Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
No. 20
| |
[pagina 154]
| |
en Staat. Helaes! de Constitutie beoogt maar alleenlyk, om de Onderdaanen op te hitsen tegens den Souveryn, om in spyt der voorgaande Besluyten, de Gaulen te detacheeren van hunne Wetten, en hun Hulde en Manschap te doen doen, aan een geweldaadig Verkrachter van de Opperaartbisschoppelyke waardigheyt. De Kardinaal de ... schynt voorneemens te zyn om den Stier by de kromme Hoorens te vatten, en om uyt de Brevetten te bewyzen, en lelieblank aan te toonen, dat zyn twyfelachtige Ht. niet Onfeylbaar is. Den Ontleeder der Feylen zal ter loops die Onfeylbaarheyt, die Ongeluks Vogel die uytgekipt is in Romens Uylsnest, schuyns tegens over het Uythangbort van St. Peters Sleutel, eens aazen met eenige Aanmerkingen. De Paus zwetst en tiert, dat alle de Overléveringen opgeslooten leggen in zyn Boezem, die Gildekist der Roomsche Visschers; dat hy alleenlyk de Apostolische Overleveringen weet te schisten van de Apocryphe Traditien; en dat hy allen de macht heeft om een Kerkvergadering zo vry te beroeppen te Romen, als het de Rechtsgeleerden vry staat, om een Comparitie te beleggen Malta op de Cingel, of in de Hoorn, naby Felix den Geschigtschryver. Is 'er iemant der Roomsgezinden die bekent is met Bellarmyn, met die stoute Spitsboef van de Roomsche Snol, laat die eens adviseeren met die Kardinaal, over de Onfeylbaarheyt des Paus. Zegt die Bellarmyn niet, dat de Roomsche Schryvers over dat Punt harrewarren, gelyk als een Troep consulteerende Geneesheeren harrewarren over een Ziekte, waar van de Geleerdste de Benaaming niet kent, nog den Ervaarendste ooit heeft hooren spreeken? De zommige leeren; dat de Paus een Ketter kan zyn, indien hy een Punt des Geloofs beslecht, zonder een Kerkvergadering te beroeppen; en dat is de Facto, meer dan eens geschiet. Andere die vry gunstiger zyn aan Papa Tarbot, beweeren, of schoon dat de Paus een Ketter is, of niet en is, dat hy echter niets kan bepaalen dat Ketters is, of dat opdringen aan de Kerk, en dat Gevoelen weegt by Bellarmyn zo zwaar, als den Engelsche Brouwer van Broeder Felix woog, op de beslaage Doodbaar. Maar indien 'er verscheyde Pausen gedwaalt hebben, gelyk als Reyzigers die misleyd door de Land-Bakens der Stalkaerssen, recht toe recht aan in de Vaart loopen, wat dwaasheyt is 't dan, van | |
[pagina 155]
| |
te schreeuwen; De Paus kan niet dwaalen! De Ga naar voetnoot*Paus Klement scheen geen Doodvyand te zyn van de Munstersche Herdoopers, want hy verdeedigde de Gemeenheyt der Goederen en Vrouwen, die Fluweele Kettery der Nikolaiten. De Paus Marcellinus offerde aan de Afgoden, uyt vrees, (zegt Ga naar voetnoot†een Schryver) en om langs die gedwonge Offerhande, het Glaasemaakers loot des Leevens uyt te rekken. De Paus Ga naar voetnoot†Liberius onderteykende met een goed hart, de verfoeielyke dwaalingen van den Ketter Arrius; en de Paus Felix, die byna zo staatkundig was in 't stoppen van Tabakspypen, als Felix den Nieuwsschryver van overgehaalde Sprookjes, communiceerde met die Dwarsdryvers. Indien de Pausen gestruykelt hebben over de Meloenschillen der Onkuysheyt, over de yzere Schatkisten der Gierigheyt, over de Erffenis Poeders der Venyngeeving, over de logge Boeyen der Kerkering, over de Slagzwaarden van Moord, over de goudgeele Schyvelingen van geestelyke Amptverkooping, en over alzulke Pausselyke