Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
No. 31
| |
[pagina 242]
| |
Het Spook Paleys.Den Ontleeder der Feylen nam gisteren Nacht een Proef van 't Lot, hy neep zyn Blikken toe, en hy strekte zyn hand uyt, en met die uytgestrekte vuyst opende hy de Bladers van een onbekent Cyrkassisch Manuscript, welk Manuscript, den groote Tamerlaan eenmaal als een Pand der Minne geconfieert, (dat is niet toevertrouwt, maar toeverconcubynt) had aan een Chineesche Prinsesse, en hy las daar in de navolgende Geschiedenis der Zeedekunde. Een jonge Juffer ley vlak voor over op haar Rooskoleure Knien, op den Oever van een Zilvere Rivier, zynde die Rivier aan deeze kant geborduurt met allerley Soorten van welriekende Bloemen, en aan de overzyde met veelerley slag van smaakelyk Ooft, en veelverwige Moeskruyden. Onder de Bloemen schuylden verscheyde Slangen, en Scherpioenen die gekapt waaren met blonde Paruyken en met Superfyne Kastoorhoeden, welke Sodiaks Domestieken enkelt toeleyden, om die versch gemunte Liefde Medaillon achter over te doen buytelen, door een tedere Geschuyfel, door dertel lekken, en door bedriegelyk steeken. Die Schoone scheen ondertusschen zo gerust in 't midden van dat Gevaar, als of haar Zieltje gebakert was in een fluweele Lapje, zy zong als een Nachtegaal, zy speelde als een Isabelle Katje, en zy spiegelde als een Quakkel haar gitte Pluymen in 't Water Spiegelglas van die betoverende Rivier. Een wyze Matroon, die aan de overzy op de echte Vruchten smulde, riep, en wenkte; dat zy toch in Hymens Schouw zou stappen, oversteeken, en de Schuyfelende Maagdeprikkers zou ontwyken, en zo voorts; doch die roekelooze Speelpop sloeg die Vermaaning in de Wind, en repliceerde met een lispende Attent; Dat zy zo lang zou toeven tot dat de Rivier zo droog was als Schaapeleever, dewyl het tegens het Middelpunt van een jonge Juffers Eer stree, haare Voeten nat te maaken in een killige Vloed, wanneer zy in de Zon van Loftuytingen le te bakeren op den Oever van een groene Lente Jeugd. Ha dat is een stout Wicht! (Schreeuwde den Ontleeder der Feylen uyt in zyn eerste Yver) ik wenschte dat ik 'er by of ontrent was, alsdan zou ik Madames zachte Zittekussens zo lang streelen met een | |
[pagina 243]
| |
steevige Roe, tot dat zy zou uytgillen; Gena Gena Papa, ik zal in 't Bootje stappen! Heer hoe zou den Anatomist der Confituuren die Cytkereesche Parterres Borduuren! Hoe zou hy die Kievitseyeren kastyden! en hoe onbarmhartig zou hy dat Spartelent Botje vergallen! riep Demon, die zig in den Inktkooker des Ontleeders verborgen had, tot een goed eynde, en die dien Jufferen Beul aldus toegraauwde. Uw Dwaasheyt, waanwys Mensch! vertrotst deez' jonge Juffer,
Ghy Schaduw van de straffe Deugd,
Beschimpt de groene Kervel Jeugd,
Van Poes, terwyl ge vleyt het uytstel van een Suffer.
