Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
No. 32
| |
[pagina 250]
| |
theur, zynde die beyde Professien Woorden van eenerley Betékenis? Die Vraag zal ik niet beandwoorden, Mevrouw, (repliceert den Ontleeder der Gebreeken) doch dit weet ik, dat 'er driederley Soort van Menschen staan of leggen te rekhalzen na het Zeedelyk vervolg van myn Spook Paleys Journaal; de Zotten om het eens ter loops in te zien; de Albedillers om 'er in te zoekken na Splinters; en de Welmeenende om 'er de vervrolykende Wetenschappen in op te loopen, en ter Liefde dier Laatsten breek ik deeze Inleyding af, om myn Historisch Relaas te vervolgen. | |
't Vervolg van het Spook Paleys. Ga naar voetnoot*Den Ontleeder der Gebreeken is ontrent de helft blyven steeken, (dat zweemt wat na 't Huuwelykx Ouds) in 't Verhaal van een ongemeen Schepsel, dat zig vertoornde over een Beuzeling, als een Officier, en dat zo geduldig was over een weezendlyk affront, als een getrouwt Man, en daar uyt besluyt hy; dat dat Schepsel een gebooren Franschman was, gedoopt het Point d'Honneur, een belacghelyke Verdraaijing, en een oprechte Dwaasheyt, welke Dwaasheyt echter voornaamlyk in zwang gaat, onder de Hovelingen, onder de beschaafde Saletloopers, en onder de Granaat slikkende Krygsluyden. Dat Ondier, 't Punt van Eer, verzelt thans alle Staaten,
Is Ieders doen en laaten;
Zo veels te meer gevaarelyk,
Dewyl 't als Medgezel vergiftigt Arm en Ryk.
Demon geleyde zyn Heer en Meester in een Vertrek, dat zo kruydig rook als de Voorhuys Winkel van Monsieur Sparadrap, Geneesheer zonder Octrooy, en Doodslaager zonder Privilegie. Zy zaagen aldaar een verwarde Societyt van Spooken, die meer Geraas, Gerammel, en Buuregerucht maakten met hun metaale Hoepelklokken, als ooit den befaamde Jaap van Rvnd.. maakte met zyn Haagsche, Leydsche, en Delfshavensche Tonneel-krassers; en die zo gemeenzaamlyk omgongen met allerley Soort van Ver- | |
[pagina 251]
| |
gisten, als of zy Erfgenaamen waaren van het Ga naar voetnoot*Poeder van Erffenis. Den Ontleeder bestudeerde die kruydige Societyt, die alle loontrekkende Klokkeluyders der Sterffelykheyt waaren, en die hun Tydgenooten uytroeyden door onvergeeflyke Hulpmiddelen. Zommige Krankken, wierden in dat Magazyn behandelt als Ezels, en stikten aan Distels, aan Barnnetels, en aan uytgeteerde Heydensche Kruyden. Zommige Leyders wierden getrakteert als Menscheneeters, en opgevult met Ga naar voetnoot†Egyptisch Vleesch, en met de verdorde Spieren van de Nyldrinkers van Memphis. Sommige Patienten wierden geregaleert als Struysvogels, op het Extract van Ga naar voetnoot†Hoefyzers, en op een Geley van Metaalen; midderleywyl dat zy anderen ontnuchterden als Kleopatras, met gesmolte Paarlen, en met vloeibaare Hiacinthen. Den Ontleeder der Artzenysmeeden, zag onder andere Vyzelspeelders een Zeedig betovert Apoteeker, die den versteenden Inborst der Grooten wist te verzachten door Steen, en die de Lapis Bezoar ordonneerde tot in een Kommetje met groen Kervelsop toe. Demon vroeg aan die Knaap; Wat Goeds dat 'er stak in 't inslikken van de Bezoar? En hy repliceerde met de Grimlacgh eens onrechtvaardige Rentmeesters; Rykdommen voor den Verkooper, en een bedurve Maag voor den Inkooper. Den Anatomist der Feylen, zag desgelykx de Mirakelen van 't Aderlaaten, van 't Purgeeren, en van 't Garften-Water afgemaalt in een Schoorsteenstuk, geordonneert door een Abderiet, die zo gelieft is by zyn domme Landyluyden, als ooit Sokrates bemint was by de moordgierige Atheniensers. Hy zag de Koorts afgemaalt onder de Gedaante van een Laplandsche Beer, en van een Moorsche Tyger, (Koude en Hette) welke twee Dieren met een krank Persoon worstelden, voet by stek hielden, en dag op dag Grond wonnen, tot dat een Gids zittende in een Koetsje met een oneven Paard, den Leyder te hulp kwam, by de Vuyst greep, en hem een stil- | |