Eygenschappen, waarom zouden zy dan zo feylbaar niet zyn in Geloofspunten? Een Man die zyn Conscientie verwisselt tegens diergelyke geestelyke Eygenschappen zal insgelykx schipbreuk leyden, in 't Geloof; want indien de Wortel der Menschelykheyt niet uytgeroeit wort door de Pausselyke Waardigheyt, dan moeten wy, en onze Naneeven, de voornoemde Roomsche Vruchten afwachten. Eenige Pausen zyn zulke rampzaalige Gereedschappen geweest, dat de Verstandige Roomsgezinden wel konnen zien, dat zy moeten en konnen dwaalen. De zommige waaren ongeletterde Weetnieten, Spraakkonstenaars die zo veel Taalen spraaken, als onze hedensdaagsche Dichters, en die der Latynsche Titus Livius zo min verstonden, als den Turksche Alkoran. Ga naar voetnoot*Zommige Pausen waaren zo gierig als Genueesen, als Bonifacius den achtste, Kalixtus de derde, en Bonifacius de negende. Zommige waaren opgeblaazen door Glorie, als Lucifers, als Adrianus de vierde, Celestinus de derde, en Klemens de vyfde. Zommige zyn Tovenaars geweest, als Silvester de derde; en een ander verkogt zig aan de Duyvel voor eenige Zakjes Scudis, als Alexan- | |
[pagina 156]
| |
der de sesde. Zommige waaren geraffineerde Bedriegers, als Benedictus de tiende, Alexander de derde, en Celestinus de vyfde. Zommige speelden voor Moordenaars, als Pius de vierde, en Gregorius den achtste, die zo leelyk was, dat hy geen Masker uyt een stuk gebrande Kurk, nog geen Hans Weerwolfs zwarte Paruyk van noode had, om voor een Bosklopper op 't moordtonneel te verschynen. Verscheyde Pausen zyn scheurzieke Ravens geweest, die jaaren en dagen tegens malkanderen vloekten en banden, gelyk als Leydsche Tonneelspeelders, over de loffelyke Verdeeling van hunne heerszuchtige Bloedrollen. Is 'er nog Iemant die gelooft, dat die Stafdraagers des Draaks onfeylbaar zyn? 't Is Dulheyt om de Onfeylbaarheyt
Van Romens Afgod te beweeren;
En 't is Lojolas Onbescheyt,
Die Kindsche Stelling voor te leeren.
Madrid. Twee Edelluyden van het Huys van Menese hebben in Duel gevogten ontrent Burgos, en zy hebben beyde dat verschil verzegelt met hun Leven. Den Ontleeder der Gebreeken oordeelt, dat die twee Heeren het Spel al te ver hebben gepousseert, aan de eene kant; doch het is ook waar, aan de andere kant; dat een Spanjaart wanneer hy schryft, of vegt, zeer zelden het Spel ten halven zal laaten steeken. Ieder Natie heeft een byzondere Zucht voor deeze of geene wyze om het Leeven te onderscheppen, wanneer de Droefgeestigheyt den Tieran speelt over de Inbeelding. Een Germaan neemt in dat geval, zyn toevlugt tot den Berkemeyer, een Italiaan begint te ratelen op de Guitarre, een Spaanjaart zucht Boomen over hoop, een Brit schiet Victorie op zig zelven, een Nederlander klaagt en steent als een jonge Vrouw, die gedupliceert wort in Lucinas Kraamstoel, een Rus laat de Peper zo digt in de Brandewynskelk loopen, als een Schutter de loode Hagels in zyn Loop laat neerwaards storten, een Pool haalt de Sabel her aus, en zet zyn Vriend een Arm of Been af, een Brabander vult de Reeten, dip de Droefheyt in zyn Gemoed ryt, met Snuyftabak, en een Franschman zingt eerst, een Airtje, zet dan den Hoed op een Oor, maakt een Krakkeel over de Punt van een Etsnaald, stelt zig in Postuur, en na vyf a ses Ha ha! gooit hy zyn Party een Quart of een Tierce door 't Wambes, | |
[pagina 157]
| |
Waar langs den Adem met een zucht
Veeltyds verzwind in de open lucht.