Uw Dwaasheyt is niet minder, als de Dwaasheyt van die Juffer, als die geen Geloof geeft aan die Wysgeeren, die uw de Deugd aanpreeken, en die uw waarschouwen voor het Slangen steeken. Wanneer men uw vraagt; Waarom dat ghy uw Gedrag niet paart met uw Kennis; is uw Andwoord vry prompter als een Aktionists Betaling, en ghy zegt; Dat ghy de Hervorming zult omarmen, wanneer de Ruysbeek van uw Hartstogten zo droog is als Yvoor; want dat ghy uw op Huyden nog niet durft begeeven op het Voetpad des Deugds, dewyl ghy vreest, dat uw verliefde Leevens wyze uw Morgen zou herstellen in de Roozenlaan des Ondeugds. Waarom dan, O wufte Ontleeder! dat zelve Voorrecht bedisputeert aan de Juffers; aan die Hermelyne Kunne, die vry vermoogender bevoorrecht is als uw Sexe, en die doorgaans de Slibberige Conduite van Mama kan bybrengen tot rechtvaardiging van haar voortzettende Terugwyking. Maar..... maar (vervolgde de verstandige Demon) volgt my, by gebrek van een beter, en ik zal uw leyden in een betovert Paleys zo ruym als wonderlyk, en zo vol Spooken als het Kasteel van Bicestre, of als den vervallen Heydensche Tempel van Dotor Grillo Infaustus, en aldaar zal ik myn stelling beplyten door betoverde Voorbeelden. Dit gezegt hebbende sleurde Demon den Anatomist der Feylen uyt zyn Studeer Vertrek, en hy brogt hem die door Ontsteltenis sidderde, in 't naarste van de Nacht op een uytgestrekte Vlakte, alwaar zig een Paleys opdee gesticht uyt groene Aarde gelyk als een Leeuweriks Zootje, en inwendig geillumineert als | |
[pagina 244]
| |
een Tover Lantaarn. Demon die gelyk als een Minnaar allerley Slooten wist te openen met een Meester Sleutel, sloop fluks na binnen, en schoon den Anatomist zyn Hielen tegens den Drempel pal zette, en Moord en Brand schreeuwde om dat Spook Bezoek te ontwyken, echter glee hy 'er in tegen wil en dank als in het Huuwelyks Koor, en hy zag 'er ruym zo veel Veranderingen, als in de Gestaltverwisseling van Goedaarts Torren en Ruspen. Het eerste Vertrek van dat Kasteel was een Stal die 'er zo zindelyk uytzag als die Koe Stal, die Alcides moest kuysschen tot Voldoening van Junos wrok, welke Stal griemelde van gechamareerde Kleeders, gestikte Vrouwenrokken, Bevelstaven, Raadsheeren Tabbaarden, plegtige Kerkcieraaden, Munnikskappen, benevens derzelver respective Persoonagien. Alle die Spooken waaren onder malkander vermengt met allerley Soort van Dieren, zonder dat zy de minste walg lieten blyken van de vieze Lucht of Onzuyverheyt hunner Contubernaalen. Wat beduyt dat Demon, (vroeg den Ontleeder aan zyn Geest) dat die Heeren, Dames, en Prelaaten, uyt eene en dezelve Kreb spyzen met de Stieren, Geyten, en Verkens, of is dit de Ordinaris van Circe? De Geest repliceerde; Neen, maar de meeste Menschen Scheppen meer Vermaak in de Ontuchtige Stal der Hartstogten, als in de gulde Zaal der heldere Reden. Uyt dat Bescheyd trok den Anatomist der Contra-Deugden dit gevolg; dat het met de Vertrekken van dat Paleys gestelt was als met de Cellen van een Abdy, uytwendig is 't een Gesticht des Heeren, en inwendig een Gebouw des Duy**s; het eerste zo wel als 't laatste wort getimmert voor de Deugd, doch 't vervalt in de Bezitting van de Ondeugd, zynde het de Gewoonte van die Dame, van doorgaans te huysvesten in de Heerlykste Vertrekken. Het Schoonste Licghaam dat gedestineert scheen, voor de Woonplaats van een verheeve Ziel, Verraart in een Stalling voor 't onreyn Vee. Den oudste Adel verstrekt veeltyds een Wyk voor de Jongste Ondeugden, en de Rykdommen zyn dikmaals de Schuylhoekken voor de gruuwelykste Misdaaden. Onze Avonturiers drongen dieper in dat betovert Gesticht, alwaar zy een Gespens opliepen, bekwaam om de Maanen overend te doen reyzen van het Ga naar voetnoot*Bronze Paard van Hendrik de Vier- | |
[pagina 245]
| |
de. Zy zangen een gerimpelde Toveres die een Sestienjaarige jonge Dochter by de golvende Lokken greep, naakt ontkleede, het Vel afstroopte, met haar eyge handen aan 't Spit stak, voor een heet Vuur liet Roosten, en desselfs Vleesch met Smaak opsmulde. Den Ontleeder Schoot toe, en beschouwde dat ontmenschte Monster van na by, toen hy met Verwondering zag; dat het Mevrouw *** was, die dat Lam, dat zy 't Leeven had medegedeelt, opofferde aan het Joodsch Vuur van Hoerery, en op die vervloekte Koopmanschap aasde. Een weynig verder stont een Spook te pronken op eene Poot als een Stork, welk Spook van 't Hoofd tot de Voeten was verzilvert als een gegoote Haardsteeplaat, en altoos lacghte als de Onweetenheyt. Wie zyt ghy (vroeg de Sofia van den Historieschryver des Pausdoms) die het Kermis Vaendel der Vreugde zwaait in dit betovert Rotsenburg? Ik ben de Hoop der Guyten (andwoorde dat Gespens al lacghende) die de Ondeugden in slaap zuy met het Airtje van
Sa laat het Zeyltje waayen, van fa lireda
Daar zal nooit Haan na Kraayen, van fa lireda.
