Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
No. 18
| |
[pagina 138]
| |
kert onder die Welmeenende Menschenhaaters, als Susanna, indien ze niet geroeppen had, verzekert zou geweest zyn, onder de kluyven van die twee brandende Joodsche Sneeuwbergen. | |
Vervolg van 't Examen van de Historie des Pausdoms.Een supergeraffineert fyn Heerschap, die byna zo veel kon spellen in 't Nederduyts als een Speldewerkster leezen kan in 't Hebreeuws, ley by geval zyn hand op de Courant, en daar op begon hy te schreeuwen, Brand Brand! Een Man die naast hem gezeten was, en die nergens van wist te spreeken, als van Nymfen, Honden, en Paarden, vroeg; waar is de brand? op die plaats (repliceerde hy) van de Courant, en daar op las den Ander; Romen. De Paus heeft alhier een Vrouw van den Duyvel verlost, die lange jaaren met die heete Geest was bezeten geweest. Na die Leezing begonnen die Verklikkers van Bezetenen te tieren, als Britten die de Torysche Parlementsheeren in den Oven der Weygering schieten; en een groot Edelman, die zig afkomstig zwetst te zyn van een onechte Broeder van Maarten Schenk, en die uyt dien hoofde Drie Taelingen in zyn Wapen, en een Uyl boven den Helm voert, gilde uyt, Daar zieje nu wat een Leugenaar den Ontleeder der Gebreken is, want hy sustineert, dat een Duyvelbanner geen meer Vermogen heeft, over eenen ingebeelde Bezetene Juffer, als een Mainteneur over de Getrouwheyt van zyn Poes, als de Paus over de Bisdommen, in Partibus, (in 't H. Land) of als een getrouwt Man vermogen heeft, over de Wekker van zyn Vrouwtjes Repetitie Orlogie van Klachten, en etceteras, en ommers blykt het nu, dat de Courant nog heet is na die Uytbanning. Een stout Kaerel, die dagelykx zyn Mes over Tafel trok in Verdediging van zyn Maag, en wiens Tong zo onbeschaamt is, als zyn Gedrag, riep aanstonds. Daar leest die Ga naar voetnoot*Bladzyde des Ontleeders eens, en oordeelt dan.... aldaar stremde den Ysgang van zyn Vertoog, ook sloeg zyn Tong vreeslyk Yzer, en de Leezer van 't voorgaande Papier las dit volgende. | |
De Bezetene Brugsche Juffer.Ik was eenmaal verzogt door de Duynheeren (zegt hy) een soort van Ravens, die een Koninglyk Nest hebben gesticht te Bruggen | |
[pagina 139]
| |
in Vlaanderen, en voor de handigste Duyvelbanners daar omtrent, vermaart zyn. Die Paapen hadden my verzekert, dat de Duyvel, en dat door de Mond van een Bezete Juffer, zo veelerley Talen zou spreeken, als het Woordenboek van Kalepyn, en dat zy haar Licghaam in aardiger bogten zou wringen, als de Britsche Postuurmaaker; dat zy van de Wysbegeerte, als een Aristoteles, van de Godgeleerdheyt, als een Pater Hazart, van de Rechtsgeleerdheyt, als een Justiniaan, van de Geneeskunde, als een Galeen, van de Staatkunde, als een Machiavel, van den Oorlog, als Luxemburg, ja dat zy over alles zou Papegaaien als een Aap. Ik stapte dan na die mirakeleuze Kapel, (gaat hy voort,) en aldaar zag ik een schoone Bruynet staan pronken, die waarschynlyk een tyd lang geblocqueert geweest was door die geschoore Krygsluyden, eer dat zy haar overgegeeven had, a Discretion, om de subalterne rol van een Bezetene te speelen. Dut bevallig Kind was verzelt door een Jonge Duyvelbanner, die zwoer; dat hy door de Geest des Waters, den Duyvel des Vuurs zou uytwerppen, en hy besproeide de Patient van onder tot boven, met de geconsacreerde Wywaters Quispel. De Duynheeren hadden my vertelt, dat zy zou worden opgenomen, en lootrecht blyven hangen tusschen Hemel en Aarde, doch de Juffer kon dat Spel niet goed maaken, en hier uyt besloot ik, dat de Monnikken door 't Woord Hemel, den Hemel van een Ledikant verstonden; want eene achterhoudende Zin, is een Familie Qualityt des Pausdoms. En hoe veel Taalen sprak die Juffer, die haar zo beduyvelt aanstelde? Zo veel Taalen (zeg ik) als de Hoofdpoeeten van deze Eeuw spreeken, zy sprak half Brugschs, en half Brabands; en onze Bezetene Dichters schryven half Onduyts, en half Nederduyts, en daar hebje 't Een en 't Ander Wonderwerk. De respesctieve Vergadering van Porcius zou eenige Aanmerkingen gemaakt hebben, over dat Historisch Verhaal, doch dewyl de voornaamste al te diep hadden gezien in de Opening van de Put des Dronkenschaps, en de minste de Macht niet meer hadden om het Glas aan de Mond te brengen, scheyde de Vergadering, na genoegen van den Kastelyn, dewyl zy alle zonder uytzondering, hun Kennis in zyn Huys lieten, als een Pand der Minne, gerust dat die Kennis aldaar niet kon verminderen, dewyl Porcius de Naam en daad had, van nooit iets dat na Kennis rook, te gebruyken. | |