[pagina 252]
| |
staande Meer vol afgetapt Bloed aanwees, om dat over te zwemmen. Den uytgebloede Patient trok zyn Hembd over 't hoofd, en kroop in dat roode Meer, doch hy verdronk onderwege, en den Geneesheer zyn Gids bedekte hem met een Doodskleed, by gebrek van een Ga naar voetnoot*Cellebroer of van een Zwartzuster. | |
Vive la Saignee reitree!Die zelve Gids wiert opgeklopt in 't hartje van de Nacht, om een zieltoogende Juffer te depecheeren, die stierf, dewyl 'er geen meer Extractum Catholicum, Rhabarber, of Senebladen in 't Pakhuys des Apoteekers waaren overgebleeven, om haare posterieuse Uytwaasseming te bevorderen. De Gids schoot zyn Aaperok aan, belolde 't hoofd van Esculaaps Dispensier met een bonte Nachtmuts, en ... en hy ondervont, dat zyn Patient geslacht was van achteren, als een Spaansche Verraader. Daar op vorderde hy 't Loon, en hy scharrelde met een gerust Gemoed na 't Verlaaten Ledikant,
Waar op het graage Moederland,
Als Ariadnes Kind, den Strykstok ley te wachten.
Hoe vaart de Leydster? vroeg Galeens ontwaakte Duyf,
Die is gefrikasseert, (sprak hy) myn Eyerstruyf;
Zy weer; Dat 's goed myn Lam, ze had niet als Rust te wachten.
| |
Vive la Purgation! sans s'informer du Qu'en dira-t'on?Op een derde Plaats van dat Konststuk, zag den Anatomist van Galeens Scheepskist, den Geneesheer Noirmontaan afgemaalt, die door het toesteeken van een Bootshaak een Schots Generaal poogde te behouden, die in een sterk stroomende Beek van Garsten-Water en van Meydranken ley te dobberen, doch den Schot verzoop, en de Gids wiert betaalt. | |
[pagina 253]
| |
Vive le Docteur, et Malheur au Charletan!Dat een Geneesheer, een Kwakzalver, en een Artzenybereyder, drie Verdienstige Broodwinningen zyn, valt maklyk te zeggen, en moeilyk te bewyzen. Het is altoos zeker en gewis, dat niettegenstaande de ongestelde Humeuren der Krankken, den Geneesheer echter de Eer heeft den Patient te dooden; derhalven past het een Man, wanneer hy gevraagt wort, waar door zo of zulk een stierf? niet te andwoorden door een Koorts, of door het Zydewee, maar alleenlyk, dat hy stierf door zyn Doctoor. Den Ontleeder der Feylen heeft eens een Consultatie van Geneesheeren bygewoont op Leeuwenburg, die slegt Latyn spraaken, die nog slimmer Geneesmiddelen ordonneerden, en 'er zo vrolyk uitzaagen, als of zy het Doodvonnis van den Lyder in hun Tas droegen. Den Jongste was iets hooger als een Waterrot, en zo veels te handiger om een Klisteer te appliceeren; en den Oudste was zo maager als den Assche Woensdag, en des te bekwaamer om ongezien een Doodslag te waagen. Zo lang als den Anatomist met de Acht en twintigen Rammelden, schreeven en wreeven die Doods-Maskerades als Stadhuys Klerken, en de minste Geneesheer bleef borg voor het Leeven van den Patient; maar toen 't Wicht gehemelt was riepen zy eenpaariglyk; Het Kind was zo ryp als een bedurve Mispel, en 't was ondoenlyk het te behouden. Ha wat