Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
No. 21
| |
[pagina 162]
| |
Hy 's weg, deez' Outerknyf heeft hem in slaap gesust!
Zyn Lasterzon is uytgescheenen;
Hy die nooit ruste, is thans gerust,
Die stoute pen, die Paap en Weerwolf luyd dee steenen:
Die fiere Quant, die met zyn bits gesar.
De Contra-deugden klonk aan Hermes Statie-kar,
En op de Ontleeders vlym onze Amstel-jeugd kwam nooden,
Dorst ik, en dat op 't onvoorzienst,
(Dat 's een Romeynsch verdienst)
Vergooden.
Neen (zegt den Anatomist der Feylen) dat zou de Hen in de Fabel geslacht zyn, die alle dagen zyn Meesters een Goude Ey ley, en in wiens maag, zo veel Stofgoud gevonden wiert, na haar Dood, als 'er gemunt Goud logeert in de geplooide Goudbeurs van een Poëet, by zyn Leeven. Hy is niet onbewust dat de Nyd altoos met een open Mond loopt, als een Goudsche Gaaper, en dat de waarheyt die niet kan toedammen; doch hy weet 'er dat ook by, dat een Man daarom de Feylen niet vermag te Ontleeden ten deelen, anderszins stelt hy zig egaal met die Geneesheeren, die een Amandelmelkje ordonneeren voor een raazende Koorts, met die Chirurgyns, die met een Palmpleystertje de Kat in de Spyskamer heelen, en met die Fluweele Biegtvaders, die Lootregt met hun Biegtkinders, na de heete Baden van Lucifers Aken zinken, om dat zy de Zonden der Biegtende Juffers zo bloot niet durven leggen, als derzelver Bekoorelykheden. | |
Een Vertoog over de Masquerades.Den Haarlemiet, en den Hoveling van 's Gravenhague, spreeken van de Vastenavonds Vermaakelykheden als van den Oorlog, van de G... sdienst, of van de Koopmanschap, want die van 't Lazaret, en die van 't Salet, schryven beyde in hunne respectieve Couranten, Dat de Carnevals Divertissementen met yver worden voortgezet. Ha wat een heerlyke Benaaming is dat, om die Vermaaken uyt te drukken die zo gevictualieertzyn, met Ongeregeldheden, als het Stads Lazarus Huys gevictualieert is met Gekken, | |
[pagina 163]
| |
en als het Haagsche Beterhuys gemeubleert is met super fyne Lichtmissen. De Mode van zig te vermommen met een Masker is zeer oud, en ook zeer nieuw, dewyl de Vermomming wort gebooren met de Mensch, opgevoet wort met de Mensch, en Sterft (doch niet altoos) met de Mensch; want 't gebeurt veeltyds dat de Mensch het Masker eerst aflegt, wanneer hy staat om afgelegt te worden; en wanneer hy de Doodkist begint te ruyken, ontdoet hy zig van dat Masker, waar mee hy zyne Tydgenooten heeft gedeputeert, ziende dat de Dood niet te bedriegen is met een Masker. Thespis den Direkteur van een Vagabondeerent Schouwburg, is den eerste geweest, die de Tonneelspeelders masqueerde met een Masker van Wynmoer, waar mee hy onder bedekte termen te verstaan gaf; dat de Dronkenschap zeer na verknogt is aan de Papegaais Broodwinning dier Naabaauwers; en de oude Fransche Komedianten bestrooiden hun getaande Tronien met Boekwyte Meel, om daar mee te kennen te geeven; Dat alles wat een Komediant doet, alleenlyk geschiet om den Broode. Het Masker is 't Zinnebeelt van de Schynheyligheyt, en daarom zegt Seneka zeer wel in zyn Ontleeding van 't Masker; Dat een Man zig door het Masker uytgeeft voor iets 't geen hy niet is. Derhalven wanneer men een Prelaat van St. Steven ontmoet, die tusschen hangen en worgen, met een Valies dat uyt een vierkante Servet is gefabriceert, en met zo veel Osnabrugsche hembden voorden is, als 'er Letters begreepen zyn in de Naam van Ida, mag men dan niet onbeschroomt zeggen? Die Man is Gemasqueert. Wanneer een Galant staat te praaten met zyn Maitres, verbeelt Mejuffer dan niet een Laa boordevol Konfituuren, en Myn Heer een Fluytglas, vol Kanarisek? doch wanneer dat gekandeliseert Paar aan malkanderen vastgeklonken is door den Voorhamer des Huuwelyks, verbeelt Madame dan niet een Schulpschotel vol Wormkruyd, en Monsieur een Bouloneesche Saucys, daar de Meyt in is, en mag men dan niet onbeschroomt uytroeppen? Ha hoe konstiglyk was dat Paar eertyds Gemasqueert! Is een Advokaat niet gemasqueert, die het Recht van zyn Meester uytmeet met een Engelsche El, en die deszelfs Overtreedingen zo bedriegelyk vermomt, dat de straalen van Themis Zonne- | |
[pagina 164]
| |
licht alle de moeite des Weerelds hebben, om te booren door de bedriegelyke Wolk van een welspreekent Vertoog? Is een Geneesheer niet gemasqueert, die zyn Toonen weet hoog of laag te neemen, na maate dat hy een Visite geeft aan den Cederboom van Qualiteyt, of aan de Graspyl van een Komeny-Man? Fluyt die Galeensche Meerel niet zo zacht als Zyde, wanneer hy een Vrouw van 't eerste Fatsoen Honing om de Mond smeert? doch bromt hy niet als de Keteltrom van de Artillery, wanneer hy een Ordonnantie voorschryft aan de Medgezelinne des Hongersnoots van Broeder Bon Homme? Doch ghy, of schoon een Spook, zult echter niet verdwynen,
O Vroome Pater van 't Konvent der Augustynen!