Ik zeg tegens den Roover, dat hy moet steelen met beyde Handen als een Woekeraar, en dat 'er zo min Zwaarigheyt steekt in een Man naakt uyt te schudden, als 'er Gevaar steekt in den Dooier te verzwelgen van een Versch gelegt Hoender Ey. Ik maak de Conspirateurs diets; dat 'er nog altoos Gordiaansche Kavaliers zyn, die den Halsband van Tyburn konnen ontstrikken, en die machtig zyn om de Handboeïen der Vadermoorders te ontsluyten. Ik overree de behoeftige jonge Dochters, om haar Kransjes van versche Maagdepalm te verruylen tegens de Gulde Medailles van Ga naar voetnoot*Eendragt maakt Macht; en ik persuadeer de dertele jonge Juffers, om een Handvol Huuwelyks nieuws op te doen, by Onderschepping, in Navolging van de jonge Heeren. Maar inzonderheyt munt ik uyt in 't aanqueeken van Processen, en schoon de Waarheyt baart en tiert; Dat een Proces een Ondier is, dat de Ooren heeft van een Rechtsgeleerde, de Tong | |
[pagina 246]
| |
van een Prokureur, de Handen van een Bladschryver, de Stem van een Nachtuyl, de Oogen van een Hoer, en de Ziel van een Fenynig Duyvelsbrood, echter stel ik het voor als een Lotery of Huuwelyk, l'un et l'autre paye Tout, en daar mee zyn alle Wonden gezalft. Den Ontleeder en zyn Lyfstaffier verlieten die bedriegelyke Schim om te kyken na een Spook dat zo manierlyk was als een Fransche Ma Bonne, en dat voor de Wind op onze twee doolende Ridders kwam aanglyden, als een Laplandsche Schaatsreyder. Het neeg zo demoedig als een Britsche Maagd (of die 'er voor Scheep komt) die onder den Eerenboog van St. Latrôs Dwarshout, haar Trouwtje wil verquakkelen aan een jonge Dief; en het zag zo Vriendelyk als een jonge Bruyd, die haar Hoepelrokje laat vallen onder het Juycghent Huza! van haar vrolyke Speelnooten. Wie is Madame? (Vroeg den nieuwschierighe Anatomist der Gespensen) en het Spook gaf tot Andwoort; Ik ben de verleydende Beleefdheyt, die onder den Tytel van Welleevendheyt, door de Fransche Complimenteurs ben geintroduceert in Batôs vry gevogte Burgt. Ik bewoog de Heer Suykerriet om al zyn Guineesch Goud te waagen in het Draaibord van Rosellis Passedix Tafel, en die Man, die daaghs te vooren met een Gespan van vier Koetspaarden, die op de Punt van een Lardeerpriem rondom kosten draaien, door 's Prinsen Hague rolde, kon daagsch daar aan geen Ons Snuyftabak krygen, op Kredit. Een Vriend vroeg hem; Wat Geest hem doch voortgezweept had tot dit verderfelyke Va tout? en hy repliceerde met een Zucht van zeven Verdiepingen; De Welleevendheyt, myn Heer, want die durft niets weygeren aan een Excellentie? Jonker Rietpeer verloor zyn Gezondheyt in de Omhelzing van een Dintersche Kamerseeks, en schoon hy zyn adelyk Kasteel zag splyten en barsten als een greyne Mantel, die niet behoorlyk gewasligt is, echter aasde die behoorelyke Doodzonde, op Kreeften in de Maand van Maart, en op vroege Asparges in 't begin van April. Mevrouw Zacht by nacht vroeg hem onlangs na de beweegende Oorzaak zyns verderfs, en hy andwoorde: Helaes! Mevrouw, de Beleefdheyt, uyt Beleefdheyt wiert ik ingewikkelt in haar Conversatie, zy uyt Beleefdheyt sleurde my | |
[pagina 247]
| |
