Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
No. 30
| |
[pagina 234]
| |
netje doelt op de Weerwraak zo ras als het kan leezen en schryven. Een Ieder Geneesheer werpt zig op tot een onberispelyk Uytlegger van Natuurs Geheymenissen, en echter is 'er maar Een Tolk, en die is geweest van alle Eeuwen. Indien we eens nazien, hoe byster uytspoorig de Loftuytingen, en hoe onbeschaamt de Stellingen der Doktooren zyn, over 't Gebruyk der Kruyden en 't zamengezette Geneesmiddelen; met wat een schynende Oprechtigheit en zomtyds plegtige Verzekeringen zy derzelver onfeylbaare Deugden betuygen, en hoe dikmaals zy ons bespotten, of liever hoe zelden die Lotery Middellen onze Verwachting beandwoorden; hoe zeer dat zy verscheelen zo in de Zitplaats, als in de Oorzaak der Kwaalen; hoe baarblykelyk zy malkanderen tegenspreeken in de Wyze der Geneezing, die nochtans het Oogmerk der Geneeskunde is; en dat niet alleenlyk in dezelve Luchtstreek, Hoogeschool of Stad, maar zelfs in de Tegenwoordigheit des Leyders. Indien wy dit alles overweegen, en indien wy 'er de Onwaarschynlykheit eens by naazien, dat die dreygende Verschillen ooit beslecht sullen worden, mag men dan niet met een vry Gemoed besluyten? Dat 'er zo min staat te maaken is op de Geneeskunde als op de Starrekykkunde, dewyl de Laaste ons bedriegt door de Lucht, en de Eerste ons bespot op de Aarde. Tot Abdera loopt een zeker Geneesheer schaadeloos, tot nog toe, (een doode kan geen Beschuldiging inbrengen tegens zyn Slachter) die taamelyk doorkruyd is met de beschouwende Kennis der Geneeskunde. Die Knaap, door de Hulp van een wel opgestelde Vooruytstelling, overschreeuwt zyn Lyders met een verbloemde Geslachtrekening der Kwaalen en 't schynt dat zyn Wyze van Geneezing zo redelyk is, dat de Abderieten, die zo verblint zyn door een ingebeelde Wysheit als een Quakkel roekeloos is door een heete Liefde, hem aanbidden als het Orakel der Geneeskunde. Den Ontleeder der Feylen viel eenmaal ('t is nog niet gedecideert of het by Geluk of by Ongeluk was) in 't Gezelschap van die Geneesheer, die te post opontbooden was om 't Hypochondre te bezweeren in een ongeduurige Dame, die nu en dan deerlyk gepynigt wiert door een Ovaal Sluypkoortsje, en die in de Tusschen wydte van haar Vlaagen den Geneesheer verbysterde door deeze lieftallige Vraagpunten. | |
[pagina 235]
| |
Zy vroeg hem onder andere; Of 't Hypochondre op het hoogste of op het laagste was, wanneer de Natuur de Roomsche Vasten verzaakte, om te vernachten in het Zodiaks teken van Gemini? Of 't Hypochondre sproot uyt een Engelsche Overlaading, of uyt een spaarzaame Spaansche Uytdeeling? Of Dido niet behext was met het Hypochondre, toen zy klaagde tegens haar Zuster Anna? De Nachtmaar, Anna Sus! vermast dees' blanke Leden,
Ik wort door Droom-Gespook by dach en nacht bereeden.