Ghy stort geen Olie in de Wonden van de Ziel,
Als een Samaritaan; doch als een Masker-fiel
Tuk op Bedrog en Roof, zie men uw Vleyeryen,
Als Fransche Nardus wyd en zyd door 't Koor verspreyen
Na by uw Biechtstoel, daar een schoone uw dartel Oor
Vervrolykt, en uw Vlam doet blaaken door 't gehoor.
| |
Het Karakter van een Augustyn in zyn Biechstoel.Pater Moul... is gemasqueert aan 't Outer, en voornaamelyk in zyn Biechtstoel, zynde zyn Yver zo brandent, dat zyn Hart klopt en beeft, wanneer hy in zyn Biechtstoel ziet gedooken, zonder 't Gezelschap van een schoone Klappey; ook is hy zo min bevreest voor 't Vleesch en Satanas, als voor een strooie Geest. Hy is zo minzuchtig over Mevrouw Leliewit, dat hy op zyn Mondstuk krabbelt, wanneer haar Man iets ophaalt tot haar Lof, Ha 't moet zo zuyver zyn 't geen Heeroom zal behaagen,
Geen Burger Magdaleen gewaardigt hy zyn Toets;
Een jonge Vrouw, een gulde Koets
En geen omzichtig Man, dat Drietal zal hy draagen
Op zyn gewyde Nek, die een Alcides past,
En als een trotse Palm groeit tegens alle Last.
| |
[pagina 165]
| |
Die vroome Gryzaart zal zig nooit inlaaten in een Biecht-conversatie, over eenige Staatzaaken of Huyskrakkeelen; de Zwakheden des Vleeschs verdienen alleen zyn Onderzoek; die Fluweele Overtreeding bezit al zyn Aandacht; hy ondertast als met de Hand de Appelgraagte der achter over vallende Juffers; en als dan vereert hy zyn Absolutie aan die nederknielende Lammeren, du bon Coeur, als die deel gehad heeft aan haare Overtreedingen, met een goed Hart. Is die Man, die Biechtvader niet gemasqueert, (vraagt den Ontleeder der Gebreeken) die de Zonde opwekt onder 't Voorwendsel van die te dooden? die de Dames haare zonden verwyt, met zo een zacht Accent, dat 'er een Kameel van in slaap zou vallen? en die zig vermomt met het Masker van St. Angustyn, om de Gestaltverwisselingen te bevorderen van St. Aretyn? Den Anatomist der Feylen vroeg eenmaal aan een jong Augustyn, die de Juffers behandelde als een Schotel met Mosselen, Een in de Mond, een tweede in 't Oog, en een derde in de Hand, waarom dat 'er hedendaags geen Kerkglaazen meer Gemasqueert wierden, met beschilderde Ruyten? en hy andwoorde met een Geestelyke Vaardigheyt aldus. Dewyl de Juffers en de Heeren nu voor 't grootste gedeelte na de Kerk komen, als na een Schouwburg, zelden om te bidden, altoos om te lacghen, zelden om na de Heyligen, altoos om na Malkanderen te zien, daarom loopen de Glasschilders om broot. Zouden de Juffers hier komen om te bidden, dan zou die Kruyers Dochter niet Gemasqueert zyn in die Staciebaart, voor dewelke haar Papa meer als vyftien hondert Boodschappen heeft gegaloppeert; (dit zeggende wees hy op een blonde Juffer, die een hondertjaarige St. Antony uyt zyn