een gemoedeloos Geslacht is de Geneeskunde! een Doktoor vergenoegt zig niet een Mensch naakt uyt zyn Leeven te schudden, en dan om 't Broodenbrood te roepen, gelyk als een Rechter met den Zwaarde, maar hy vervolgt hem tot in het Graf, en hy schent desselfs goeden Naam, om zyn eigen Onweetendheit te verdeedigen. Demon die gewaar wiert dat de Gal zyns Meesters begost te ontsteeken, brogt hem in een andere Saal die met een ander Soort van Gespenssen was geballast. Aldaar zaagen zy een Kamelioen die dagelyks zyn Conscientie met zyn Koleur verschoot, die als een Hussaar de Huyk na de Wind hong, en die zyn Bekomst niet dorst eeten, enkelt om een Zwyn van zyn Tuk vet te mesten. Aldaar zag den Ontleeder een Juffere Spook dat zo Hypochondre was als een adelyke jonge Wedaw, die door haar machtige Bloed- | |
[pagina 254]
| |
vrienden geconfineert is in een eenzaam Hoedeloos Kasteel, en welk Spook altoos schreide, wanneer haar Kamenier lachte. Maar onder andere wiert hy een Heer gewaar, die een Vuur van Kaneel en Sandelhout aanbloes om den Achterbout van een Zeekoe gaar te braaden, en dit scheen hem toe als de buitenspoorige Onkosten die den Mainteneur Zilverryk nog dagelyks te kost hangt aan de uytgeholde Bekoorlykheden van Mejuffrouw Root en Wit. Hy beschouwde 'er twee onnoozele Gespenssen die een Muizeval opstelden om een ouden Vos te verstrikken; en hy zag 'er een Derde dat zig te barsten danste in 't Salet van de Gravinne van W***, terwyl een vreemd Kavalier de verboode Mariê galoppeerde met zyn echte Reine du Bal, binnen 's deurs. Ons Paar Reisbroeders zou zig dieper en dieper hebben ingedrongen in dat gewaant Spook Paleis, toen het de waare Gesteltenis 'er van ontdekte door een Paar Spooken van een tegenstrydige Natuur. Het eerste Spook had twee kwaadaardige scheele Blikken, en keek gestadig overdwars. Volgens zyn zeggen was een Man die weinig sprak een Idioot; en die op zyn beurt praate een Snapper. Een Ootmoedig Persoon was een Zoon ofeen Dochter der Aarde; de Eerbiedigheit was Fierheyt; de Verdraagzaamheit, Vrees; een Milde Juffer doopte het een Quistgoed; en die zorg droeg voor haar Poppeluyermandje, schold het voor een gierige Feex. Het kreet Demon uyt voor een Schynheilig, dewyl die zo stemmig stont te kyken als een Helbaardier in het Spel van Gysbregt van Amstel; en den Ontleeder die geen Gras laat groeien op de Waarheit was een Vrygeest. De oprechte Deugd zal veeltyds schrikken,
Voor het verdraait Relaas van een Paar Scheele Blikken.
Het tweede Spook beroemde zig van een Oog te voeren zo wis als de Passer van een Wiskonstenaar, en alles te zien vlak van vooren. Dat Gespens gaf den Naam van Welleevendheit aan de Onbeschaamdheit; en het noemde de Leugen een Streek des Geests. Dat de Vleyery zo noodzaakelyk is als gereet Geld op een Haagsche Kermis, en de Wraak zo hoognoodig als Honinger Blee- | |
[pagina 255]
| |
ker in de Hondsdagen, was zyn Stelling. De Roekeloosheit is de Proef op de Som van Couragie; de Kwaadspreekendheit is een Volgeestigheit; 't Bedrog is een vlug Begrip; en 't Schelmstuk is een Staatkundige Voorzigtigheit, riep dat goedaardig Gespens, dat een Parisiaan by Geboorte, en een Savojaart was by Praktyk. Is 't mooglyk dat een Damp de Zon kan overhaalen!
Dat Adams Kroost zig aan een Niet verslaaft!
Dat een die met het Licht der Reden is begaaft,
De Duysternis verkiest, en by den ruys loopt dwaalen.