En of een jonge Juffer in die Gelegendheit niet na 't Leeven haakt in Ernst, en na de Dood verlangt uyt Joks, of schoon Dido 'er 't Moordmes liet inglyden tot het Heft toe? Den Geneesheer altereerde vry heviger over die Vraagpunten, als ooit Dokter Zweytser altereerde, wanneer hem geboodschapt wiert, dat der op nieuws een Haagsche Boer gehemelt was aan zyn Nieuw Experiment, en hy nam zyn Toevlugt tot de G**dienst, schoon hy by Menschen Geheugen nooit de minste Schyn van Religie had getoont, en zo vry van de Kerk was, als van Gewisse, zeggende; Dat het een Vermeetenheit was van zo diep te loopen wroeten in de Milt der Dames, en Iets Volstrekts vast te stellen in Verborgendheden van de milde Natuur der Juffers. De Dame begon te lacghen, en den Ontleeder viel aan 't Schreijen, ziende dat de Geneeskunde zo gebrekkig was in de Omschryving van die Ala Mode Ziekte, en in de bepaaling van derzelver Eygenschappen. Maar de Juffer liet het niet berusten by 't lacghen, zy trok het Hembd van Ontzag uyt voor de Geneeskunde, zy zwom op tegens de Stroom van de Galeensche Onweetenheit, en zy leerde den Doktoor; dat de Natuur Schuylhoekken heeft buyten 't Bereyk der Geneeskunde. 't Hypochondre, Heer Geneesheer, (zey die bekoorlyke Patient die een Pols voerde als Stikzyde) is eygentlyk de Ziekte der Geleerden, de Opstyging der Juffers, de Koorts der Verliefden, en de Familie Quaal der Drinkelingen; en dewyl ik ondervonden heb, dat de Geneeskunde bestaat uyt opgeraapte Vertellingjes, zal ik die Onderstelling goed maaken door vier Kapitaale Voorbeduydelyke Sprookjes. | |
[pagina 236]
| |
't Hypochondre van een geleert Man.De Heer Aldrovandus Amandelbrood is een Man die meer woelt in zyn Boekvertrek als op zyn Ledikant, en wiens graage Huysvrouw meer Rust geniet als zyn staande Lessenaar. Hy is zo kribbig als een oud Paard op een Sneeuwjagt, en zo geemelyk als een zieke Aap in een vliegende Storm. Zyn Herssens staan altoos zo strak gespannen als den Boog van een schietende Apol; en schoon hy zo min te vergelyken is in de Wiskunde by den Ridder Isak Newton, als een aarde Doofpot by de Zon, of als een Schallebyter vergelykelyk is by een spierwitte Kaketoe, echter verwaarloost hy de buygzaame Beddeletter des Huuwelyks, ter Liefde van het Gulde Getal der Geleerdheit. Door die Vlyt verspilt den geletterden Amandelbrood die Krachten, die hy op eene aangenaamer manier kon verorberen by Nachten. Maar die geleerde Hypochondre spruyt niet uyt de Milt, maar wel uyt het Hoofd, met de Pomp des Hoofds haalt hy alle de Dierlyke Geesten op, uyt de Dekoktie ketel des Maags, welke dierlyke Geesten dan te grabbel gegooit worden op stokoude Drukken, zo delikaat van Reuk als verslenste Lelie bloemen. Hier uyt besluyt ik, Heer Doktor; Dat de Mannelyke Mallemolens en Vrouwelyke Mallooten op die zelve wyze vry zyn van 't Napels Podagra, de Onmacht beschermt de Laatste, en Onkunde bevryt de Eerste. | |
't Hypochondre der Juffers.Madame Guldeling is zo teder als de Duyf van Anakreon, doch zy rekhalst vry laager na haar Aas als de Tuymelaar van Mahomet. Haar Gedachten zyn veeltyds zodanig ingespannen op de H. Web des Huuwelyks, of ten minsten op dat Gedeelte dat het geleydenste is na het Uyttreksel van 't Genot, dat die Meyd wiskonstiglyk 't alderbeste haar Hof maakt, die haar Inbeelding weet te kittelen met Vertellingjes, die een vloeïende Neyging hebben tot de Bruylofts Gemeenzaamheit; en zy heeft altoos een Paar halfleete Koussebanden, of een verschoote Coiffuur Lind in voorraad, om die malzoete Historieschryfster aan te moedigen. Dat Lam wort verscheurt door 't Hypochondre, doch die quaal spruyt niet uyt haar Milt, maar uyt haar Verlangen om...... om eens te weeten hoe dat een Juffer gemoed is, die met twee paar | |
[pagina 237]
| |
Bouten mag badineeren op het Speldewerkskussen van een zacht Zwaanen dons; en die niet behoeft te verlangen na de Maand van Mey, om 't verrukkent Muziek te hooren van een frische Nachtegaal. | |
't Hypochondre der Minnaars, of Poppezotten.Jonker Jan Schoon by nacht heeft eerst door de Ongeregeldheden van zyn Jeugd de Gesteltenis zyns Licghaams uyt de Herren geschokt, en nu hy heeft een Web van Sesten gezet op een vermolsemt Getouw van Sestig, dat scheelt! Nu breekt hem 't klamme Zweet uyt als hy na Bed wort getroont, en tegens dat de Huuwelikx Klok Een, Twee, en Drie, behoorde te slaan, begint zyn ontstelt Uurwerk eerst te beyeren, en als men gist dat de Storm zal aangaan, brand het Kruyd af op de Pan, en Krak? daar breekt de Stormbok, dat verveelt? Dan zwymt zyn Bedvoogdes, zyn onbenoegde Anna,
Die graag
Van Maag
Meer lust als zulk et cetera;
Wyl Jonker stuyft van 't Dons als of hy 't hoorde dondren,
En stort in 't diepste van 't meervoudig Hypochondren.