Parys. In de Tournelle wort het Proces van een Priester beplyt, die de Wyn, waar van Mede-Priesters van de Parochie zig bedienen in de Misse, wist te louteren met het Extractum Catholicum daar de Ratten van barsten, en verscheyde zyn 'er reeds van gaan Hemelen, die van zommige die op 't gypen leggen gevolgt staan te worden. | |
Een Sprookje.Ga naar voetnoot*Een zeker Priester die zo kuysch van Gehoor was, dat hy op 't minste dubbelzinnig Woord bloosde, als een ongekookte Kreeft, gong uyt op een Kersnacht, om volgens de gewoonte drie Missen te celebreeren, doch een Vroeg Mis die hy onderwege waarnam, bedurf de drie volgende Nacht-Missen. Hy ontmoete een zoet Meysje, dat, gelyk als een arme Tuynier, haar Brood won met een enkelt Konkommer beddetje, en gelyk als de Nacht zo wel de Minnaars en Minnaressen, als de Dieven patrocineert, zo gaf die Duysterheyt aanleyding aan Heerom, om een Werk der Duysternis te pleegen. Na dat het Duel afgehaspelt was sloop hy na de Kerk, doch zyn eerste Mis was mis, zyn tweede Mis miskraamde, en zyn derde Mis was Misbak, want een witte Duyf kwam aansnorren na 't Outaar, dronk ongenood de Kelkwyn uyt, en vloog weg met het Misbrood in zyn Bekje. Het Sprookje zegt, dat Heeroom zo vreeslyk altereerde dat zyn knien tegens malkanderen bonsden, als de Voorhamers van een Ankersmit die slag houden, des kroop hy na den Abt, die hy met zuchten en traanen deelachtig maakte van dat Voorval, en hy voegden 'er by, dat hy vaststelde; dat het eerste Congres met de Straatduyf, de oorzaak was van de Outerroovery van de Kerkduyf. Den Abt stond byna zo verstelt, als of men hem boodschapte, dat den Donder in zyn vroege Peulen was geslagen, en hy beval Heeroom van het Spel te herschutten, en een Nieuwe Mis te ontginnen, die dezelve met een diepe Eerbiedenis begon. Zo ras was hy niet geavanceert tot de Woorden, Hoc enim et cetera, of de Duyf, die waarschynlyk zo veel Naberouw had over die Diefstal, als Heeroom gevoelde over zyn Snoeplust, reverteerde, en zy restitueerde zo de Wyn als de Rest, en daar mee was 't Spel uyt, en 't dispuyt dood en te niet. | |
[pagina 158]
| |
Had die Priester van Auvergne die Wyn eens geloutert, hoe schoon zou die Duyf zyn geborsten aan haar Kerkdievery, zegt den Ontleeder der Feylen, en hy voegt 'er by; Dat een groove Leugen gelyk is aan een Kameel die zig uyt de Schakels van Berisping gemakkelyk weet te ontwarren, terwyl een schraale Vlieg die 'er in hangen blyft, opgesmult wort door de maagere Spinnekoppen der naauw keurige Toetsers. Heer Ontleeder der Gebreeken. Dewyl uw weekelykx Papier zomtyds met een Oostewind na Londen overvliegt, en met Vermaak geleezen wort van uwe Landsluyden, neem ik de Vryheyt, om uw een Tweegevegt mee te deelen, dat voorleden Zondag voorgevallen is, in het Veld van St. Joris, tusschen een verklikkende Ga naar voetnoot*Konstabel, en een Engelsche Stier. Die Stier was gewoon aldaar te weyden, en hy bezat een taamelyke goede Naam van Zedigheyt, doch men kan een goed Mensch wel zo lang tergen tot dat hy kwaat wort, zegt het Spreekwoort, en dat is gebleeken. Zommige Jongens liepen op de Stierejacht onder de Kerktyd, en zy plaagden den Bul zo lang, tot dat hy wysselyk de vlucht nam na het Konstapels Stadshuys, als een Schuylplaats voor de vervolgde Stieren. De Konstabel den Stier ziende aankomen, en om zyn Macht en Moed te doen zien, verciert zig met de Tekens van zyn Overigheyds