Palboome Kluys zou hebben verlokt) nog die overrype Dame, (toen wees hy op een andere Maskerade) die meer Koleuren op haar geblankette Tronie heeft leggen, als op haare beschilderde Waayer, zou haar zo kostelyk niet hebben Gemasqueert onder de dubbelde Vermomming van Licghaam, en van Ziel. Die Koopmans Vrouw (vervolgde hy, steekende zyn Vinger uyt de Mouw na een ander Masque) zou haer zwoegende ronde Tetten zo ver niet ontblooten, haar zwarte Blikken zo wyd en zyd niet laaten rollen, nog haar Lonken verdeelen tusschen Hemel en Aarde, indien zy gekomen was | |
[pagina 166]
| |
om te bidden; neen Ontleeder, de Juffers zyn al te diep geleert in 't Natuurlyk Toverboek, om op een en dezelve tyd geen twee Meesters te dienen, het Vleesch en de Geest. Den Anatomist der Feylen moest hartelyk lagchen om de Ongemasqueerde Andwoort van St. Augustyns Maskerade, en waarelyk men bespaart een Schouwburg en een Bal, in 't bywoonen van een zingende Mis. Want de Pater die daar voor Akteur speelt, en de keurlyke Muziek, zyn beyde voldoende, 't Gezicht wort betovert door de cierlyk opgetooide Jufferen-Maskerades, den Reuk wort door de fyne Wierook gecharmeert, 't Gevoel wort aangezet door een vriendelyke Polstasting in 't voorby gaan, en hen Wywater zou des noots zynde, konnen verstrekken voor een Teug Limonade. Derhalven doen de Religieusen wysselyk dat zy donderen tegens 't Schouwburg, 't Opera, en het Bal, want zy slaan twee Vliegen met eene klap, en zy verkrygen de goede Naam van Heyligen, terwyl zy participeeren aan de Vermaaken der Zondaaren. | |
Anubis Courant.De Parysche Courant schryft, dat aldaar eenige Domestieken van den Ridder van St. Joris zyn gearriveert, om verscheide Nootwendigheden te koopen, voor de Kraamhouding van de Princes zyn Gemallinne. Waarlyk het zyn wel Nootwendigheden daar die Vorst, die onder 't Masker van een Koning de Verdiensten van Lasarus van Tormes voert, zyn Millefleurs Domestieken na Parys om schikt. Of schoon de Noot hem geen Dapperheyt kan inboezemen, echter geeft zy hem de Voorzichtigheyt, want ziende dat de Noot aan de Vrouw staat te komen, verzorgt hy de Hospitaals Luyermand, die uyt meer gegeeven Stukken en Brokken zal bestaan, als een Kabinet van Arabisch Hout. Cicero zegt: dat hy zig niet genoeg kon verwonderen, hoe dat de Wichelaars malkanderen konden bekyken, zonder Lacghen, en den Ontleeder zegt op zyn beurt; dat hy niet begrypt, hoe dat de Paus, de Kardinaalen, en de St. Joris gezinde Britten, dien Ridder konnen Koning noemen van drie Ryken, die zy dagelyks uyt de verroeste Gorgel des Hongersnoots moeten rukken, door over en weer over herhaalde Aalmoessen. Waar zal een arme Bloed ten lange leste' op hoopen?
Wanneer men Ridders met de Laz'rus Klap ziet loopen.