[pagina 140]
| |
Den Ontleeder der Feylen en Demon Defileerden na een Koninglyk Coffihuys, welkers Coffikamer al het Air had van een Ordonnantie van de geweeze Ridder van der Werf, half Antyks en half Modern, half Ivoor, en half Vernis. Een Coffihuys is een Beurs vol Rook, Wind, en Achterklap, en op die Beurs is een Leegganger, een Nouvellist, en een Jonker Praatjeby, de stoutste Koopman. Een Coffihuys is een Munt, alwaar de Waarheyt afgekeurt, en de Leugen wort gestempelt. Een Coffihuys is een algemeene Rivier, op dewelke de Onkunde voor Stuurman, en het Tydverlies voor Loots speelt; en die Man is geen Coffihuys Politiek, die een Courant niet weet te proeven met de punt van zyn Tabakspyp, gelyk als een Kok de Saus proeft met de punt van zyn Tong. In dat Coffihuys zat een oude Gryn die zyn Zelfs-Vriend, en Allemans Vyand was. Een Kaerel die met meer Wenschen bewierookt wort, door de Linnenkoopers, als een Veld vol Hennip vervloekt wort, door de Dieven. Die Osnabrugsche Marqueur sprak met een diepzinnig Heer, die grys geworden was onder het Harnas der Onweetendheyt, en alle de pylen van hunne zachtzinnige Aanmerkingen waaren tegens den Persoon des Ontleeders, dewyl zy die niet kenden, en tegens zyn Schrift, om dat zy dat niet verstonden. Ik weet zeer wel Consrater (kluyfde den Vlasboer) das een Man geen goed Theologant kan zyn, die een zilver Passement om zyn Hoed laat kuypen, want daar de Glorie vloedt, ebt de Zedigheyt. Heeft den Ontleeder dan een zilvere Platting om zyn Wigs Zonnescherm? (vroeg St. Simpliciaan) en St. Innocent repliceerde; Neen, myn Heer, maar dewyl ik het heb gegist toen ik droomde, heb ik het voort vertelt, toen ik wakker wiert. Is dat niet een bedroefde Zaak, (zey den Anatomist der Feylen tegens zyn Geest) dat een Man zig moet verandwoorden over den droom van een mymerende Dwaas. Een Poeet, een groot Historieschryver van de laatste woorden der Duyvelshoekxgezinden, die veeltyds in hun Graf daalen langs de trappen van St. Andries Kruys; en die de Wynmoer der Dichtkunde, vloeibaar wist te maaken, door het vlug Zout van Breemerbier, las de 's Schravenhaagsche Courant; en schoon hy Malkontent was, dat de Courant niet wiert geschreven in Vaersen, echter prees hy den onnavolglyken Styl van die Courantier, die zo ongemeen Koel is, in iets Aardigs, en zo uytsporig aardig, in iets Warms. Ik zou wel eenige Aanmerkingen des Ont- | |
[pagina 141]
| |
leeders willen zien, (zey de Poëet) over het Ongeluk van de Marquisinne van Baileul, wiens Hoepelrok, Hembd, en nog iets Anders is gezengt; want hy is deur en deur geleert in de Kanttekeningen der balyne Schanskorven. Zo ras had Melpomene's Loery die Wensch niet geuyt, of Demon herschiep zig in de gedaante van Junos Courantier, en onder het Masker van dat blygeestig Heerschap, reciteerde hy de volgende Omschryving van dat belagchelyk Ongeluk. Parys. Daar is onlangs een Fluytschip in brand geraakt op de Middelandsche Zee, (zey Demon) dat al vry wat schade geleden heeft aan zyn Wand en verdere toetakeling, en zonder de assistentie van een Kruysser, zou het Scheeps-Kompas van de Mingodes feest hebben geleden. Op die, en op nog een verstaanbaarder wyze zou Doudyns dat hebben behandelt, (vervolgde Demon al lacghende) doch den Ontleeder der Feylen, die een zwaarmoedig Schryver is, op 't Nachtkapittel, zou 'er aldus van opzingen. De Marquisinne van Baileul is door het Element des Vuurs geattaqueert op een verwarmende wyze, zy die door de Brandglaazen van haare schoone Blikken, alle de Harten der Hovelingen, die onder 't bereyk van dat geschut