Ampt, om daar door de Jaagers en den Stier af te schrikken, maar ter kwaader uure; Want Taurus vliegt op hem los, zonder de minste Ontsteltenis, onderschept hem met zyn Hoorns, en werpt hem over de Tuynmuur van zyn Buurman, die een voornaam Makelaar was in Inlandsche Steeksalaad, daar door betoonende; dat het de Konstabels en Dienders beter voegt, om de onordentelyke Huyzen te gaan zuyveren, als om t'huys te zitten puffen en rooken. De Konstabel is thans bezig, om de Openingen die de Chirurgyn Taurus in zyn huyd gemaakt heeft, te laaten soudeeren, en daar is meer Schyn van Geneezing als wel lief is aan zyn Gebuuren, die eenpaariglyk zeggen; Dat men den Bul door de kop moest schieten, om dat hy 't goede Werk maar ten halve heeft gedaan, gelyk als men een zeker Kaerel opknoopte tot Tyburn, om dat hy de Dievenvangers Hals van Jonathan Wild maar ten halve afveegde. | |
[pagina 159]
| |
Parys. Voorleede Week ontstont 'er Brand in de Schoorsteen van Mademoiselle de la Vrillere (de Naturalisten onderstellen, dat het geen Engelsch, maar een Fransch Schoorsteentje was) waar op die Dame die 't vuur te na wiert gelegt, in een Fransche yver na de Koning liep, en uytschreeuwde, Ik brand! Ik brand! Indien ik aldaar present was geweest (zey een Schots Milord, tegens den Ontleeder terwyl hy zat en sliep) zou ik die Dame geadresseert hebben aan 't Groot Karthuysers Klooster; want dewyl St. Brunos Brandspuyten aldaar in byzondere Cellen opgeslooten zitten of leggen, en geen dagelyk-Occasie hebben om te Brandspuyten, zouden zy een considerabele dienst konnen doen, in zo eene schielyke Gelegendheyt, van Ik brand! Ik brand! wie zal me blussen? Hermesstad. Voorleede Maandag was den Ontleeder der Feylen in 't gezelschap van een jong Antwerpsch Edelman, die eerst het spreeken, en naderhant het denken, ('t laatste was maager) had geleert, dewelke zey, op 't sujet van de Historie des Pausdoms; Dat het Pausdom een Boek is dat geleezen moet worden, in 't Oorspronkelyk; dat het Pausdom een Landstreek is, die men niet kennen, of aan andere kan doen kennen, ten zy men 'er dwars deur en weder deur is gereyst; en dat een Historie des Pausdoms moet krocghen en steenen onder de Parsplanken van geleerde Nooten, of dat anders een Historie des Pausdoms niet waard was, om 'er papiere Vensters uyt te maaken voor de Roomsche Spinnewebs Weevers. Want (vervolgde hy met een genaturaliseerde Spaansche Grimlacgh) een Boek van die Natuur moet de Deftige stichten, de Geleerde vergenoegen, en de Vrolyke Leezers vermaaken, en zo ver reykt de Springstok niet des Ontleeders. Op dat moment verscheen de Broeder van die veradelde Sinjoor, die zo veel haair om zyn wangen had, als een Wasch Borstbeelt van de Grieksche Venus, en die echter reeds ses Maanden de Kapellaan geweest was van de Pastoory van Oosterwyk. Den Anatomist vroeg aan Sinjoor; Of zyn Broeder den Aardkloot des Pausdoms reeds rondom gezeylt was, in de Lente van zyn Priesterschap, en of hy die drie Wonderwerkken kon goed maaken? Ja (repliceerde die bewierookte Jongbloed) die Trits van Mirakelen is 't Voorrecht van een jonge adelyke Paap; want ik sticht de Deftigheyt, dat is de Pastoor, met oude Rynsche Wyn, ik vergenoeg de Geleerdheyt, dat is de Koster met een Westfaalsche Ham, en ik vermaak de Vrolykheyt, | |
[pagina 160]
| |
dat is myn jonge Gouvernante met het Extract van die zorgelooze Wellust, die de geestelyke Rust uytleevert.