| |
[pagina 167]
| |
Een Bristolsche Quaker, zynde een Geneesheer, heeft de Beevers huyd verwisselt tegens 't zachte Bond van een Protestantsche Juffer, die de Ordonnantie des Huuwelyks met zo veel Vermaak heeft ingenoomen, gelyk als men een Brokje Bitter Heylig inslikt in een gebraade Aagtappel. Het Quakerdom is de koude Koorts der Religie, die na dat de Huyvering over is, als een vuur begint te branden, door Yver en Getier. De Geleerden beweeren, dat het Quakerdom de Stokoudheyt der Religie is, en maar alleenlyk beeft, by gebrek van een Vigoureuse Jeugt. Daar is geen aangenaamer Secte als de Quakery, want een iegelyk zonder Onderscheyt spreekt zo onverstaanbaar als 't hem lust, ook zyn de Vrouwen niet buyten 't Vermaak van mee te klappen uytgeslooten, zy snappen mee op haar beurt, en dat voorrecht houd de Vergaderplaats zo digt geslooten, als 't moogelyk is. Ik ben eenmaal tot Bristol geweest, in een Quakers Assemblee, (zegt den Ontleeder) alwaar ik het geluk trof van een Ongemeen Predikant te beschouwen, die juyst op dat moment het Woord dee. Ik zag een oud Mannetje met dun kort Haair, een Spits Voorhooft, met een paar uytpuylende Oogen als twee Snuyters; zyn ontvleesde holle Wangen, waaren met een Stuk half gelooit Leer overtrokken, en hy opende een wyde Mond en twee dunne Lippen, om 't inwendig Licht in te laaten, ook zag men hier en daar een verloope stuk Tands op Schildwacht staan, tusschen zyn Kieuwen, waar uyt Ik besloot, dat hy beter kon Bassen als byten. Een Berg die hy op zyn rug droeg, keek over zyn Hoofd, en hy bearbeyde geen kleyntje de dunne Lucht met zyn scherminkels Armen, en Luytsnaaren Vingers; vorders stont hy te waggelen op een paar onpaare Zwavelstokspooten, die nu en dan de behulpzaame hand van een Broeder noodig hadden, om zyn koude Koorts te onderschraagen. Ik vroeg aan een Vriend, wat Reden, dat dat Schepzel had, om het Huurpaard zyns Licghaams zo af te mennen? Zotheyt (andwoorde myn Vriend) en de Beevers zeggen, dat 'er onder de Zotheyt een Vermaak schuylt, dat niemant kent als een Zot, een Beever, en een Poëet. | |
De Historie van den Beschermheylig der Beevers.Jakob Nailor, den Instelder der Beevers, was Gebobren in 't Aartbisdom van York, en eenige tyd gedient hebbende in 't Regi- | |
[pagina 168]
| |
ment van den Kolonel Lambert, retireerde hy zig onder de Quaakers, die toen nog niet behebt waaren met de koude Koorts der Beeving. Hy was een schoon Manspersoon, wiens hoofd iets grooter was als dat van de steene Roelant, en wiens Tronie nog wel zo breer was, als de Ga naar voetnoot*Sarasyns Tronie van die bekende Vraat, die zo nieusgierig is, om met zyn Chineesche Oogen te zien, wat voor een Rol den Anatomist der Feylen heeft gespeelt op die plaats, die zo ver buyten den Omtrek is des Ontleeders, als de Maatigheyt buyten den Omtrek is van die Inschokker van Munstersche Hespen. De Neus van Jakob Nailor, kleurde zo hoog, als of hy voor over gebuytelt was in een Kuyp met roode Wynmoer, en zyn Kaaken gloeiden, als of hy zyn Texten gezoogen had uyt het Wedboek der Dronkaards. Vorders kon hy een Frans Wyf voorby klappen, een Reyziger over hoop liegen, en een Hoogduyts 't onderste boven ploeteren. Met alle die Qualiteyten kwam hy op de volle middag, op een groot Paard zittende inreyden, in Bristol, zynde van Weerkanten door twee Tenanten opgehouden, door den Eenhoorn van een Beever, en door de Leeuwin van een Quaakerinne, schreeuwende, Heylig, Heylig, &c. De Overigheyt dee Nailor by de Kop vatten, pakte hem weg na Londen, alwaar hy veroordeelt wiert, om de Tong deurboort, en om voor 't Voorhoofd Gebrandmerkt te worden, met een B, om de Koortsige Quaakers te voorzien met een Ga naar voetnoot†spreekent Wapenschild, Beever en Blasphemateur. | |
Waarschouwing.Toekomende Week, zal den Ontleeder der Gebreeken, geen onaangenaam Papier geeven, over de Nieuwsgierigheyt. In 't begin zal hy Tegen, en dan weerom Voor de Nieuwschierigheyt pleyten; want den Anatomist ziet hoe langs hoe meer, dat een Man pro en con moet klappen als een Advokaat, indien hy met dezelve Adem zyn Handen begeert te warmen, en zyn Pap wil koelen.
T'Amsterdam by H. BOSCH, is te bekoomen Poiret Goddelyke Huishouding, 2 deelen, in 4. J. Freyer, Reyse door Oostindien en Persien, met Platen. Bogaart, Roomsche Monarchye, met afbeeldingen van allede Keysers. Dito Grondlegging der Nederlandsche Vryheid. De Gedigten van Abraham Bogaart. Wiskunstige uytvindingen van Schoorstenen die niet Roken. |