Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
No. 24
| |
[pagina 186]
| |
repareert de Schallebyters Koleur van een Kamisards tronie, door een besmoddere Airtje, dat 's aardig! Hy verbetert de Mistal van een verheven paar Schouders door een paar laage Kaprioolen; dat 's aardig, en hy vergoed de Melaatsheyt van zyn Conversatie, door Donder en Hagel; dat 's overaardig! Maar wat is een Franschman aardig in een schrander Gezeg, war is hy aardig in een spitsvinnig Bescheyt, en wat is hy overaardig in een onverwacht Andwoort,.... Ha ha hi! Ontleeder der Feylen ik dilateer.... myn Milt splyt, door 't herdenken aan dat Aardig, en ik verwacht van uw een aardig Vertoog over dat overaardig Aardig; want een Weekelykx Autheur valt zomtyds mee wel eens in 't Aardig. | |
Het Vertoog des Ontleeders over de Aardigheden.Het Lacghen, Madame Ha ha hi (sprak den Anatomist der Aardigheden) is den Mensch zo eygen als 't Kwaadspreeken, en was de Aardigheyt zo familjaar met zyn Tong als de Lacgh wel is, dan zou de Lacgh doorgaans beter gefondeert zyn, die thans veeltyds den Echo van een koel Sprookje, of de Weergalm is van een Paerlemelkx Conversatie; en dat is Onaardig. Daar zyn veelerley soorten van Aardigheden, (vervolgde den Ontleeder) doch de voornaamste soort bestaat in Woorden (dat zyn de Geschenken der Hovelingen) die Vuurpyllyk na 't hoofd stuyven, die daar de Bevatting bekooren, en die van daar lootrecht nederdaalende, het Hart steelen, winnen, en betoveren. 't Gebeurt zomtyds dat een Man zig verbeelt, dat hy zo welspreekent is als een Kardinaal du Perron, of als een Hoogleeraar der Welspreekendheyt, daar zyn Tong in tegendeel zo bevallig is als de Stamper van een Vol-molen, of als de Voorhamer van een Anker-smit. Van dat Geslacht was de Pastoor van St. Rombouts, die eenmaal een Predikatie gedaan hebbende, die met zo veel flenters aan een hong, als de Fali van een Kerk-portaalos Aalmoesenierster, echter aan een Heer vroege Of hy niet bewoogen was geweest door zyn Sermoen? Ja myn Heer(gaf die tot Andwoort,) ik verzéker uw, dat alle de Toehoorders uw aangezien hebben met Deernis, en met Mededoogen. Te Abdera was in de eerste Jeugd des Ontleeders een Pastoor van 't Begyn-hof die zo een vriendelyke Leyding in zyn Toonen had, dat alle de Honden met zyn Ophef, huylende als | |
[pagina 187]
| |
Boschwolven de Kerk uytlieppen, terwyl de onnoozele Begynen zaaten te lillen en te beeven, als de Nonnen in 't Koor van Gysbregt van Amstel. Dat Muziekaal Heerschap predikte eenmaal voor den Opperdêken van O.L.V. Kerk die incognito, min uyt Stichting als uyt Staatkunde, die Kannibaalsche Predikatie by woonde. Na dat zyn Taak afgesponnen was, vroeg hy aan den Domdêken, of hy zig ook wel voldaan gevoelde van zyn Sermoen? Zo ras had den Deken niet gerepliceert; Dat 'er niets aan zyn Predikatie ontbrak als een Punt, of hy sommeerde hem met een vergenoegde Tronie; waar in dat dat Punt bestont? Dat bestaat daar in eerwaarde Heer (andwoorde den Domdêken) dat ghy uw inwendige Voldoening moest medegedeelt hebben aan de Toekykers, want dus doende zouje een Predikant zyn als een Vogel Struys. Een Poeet, die zo