Vive la Tonsure! | |
De Avontuur des Ontleeders.Anubisburg. Ik mediteerde over myn Fles Clairet, als een jong Pastoor die een ongezouten Sermoen op de Raam zet, toen 'er zachjes wiert geklopt tegens de Deur van myn Slaapkamer, welke Deur, die altoos op de klink staat als 't Zinnebeelt van een gerust gemoed, wiert geopent door een Dame, wiens Kaper de koleur van een Moor, doch wiens Tronie een Lelieveld verbeelde. Helaes! Heer Ontleeder der Gebreeken, (riep dat bekoorelyke Vrouwtje van Ephesen) wat zal ik doen om de Weerelt het haare te geeven, in myn Weduwlyke staat? Zo ik my te vrolyk gedraag, wort de Weerelt, en indien al te droevig, de Waarheyt, beleedigt. Ja wel, Ontleeder, (vervolgde zy al lacghende) of de Menschen praaten of niet, daar is geen Weduwschap dat niet met eenige Geynsters van Droefheyt, is vermengt, want wat is 'er bedroefder, dan een nagebootste Droefheyt te moeten verbeelden, met een blyde Ziel! zommige Weduwen zyn zo sappig alsrooskoleure Water-Meloenen, zy konnen schryen als is 't datze.....maar waarom zou ik klappen, en de Natuur, die anderszins zo mild is geweest, om my met haare Uyt- en Inwendige Gaaven te overstulpen, heeft my helaes! ha ha hi, Ontleeder ik dilateer door 't lacghen, de Gaave der Traanen onthouden. Op dat moment kwam haar Kamenier, die de Weduw op den Reuk van haar Droefheyt gevolgt was, instuyven, Ach! Mevrouw onze Papegaai heeft een Overval gekreegen, (schreeuwde zy luydkeels uyt) en 't Lyk is reeds afgelegt. Helaes! is myn Papegaay een Lyk, dan is 'er geen Vreugd alhier op Aarde overgelaaten voor een ramspoedige Weduw! riep die Schoone, onder 't storten van een Waterval van traanen, onder 't snikken, en nokken, 't wringen van haar blanke Pooten, 't slaan op een marmere Boezem, en onder diergelyke uytwendige Tekens van een ongeveynsde Droefheyt, vertrok Madame zonder de minste Ceremonien van Afscheyt. Den Anatomist dweylde met de Mouwen van zyn Japonsche rok de Weduwlyke traanvloed op, die gelyk als een Nyl de Velden van zyn Schryftafel overstroomde, en hy schreef al lachende deeze Ordonnantie; Recipe; om de Opstopping van Traanen te cureeren, in een Jonge T'Amsterdam by H. BOSCH, is te bekoomen Poiret Goddelyke Huishouding, 2 deelen, in 4. J. Freyer, Reyse door Oostindien en Persien, met Platen. Bogaart, Roomsche Monarchye, met afbeeldingen van alle de Keysers. Dito Grondlegging der Nederlandsche Vryheid. De Gedigten van Abraham Bogaart. Wiskunstige uytvindinge van Schoorsteenen die niet Roken. |
|