En waarom niet, Madame (riep den Ontleeder der Feylen uyt in een groote Ontsteltenis) want de Ga naar voetnoot*Quynende koorts van eene echte Omhelzing is ongetwyfelt niet minder verteerent, schoon flaauwer, dan die van de Ga naar voetnoot†Melaatsche Venus. Het Huuwelyk is een dubbelt Lokaas om ons uyt te putten, het soet onze Zinnen door de Geoorlofdheit van dat kleevent Troefspel, en wy draaven ons den Hals af, gewapent met de Martrimonieele Certificatie van 't Echtverbont. O hoe bezorgt is de voorzichtige Natuur (vervolgde hy) om zig te handhaaven in de achtervolgende Omwentelingen van ieder Geslacht! hoe wonderlyk worden de redelykste Schepselen aangedrongen tot hun Verderf door die Hyaena Liefde, vast stellende; | |
[pagina 238]
| |
Dat een Vrouw de eeniste Droppel gedissolveerde Amber is die de Bitterheit des Leevens musqueert, en de Wonden der Droefheit consolideert. Is 't moogelyk, dat dat schrander Schepsel Man schuldig is aan zo een onvergeeflyke Zotheit, dat hy met de delikaaste en balsamiekste Deelen van zyn Hart-aders Bloed dagelyks een onverzaadelyk Monster zal verkroppen, en dat hy zal toestaan, dat dat wellustig Dier zo lang het Merg uyt zyn voorste en achterste Schenkels zal putten, tot dat hy 't eenemaal ontzenuwt, en zyn Gesteltenis gantsch is verslonden? De Hypochondre Dame haalde haar Schouders op, op dat Zyweevers Vertoog des Ontleeders, die als een ervaaren Min-Piloot wel voorzag uyt de Deyningen van haar rollende Tetten, dat 'er een vreeslyke Storm begon op te reyzen in den Oceaan van haar tedere Ziel, des taste hy na zyn Mantel om voor de wind af te steeken, en die Buy te ontwyken, toen zy hem by de Vuyst greep, in een Leunstoel neerduuwde, en aldus toegraauwde; Het zou Jammer zyn, Heer Anatomist der Juffers, dat je Hemelde zonder alvoorens de Kerkelyke Rechten te genieten, want je zyt een eenvoudig Katolyk Jongman, schoonje papegaait met de Wysheit van 't Jaar Een. Is 't niet een bedroefde Zaak, dat men de Metten opheft als het tyd wort om de Vesper te zingen; en dat men begint te praaten van Ga naar voetnoot*Spaaren, als de Voorraat is opgesmult. Hebje niet een Maarts Saizoen beleeft in de bloem van je Lente, waar in je beweerde? Dat die Geesten die verquist wierden in 't belommert Lustprieel van Cytherea, op nieuws weer aangroeiden als de Schaaren van eeu Kreeft; en dat een Nacht Slaapens al 't Verlies vergoede van ses Nachten tournooiens. Die groote Waarheyt is thans by Uw een tastelyke Leugen, en die Kampioen, die eertyds van na by Dorst zien, wat voor een Devies dat een ongewapende Amazoone op haar Schild voerde, zwenkt nu zyn Bataille Paard links om, en gaat rekken.