onzinnig was in zyn Poezy, als den Drukker van Ga naar voetnoot*Alexanders Paerdshooft, las eenmaal eenige Vaersen van zyn Misdruk voor aan een Liefhebber, die onder die Leezing op zyn tanden zat te knarssen als een Ziel die la Peine forte & dure ondergaat in het Vagevuur; en die Misdaat gepleegt hebbende, gaapte hy na de verkoelende Westewind van Approbatie, de ordinaare Belooning der Dichtkunde. Zyt ghy ook veroordeelt door een Vonnis, om die Vaersen te doen Drukken? vroeg die Poezy-kundige Liefhebber. In 't minste niet, repliceerde Caliopês Verdriet; Dan is 't hoog tyd (beet hem den ander toe) om 'er nog uyt te scheyden. Het heugd my Madame, (herhaalde den Ontleeder) dat ik een Minjatuur Schilder heb gekent, die op een paar Zwitsersche Schaatsen, zo zwaar van Beslag als een Gildekist, na de Maas was komen afzakken, alwaar hy Conterfytsels portraiteerde, die zo heerlyk gepinseelt, zo schoon gekoloreert, en zo bovennatuurlyk geordonneert waaren, dat men 'er in Conscientie 't Verlies van een Dienders Almanak mee kon vergoeden. Die Knaap vertoonde eenmaal aan den Anatomist der Feylen het Conterfytsel van een zéker Heer, die by manier van een Voorreede, alles beloofde, en by wyze van den Inhoud, Niemant voldee. Wat feylt 'er aan dat Portret, (vroeg den Bokspoot met een Berg- Accent) is dat Conterfytsel minder als een van Hans Holbeen? Dat Portret kan door een paar Vingers in een onberispelyk Konstuk hervormt worden, (andwoor- | |
[pagina 188]
| |
de den Ontleeder van Zwitserland) uw Vinger moest het uytwisschen, en Ga naar voetnoot*Denners Vinger moest het opschilderen. De Raillery is een ongemeene Qualityt, zy heeft een ongemeen Vermoogen op allerley soort van Menschelyke Dwaallichten, doch zy onteert doorgaans haare Gunstelingen. De groote Tullius stak zo vol punten als een Bosch-Egel, doch uyt dien hoofde verweet men aan de Romeynen; Dat zy een Hofnar hadden aan hun Consul. Hendrik de vierde was ruym zo veel geneygt tot de Raillery als tot de Dames, maar daar in was hy maar egaal met een Akteur van 't Theatre Italien. Een Schertswoort moet zo gereguleert zyn als een Blad Muziekpapier; het moet een Schimp bevatten, die zo ongevoelig inglyd als een Recipe van 't Huuwelyk; een Zegswoort, moet de Juffers zo min stuyten als een geanticipeerde Teug van de Echtverbonds Limonade; en de Heeren moeten een Schertswoord zo geneuglyk laaten doorglippen als eer Bouteille Bourgonje wyn, ja de... doch dat zal ik uw eens zachtjes in luysteren Mevrouw Ha ha hi. Maar helaes! waar ontmoet men die Railleur, wiens Imborst zo wit is als Zoetemelk voor zyn Boezemvrienden, en wiens Schertsing zo zacht is als een Juffers Palatyn voor zyn Erfvyanden? Wel te spreeken is moeielyk, wel te schryven is ongemakkelyk, doch te railleeren op eene aangenaame wyze is zwaarder als die beyde; en wel inzonderheyt wort een spitsvinnig Andwoort voor de vuyst, (ex tempore) geplaatst: op den verhevenste trap van den Troon der waare Verdiensten. Dus was het prompt Bescheyt van Catulus aan Philippus, toen de laatste op zyn Naam, die een jong Hondje betékent, een Toepassing maakte, zeggende, dat hy een Hondsche Stem had en