Schreeuwde Demon die nu en dan een Vaers voor de Vuyst maakt, zo min met het Vet van Rym of van Reden overlaaden, als de Damiaatsche Gezangen der drie Vierendeels Pellikanisten; middelerwyl dat een liefdaadige Hand des Ontleeders Blikken aanraakte, die fluks gewaar wiert, dat dat Spook Paleis het prachtig Dulhuys des Weerelds was, alwaar het vry meer Spookt en rookt als in de Keuken van een Spaansche Ordinaris, en alwaar de Betoverde Katers en Katten min raar zyn als in de Bezweerders Kapel der Brugsche Duynheeren. Zo 'er Iemant is die aan 't Orakel van Hermes Drievoet raadvraagt; Wie dat den Ontleeder in 't Oog heeft met het eerste Gespens dat zo Scheel van Opslag was, als een Opzigthebber van Rothas Kaazemarkts Waag, en wie hy voorheeft met het tweede Spook, dat een paar Blikken voerde als 't Kristal van een Orlogiekas: die zal hy dus beandwoorden; Kwaadwilligheit was 't eerste Spook,
Dat Cretâs Herts Poley vergiftigt door zyn Adem.
Goedaardigheit iets min als Rook
Was de andere Schim, die Vriend en Vyand by de Vadem
En niet by de El uytmeet;
Die 't Kwaade plaatst naast 't Goede, en Deugd en Schimp vergeet.
Deeze onderstaande Missive is aan den Ontleeder der Feylen geaddresseert door den Schryver van de HISTORIE des PAUSDOMS, en zal waarschynlyk gepent zyn door die zachte | |
[pagina 256]
| |
Hand, waar mee den Anatomist der Schyvelingen de zyde Rygsnoeren der Juffers weet te ontstrikken, en alle de Bekoorlykheden der Dames in de rechte Plooi weet te schikken. | |
Heer Ontleeder der Gebreeken.Ik ben in een Antwerps verschil geengageert met den Gardiaan van myn Conscientie, een Pastoor zo oud als een Rots, en ruym zo hart van Gemoet. Die Man betrapte my met een Exemplaar van Uw Historie des Pausdoms in myn handen, (hy zou min geschandaliseert geweest zyn over de Overzetting van Le Clerks Mintafereel) en hy bromde aanstonds; dat het een onbehoorlyke Zaak was, ongehoorzaam te zyn aan de Kerk, en dat om de Waarheyt na te loopen; ja dat ik op een goede weg was om geexcommuniceert te worden, en dat de Geexcommuniceerde Nieuwschierigen zo zwart wierden als bruyne Peper, en zo voorts. Ik begon te lacghen, Heer Ontleeder, met 's Mans dommen Yver voor Romens Gemeene Kwaad, en ik repliceerde; Dan zal 't hoognoodig zyn den Schryver des Pausdoms te excommuniceeren, want die begint al zachtjes te gryzen, en als hy zwart wiert zou hy zig inbeelden te verjongen. | |
P.S.Zo dit Vaersjeten deele toepasselyk is op Orsyns Sluypvergadering, en ten deele kon geappliceert worden op de Handhaaving der Magnaaten van de Thornsche Moord, was 'er kans om Papa een Snee, en de Bonte Muts een Veeg te geeven.
Curia Consilium pellit, Regem expulit olim,
Praesulibus pulsis pellit ab urbe Deum.
O sine Consilio, sine Rege, Deoque Senatum!
O sine Lege Viros, O sine Mente Senes!
Uw waare Vriend, Hermes Abderites.
t' Amsterdam by H. BOSCH, is te bekomen de Spiegel die niet Vleid, handelende van de Verachtinge der Weereld en des Doots, door de Heer de la Serre, Geschiedenisschryver van Vrankryk, in Nederduytsche Rym gebragt door Willem Spiering, met kopere platen. Als mede de Werelt van haar begin tot haar eynde door J. Ray. 1001. Arabische Nagt-vertellingen, 5 deelen, en zal in 't kort vervolgt worden tot 8 deelen. De Vries Doorluchtige Weerelt, met alle de Wapens, 3 deelen, in 8. J. Pluymers Gedichten, eerste en tweede Deel, en ook elk deel apart. |
|