Ga naar voetnoot†Die gladde Tyd is weg, verschoon myn Winterjaaren,
Wyl 't eenigste dat ik beoog,
Is om des krommen Regenboog,
Met Wyn en Spys, gelyk als Monsis, te onderschraagen.
| |
[pagina 239]
| |
Zong Monsieur Boileau toen hy zo slap was als een groen Ysselriet, en hy zwoer; Ga naar voetnoot†Dat den Achterbout van de Hinde een haut Gout had, toen by geen tanden had om 'er in te byten. Daar is zo veel Onderscheyt tusschen de Bloeymaand van Vier en twintig, en de Wintermaand van Sestig, als 'er Onderscheyt is tusschen een Bayoneesche Kurkboom, en een tweemaal 's jaars vruchtdraagende Oranjeboom; en dat Onderscheyt is zichtbaar uyt de Behandeling, want de Jeugd doet aan de Vrouwen timmer Hulde en Manschap met slaande Trommels, vliegende Vaendels, en op de halve Vrouw gevelde Piekken, daar den Ouderdom op de eerste Nadering van een paar bloote Hemelglooben, een langdraadig Mondgesprek houd, dan van Verdrag praat, en ten laatsten de Chamade robbe dobbe dobt met een afgekeurde Couragie. Dit gezegt hebbende maakte die Schoone Hypochondre een diepe Eerbiedigheyt, en liet de Hielen van haar Goudlakensche Muyltjes zien aan den Ontleeder der Gebreeken, die zo verbaast stont te kyken over die doordringende Oratie, gelyk als eertyds een bekende Hertebok zat te loeren, toen hy zyn getrouwe Hinde hoorden hoesten op het groent Slagvelt van zyn Noothulp des Huuwelyks. | |
Eerste advertissement.Den Ontleeder der Feylen verzoekt, dat de Intekenaars in zyn HISTORIE des PAUSDOMS hunne Exemplaaren gelieven af te haalen voor den 10. Mey 1725, want Hipocrates zegt ergens zonder spreeken; Dat 'er geen aangenaamer Voorwerp is voor een Weekelyks Autheur als een Dagelyksche Som, en geen vreeslyker Last als een Schanskorf van zyn eygen Boekken. Item. Den Autheur van de HISTORIE des PAUSDOMS adverteert de Liefhebbers van zyn Schriften, dat er nog Dertig Exemplaaren te Bekomen zyn aan zyn Logement in 't Londens Coffihuys, doch niet laater als tot toekomende Donderdag, en dat alleenlyk voor die Geenen die niet hebben ingetekent in het Eerste Deel. | |
[pagina 240]
| |
Tweede Waarschouwing.Eertstdaagseh staat den Boekverkooper Bucefaal een getaks Vertoog uyt te geeven over de Voortteeling der Koekoekken, en dewyl hy de Gunst des Ontleeders verzoekt om zulks Werelkundig te maaken, versekert die op 't Woord van Eer van een Autheur; Dat 'er geen bekwaamer Pen in een Warande der Steenbokken is als die van Bucefaal, zynde hy een Knaap op wiens Voorhoofd duydelyk uytgedrukt staat, dat hy de Naaktheyt van Diana afgeloert heeft, door de Verrekyker des Huuwelyks, en dat 's een ongemeen Voorrecht. | |
Derde Bekentmaaking.Den Schryver van de HISTORIE des PAUDOMS supplseert op zyn bloote Kamer-Muylen, den stikzienden Momus van de Delfsche Vaart, van niet langer te Speelen voor een Voorvegter van Orsyn, dewyl 't maar al te algemeen is; dat zyn Religie Jets minder weegt als 't Waagewicht van zyn Papa, dat 's scherp en lacht. Doch zo hy kan bewysen; Dat een Steenuyl past, de Wetten voor te schryven aan een Valk dan zal men hem laaten voortdraaven, tot dat Hy zyn Hoofd stoot in 't blinde Steegje van Halte la!
t'Amsterdam by H. BOSCH, is te bekomen de Spiegel die niet Vield, handelende van de Verachtinge der Weereld en des Doots, door de Heer de la Serre, Geschiedenisschryver van Vrankryk, in Nederduytsche Rym gebragt door Willem Spiering, met kopere platen. Als mede de Werelt van haar begin tot haar eynde door J. Ray. 1001. Arabische Nagt-vertellingen, 5 deelen, en zal in 't kort vervolgt worden tot 8 deelen. De Vries Doorluchtige Weerelt, met alle de Wapens, 3 deelen, in 8. J. Pluymers Gedichten, eerste en tweede Deel, en ook elk deel apart. |