blafte. Dat is geen Mirakel (repliceerde den Eerste) want de Honden blaffen altoos tegens de Bedelaars en Gauwdieven. De aangenaame Raillery is zeer na vermaagschapt aan de Muziek, aan de Schilderkonst, en aan de Keuken; de Voorberydsels zyn verdrietig, maar de Uytwerksels zyn wellustig. Een Man moet een ongemeene Voorraad van Geest, een onbeteurde gezwindheyt van Bescheyd, en een dartele Harmonye van Invallen bezitten, om beschaaft te railleeren; en hy moet zyn Nooten, zyn Kleuren, en zyn Ingredienten zo lieflyk | |
[pagina 189]
| |
weeten te vermengen, gelyk als de Bloemverkoopster Glycera haar Bloemtuyltjes wist te schakeeren, gelyk als de verdienstige Florist de Heer van Huyssem zyn verrukkende Konststukken weet te schikken, en gelyk als de Heer Troost de Vleeskoleur van zyn welgelykende Conterfytsels weet te temperen, anderszins valt de Raillery zo scherp als een Fransch Lancet, of zo stomp als een Engels Oestermes. Daarom noemen de Latynen die Aardigheden, een Ga naar voetnoot*Geneugelyke Taal, en de Franschen doopen die Ga naar voetnoot†Punten, een soort van een Zout dat de vereyschte Smaak geeft, geeft aan een vrolyke Ommegang, en door 't Gehoor indringt tot in de binnenste Deelen des Ziels. De groote Cesar, en Brutus waaren in een byzondere achting by de Romeynen om die dartele Eygenschap, doch Demosthenes, die zo onbesuyst railleerde gelyk als verscheyde van Neerlands Weekelyksche Schryvers, wiert met de nek aangezien by de Griekken. De Deftigheyt van de Persoon is een groot behulp in de Raillery, en Krassus gaf van dat Talent overtuygende Proeven in alle voorvallende Gelegendheden; en daarom ('t is myn gevoelen) is de belachelykste Personagie in een Italiaansch Blyspel, den Heer Ga naar voetnoot†Doktoor. De Raillery verheft de Achtbaarheyt der Aardsche Goden, wanneer die Raillery zo verheven is, als hun Majestyt. Augustus, Vespasiaan, Antonius, en de Keyser Rodolphus hebben gerailleert tot hun laatste adem toe; en de Vorst van Sirakuse was doorgaans zo raillant, dat hy nooit Iemant liet vertrekken, als met een vergenoegde Ziel, en met een lacghende Tronie. Een vermaarde Prins der Gaulen zal ik in de Arriergarde van dit Vertoog, ofschoon hy wel een Bevelhebbers Staf verdient in 't Front, eershalve aanhaalen. Die Vorst bewoog Hemel en Aarde (dat is een wonderlyke Uytdrukking, doch thans a la Mode) om een Verbond op te rechten met den Grooten Heer, in een hacghelyke gelegendheyt, toen een voornaam Gunsteling zyn Majestyt in Fluweele Termen te bedenken gaf; Wat de K ... heyd zou oordeelen van een Alliantie opgerecht met Turksche Honden? &c. Waar op die Vorst met een wonderlyke Promptitude, repliceerde; Men moet zig zomtyds bedienen van Honden op de Jagt der Wolven. | |
[pagina 190]
| |
Anubisburg.Een Tegenzang tegens het Vyftiende Lied van Anakreon.
'k Tracht na geen 's Konings Regenboog,
En 'k wraak die Rykstaf die een Slaafsche Ziel doet beeven;
't Voornaamste Wit dat ik beoog
Is, vry en bly, ontzet van 's Weerelds Zorg, te leeven.
Geen Roomsche Dolk vervaart dees Ziel,
Wat waag ik als dees' leeme Lêden;
Natuurs vergankelyke Kiel
Verwacht iets meer als 't Aardsche Heden.