in haar Confidentie, en ik uyt Beleefdheyt spin myn Ingewanden uyt in een Karthuziaansche Stilzwygendheyt, en in een Abderietsche Decadentie. De blonde Mariamne beandwoorde de Minnebrieven van Sinjeur Narcissus uyt Beleefdheyt, zy gaf hem een Rendésvous uyt Beleefdheyt, en hy beschonk haar met een Jonge Dochter uyt Beleefdheyt; dat was een drievoudige Beleefdheyt! Klaas Molenwiek toonde geen ondeelbaar Vézeltje van Jaloezy, uyt Beleefdheyt, de Minnaars stooven op zyn Sukade wyfje af, gelyk als de Muggen en Wespen op de geele Eyerpruymen afstuyven, uyt Beleefdheyt, haar Kuysheyt tuymelde achter over op een gemakkelyk Rustbed, uyt Beleefdheyt, en hy viel voor over met zyn Hoorens op de harde Aarde uyt Beleefdheyt, en nu is de Duyf onteert, en den Doffer geconfisqueert uyt Beleefdheyt. De Magistraat van Thorn vernederde zig voor de vierkante Satanas Muts van Ignatius de Lojola, uyt Beleefdheyt, de Rechters traden in 't verfoeielyk Ampt eens Beuls, uyt Beleefdheyt, de Jesuieten zitten thans met hunne Staatkunde tusschen twee Onzékerheden in de Melkdistelen van wee ons! en op de barnende Barnnetelen van Foei ons! en dat alles zyn zy schuldig aan de Beleedheyt. Een ongemeen Schepsel debaucheerde de Aandacht des Ontleeders zynde, dat Schepsel zo grilziek als een gryzê Ceremonie Meester, en zo veranderlyk als een gesurranneerde Maitres. Een Ankersmid beukte dat Gespens met een zwaarmoedige Voorhamer zo vreeslyk, dat deszelfs Beenders kraakten, gelyk als de Kiezen en Schouderbladen van de Trojaansche Ga naar voetnoot* Dares kraakten, toen 'er Entellus de Reveille op Trommelde met zyn onbarmhartige Ossenleere Wanten, doch het sprak boe nog ba; maar zo ras als het maar effentjes wiert gedreygt met een Spitroede, zo gevleescht als de Taille van piepende Willem, begon het te brullen als een Podagrist, die op een oneven Mosseveer treet, en dan stooven de huylende Jongens na bed zonder Koussen of Schoenen. Een Gespens ontgon een Hoogduyts Krakkeel met dat Monster, en gaf het een duuw in zyn Wambes, waar uyt een Beschutter maklyk kon slabben, doch het maakte zo min werk over die | |
[pagina 248]
| |
pynlyke Operatie, als het Schouwburgs Vrouwtje van Ephesen werk maakt over de Soldatesque Liefdens Declaratie van haar Galant, die zyn Smeekschrift verzelt met een Tederheyts Dilatatie, Een Losbol die zig verstoute op 't Gedult van dat Schepsel dreygde het met de Scheede van een Lanturlu Degentje, waar op het een Keel opstak als een Polifeem, toen Ulisses voor den Oculist Monsieur de La Fontaine speelde in zyn onderaardsche Heremitagie. Verwacht het Vervolg van het Spookpaleys, een Verhaal dat zo ongemeen van Stof en Styl zal zyn, als een Romeyn die plat Neerduytsspreekt, en die die Taalkunde verpligt is van zyn Schoolmeestres de toegeevende Poezy. | |
Drukfouten.Den Ontleeder adverteert zyn Leezers; dat een Man die niet overal tegenwoordig is, zyn Papier zomtyds zo zuyver 't huys krygt, gelyk als een Oostindisvaarders Vrouwtje haaren Buytelaar 't huys krygt na een Speelreys van zeven Meymaanden; en uyt dien hoofde verzoekt hy Gratie voor die Misslagen die een Ander heeft begaan in zyn Papier van voorleede Maandag den 7 Mey 1725.
t'Amsterdam by H. BOSCH, is te bekomen de Spiegel die niet Vleid, handelende van de Verachtinge der Weereld en des Doots, door de Heer de la Serre, Geschiedenisschryver van Vrankryk, in Nederduytsche Rym gebragt door Willem Spiering, met kopere platen. Als mede de Werelt van haar begin tot haar eynde door J. Ray. 1001. Arabische Nagt-vertellingen, 5 deelen, en zal in 't kort vervolgt worden tot 8 deelen. De Vries Doorluchtige Weerelt, met alle de Wapens, 3 deelen, in 8. J. Pluymers Gedichten, eerste en tweede Deel, en ook elk deel apart. |