPEY de Rymwerken van Jan Vos in Quarto, zonder Intekeninge, en volgens Ordinare Boek-Prys, de Liefhebbers kunnen versekert wesen dat de voornoemde Werken in zyn geheel zullen gelaten worden, zonder eenige Veranderinge in Zaken, Taal of Spelding, waar door anders dikwils de oude Autheuren van hun eerste wezen verbastert worden, als men hedendaags van de grooste Poëeten siet, dat als se op zagen haar eygen Werk niet zoude kennen. De Liefhebbers worden versocht, die nog eenige Gedichten mochten hebben, deselve ons mede tedeelen, wy sullen het Werk Curieus uytvoeren, op schoon Papier, op groot en klein Formaat, en een Fraaye Letter. |
|