Myn Doelwit is dat Wit het geen een Arendsblik
Beschouwen mag, ten trots der Heerschers aller Dieren:
Des of 't Verraat my dreygd met Staal, de Dood met Schrik,
Ik zal en vry en bly dit Speeljacht opwaards stieren.
| |
Hermesstad.Het Gespens of de Wroeging van een kwaad Gewisse. Ga naar voetnoot*Ik viel voorleede Vrydag tusschen Twaalf en Een Uure op een zékere Plaats van den Poeet der Persen Giami, alwaar hy zegt; Rampzaalig en vervloekt zyn die Menschen, die dag en nacht toeleggen om Rykdommen te vergaderen! Eyndelyk sterven zy, en zy verlaaten met Leedweezen die Schatten. Ik wil wel bekennen dat myn Humeur zomtyds zo vrolyk van Koleur is als een Decoctum van Regenwater, Galnooten, en Houtskoolen; en ik verzêker myn Leezers, dat ik in die Gelegendheyt veel Baat vind in het schielyk Recipe van een paar Flessen Klairet, of in een Religieuse Limonade van Moeselwyn, superfyne Kanariesuyker, en een versch ontleede Limoen, zonder de Kaneel of de verkoelenden Ambergrys daar uyt te excludeeren. Nu was myn Droefgeestigheyt weerom op 't hoogst geklommen, des kroop ik zo luchtig uyt myn Stoel, als een Tuynslak, die de Tortuur van 't Zout doorgestaan heeft, toen ik een Gespens in myn Kamer zag intreeden, dat 'er zo doodelyk bedroeft uytzag, dat ik gevaar liep van te stikken door 't Lacghen. Die Schim was pikzwart van den Bol van zyn Hoed, tot aan de Hoeven van zyn Polveyen, en ik bespeurde zelfs geen Wit in Oogen, die een Olyfkleur hadden aangenoomen, door 't gereitereert Huylen en Balken, doch na een korte studie zag ik een By- | |
[pagina 191]
| |
leveldsche Slab met een breede Zoom, zynde die Slab een Egyptisch Zinnebeelt; Dat het goed is breede Riemen te snyden uyt een andermans Leer. Wy bekeeken elkander een tyd lang, gelyk als een paar Stokbeelden van de Godes der Stilzwygendheyt, of gelyk als de twee Sosias in Amphitrions Blyspel op elkander staan te kyken, toen ik de Mosselschelp der Stilzwygendheyt verwyderde door de vraag; Wie is Myn Heer? 't Gespens boog zig zevenmaaldemoedig neder, (dat Kunstje heeft een Jesuit fix die 't Proces van een gulde Erffenis beplyt, by 't Sterfbed van een agoniseerent Klopje) en 't bromde toen aldus. Ik ben een Fin by Geboorte, doch een Lap by praktyk, en al myn Studie doelt enkelt, om gelyk als een Wesp swarmt ontrent de rypste Druyven, te zwarmen om en tom de Koets van een stervent Tydgenoot. Maar laes! Wat Baatzucht kan dees' Baatzucht evenaaren?
Ik rook, niet lang geleen Vorst Plutus gulden Buyt:
Een Tydgenoot zou in de Schuyt
Des Veermans treen, om Lethe te bevaaren.
Ik zong die Man een Deuntje voor,
Ik sleurde hem van 't echte spoor;
Ik brogt hem door dees Tong, spyt Kinders en spyt Maagen,
Zo ver, dat hy my koos om de Erffenis te draagen:
Een Last die ik niet noode, of schoon een zwaare Last,
Op deeze Schouders wierp, doch laes! 'k heb misgetast.
Een Meyd verklikte 's Meesters Dwaaling:
't Gewaande Voorrecht kreeg een knip,
Toen wiert den Bot vergalt, en de Erffenis vong slip,
't Bedrog wiert naakt ontdekt, daar ley de Pot met Paling.
Zo ras had dat zwart Spook die krimineele Biegt niet uytgestamert, of ik stoof op, ik greep hem by de Mouw, en ik stiet hem met een Tartaarsche Pligt-pleeing van al de trappen, zeggende; Dat een Man die Zwakheyt des Licghaams en des Geests van een stervent Persoon misbruykt, om zig te verkroppen aan een onrechtvaardige Erfenis, veeltyds niet te goed zou zyn, om zig van de Goederen der Leevende te bedienen, by den Regel van een Kartouchicans Kabas. | |
Een toepasselyk Sprookje op die Verschyning.Een Vorst was op een zékere tyd benoodigt om een Somme Gelds, en dewyl 'er geen Bank van Leening in zyn Gebied was, wist hy niet van wat Hout Pylen te maaken, toen een Hoveling hem adverteerde; dat 'er een Man was onder zyn Onderdaanen, die zo ryk was als de Societyt der Lojolisten, die meer gemunt Goud en Zilver geincarcereert had in de Bastille van zyn Schatkamer, als den geweeze Missisippoonist Jan Lauw, en die met de Dukaten rammelde, | |
[pagina 192]
| |
gelyk als Breke ***. met de Trommelstokken, dat die Man hem uyt een goed Hart, daar toe gedwongen, die Vereyschte Som zou konnen verstrekken, &c. Die Woorden waaren nog niet gestolt, toen die Vorst vloog om Rykaart te Vereeren met een Ceremonieel Bezoek, die zo verblyt was met die Visite, gelyk als de Moeder van een jong Lam haar vereert acht, wanneer de Wolf op 't onvoorzienst zig komt nooden op de dagelyksche Portie. Ik kom een van de goede Werkken der Barmhertigheyt pleegen, (sprak de Prins) dat is, ik kom om een gedeelte van uw Goude en Zilvere Gevangens te lossen, die in jaaren en dagen, nog de opryzende nog de ondergaande Zon hebben beschouwt. Den vergulde Rykaart begon te lacghen met de opperste lippen als een Rypaard, dat een Civiel proces tegens den Stalmeester institueert, over de spaarzaame Bedeeling van Haver en Hooi, en hy sustineerde; Dat het onbehoorlyk was aan een Vorst, van zig te willen bedienen van die Penningen, die op meer verschillige wyzen waaren verzamelt, als 'er Kleuren zyn in de Stacie-tabbaart van Monsieur La Lauze, derhalven, et cetera, en zo voorts. De Prins begon op zyn beurt smaakelyk te lacghen, en sprak; Daar is geen Zwaarigheyt, Vriend, 't geschiet, om 'er de Tartaarers mee te betaalen, gelyk als 't Geld is, zo is 't Volk. | |
Waarschouwing.Den Ontleeder der Gebreeken adverteert de Intekenaars van zyn HISTORIE DES PAUSDOMS, dat hy Zitdag zal houden, op den derden April van 't Jaar 1725, in zyn Logement, in 't Londens Coffihuys, in de Kalverstraat, alwaar een Iegelyk na zyn Intékening zal getrakteert worden, onder de Productie van het Surplus, benevens de Quitantie. | |
Advertissement.Verwacht een aangenaam Papier over de Mode, een Afgod die wy ten deele verschuldigt zyn, aan een Natie die Zingt als zy Spreekt, die Danst als zy Wandelt, die te gelyk Vloekt en Bid, en die veeltyds dat alles afhaspelt in eene Adem. Zo 'er een Oedipus is die dat Raadsel oplost, die zal den Ontleeder der Feylen beschenken met alle de Overige Exemplaaren boven de Duyzent van zyn Historie des Pausdoms.
t'Amsterdam by H. BOSCH, is te bekomen de Spiegel die niet Vleid, handelende van de Verachtinge der Weereld en des Doots, door de Heer de la Serre, Geschiedenisschryver van Vrankryk, in Nederduytsche Rym gebragt door Willem Spiering, met kopere platen. Als mede de Werelt van haar begin tot haar eynde door J. Ray. 1001. Arabische Nagt-vertellingen, 5 deelen, en zal in 't kort vervolgt worden tot 8 deelen. De Vries Doorluchtige Weerelt, met alle de Wapens, 3 deelen, in 8. J. Pluymers Gedichten, eerste en tweede Deel, en ook elk deel apart. |