dorsten komen, lichterlaage dee blaaken. Die bekoorlyke Brandstichster kwam het Vuur te na, en het schynt, dat gelyk als den Amber het Stroo, en de Magneet het Yzer na zig trekt, haar besloote Liefdens Vuur, dat wel verborgen, doch niet uytgedooft was, onder een Hoepelklok, de vlam na zig haalde, doch ter kwaader Uure, volgens de Parysche Lyst, die door den hoepelroks Correspondent opgemaakt is over de beschadigde zicht- en onzichtbaare Meubelen. Primo. De ronduytgespanne Hoepelrok, die de twee rondste Deyen, de twee welgemaakste Beenen, en de schoonste paarlemoere Schulp, beschaaduwde, is tot over de grootste helst verduystert. Een Paar nieuwmodische Engelsche Koussebanden, die zo wel een Ridder Order verdienen, als de blaauwe Britsche Jartiere, zyn afschuuwelyk berookt, en op drie differente plaatsen gezengt. Haar superfyn Kloosterdoeks Hemb heeft tot viermaal toe, in de ligte Vlam gestaan; doch is tydelyk geblust geworden, door een portatief Brandspuytje, dat die Dame, in de vrouwelyke Lyn, geerft heeft van haar Mama, en dat zy, uyt een tedere Voorzorg voor Brand of Zenging, konstiglyk met haar Hembd, Hoepelrok, en etcetera, weet te bedekken. | |
[pagina 142]
| |
Nog is 'er een considerable schade geschiet, aan een weelig Starrebosje, dat zeer aardig bepoot was, met Myrten, Inlandsche Vlasbloempjes, met Juffertjes in 't Haair, met Liefde-appelen, en met diergelyke lieffelykheden; doch men onderstelt, dat de Lente die schade, in 't kort, of in 't lang, zal repareeren. De Schade zou die Schoone ongelyk dieper hebben getreft, zonder de behulpzaame handreyking van een gedienstige Jonker, (dus veradelt de Courantier zyn persoonagien,) die vooruyt schoot als een Voetzoekker, die met de eene hand het suabalterne Kloosterdoek, en met de andere het Starrebosje patrocineerde, en die het geluk had de Vlam te stuyten, ter plaatse..... den Hagenaar noemt geen plaats; en die beyde zyn pooten deerlyk brande, dewyl hy dat wandelent Outer der Liefde, dorst aanraaken met profaane handen. Den Dichter begon zeer hartelyk te lacghen, over die Omschryving, doch den Osnabrugsche Wapensnyder, die geergert was door de woorden, Inlandsche Vlasbloempjes, na zyn meening betrekkelyk op Lynwaat, ruymde de Coffibank, nalaatende een Lucht van bedurve Vlas, en van nagebootst Linnen Een Burgervoogd van een Molshoop van Armoede, die acht geeft op 't Hoen, die een Hoen is met omgekeerde Veeren, en die Romen in Ernst, en Geneve heeft omhelst, om den broode, kakelde als een Hoen, dat niet anders als Windeyeren legt, aan het deerlyk Gouverno, en hy brogt mee een Beschuldiging in tegens den Schryver van de Historie des Pausdoms, zeggende; Ik verzeker uw; op het Woord van Eer van myn Vaders Fiool, dat den Ontleeder der Gebreeken zo een Doodvyand van de Paus is, dat indien hy te Romen sprak, gelyk als hy aan 't Y schryft, 'er geen hoop altoos voor hem zou zyn, om een Kardinaal te worden (Zie daar vervolgde hy) leest dat Papier eens, dat ik hem ontfutselt heb, na by den Yssel, en dan zulje gemakkelyk konnen zien dat het Hoen de pip heeft, en dat de Vosch zal gaan rekken met de Kuykens. Een Fransche Kok die ruym zo fier is op zyn Hakmes, als een Schot op zyn Snuyftabaks Molen, en die een Paapsche Ziel voert, in een pro forma, hervormde Boezem, greep met alzo veel yver na 't Papier, als na de Beurs der Protestanten; en om te toonen dat hy den eerste van zyn Keuken-Stam was die 't Leezen geleert had; las hy de volgende periode uyt de Historie des Pausdoms. Een Brief gedateert uyt Romen, aan den Ontleeder der Feylen. Heer Ontleeder, De Paus galoppeert als een Bataille Ruyn in het uytgestrekt | |
[pagina 143]
| |
Veld der hervorming, en de Hoenderveeren zyn t'zedert eenige weeken deerlyk gevallen in prys, dewyl meest alle de Roomsche Courtisaanen haare fluweele Matrassen opvullen met de afgekeurde Paruyken der Priesters. 't Geduld der Priesters is zo kort als hunne besnoeide Kleeders, want de jonge Outerspeelders, die bel Air der Roomsche Kavaliers nabootsten, door korte Rokken, en lange Paruyken, zien 'er nu zo bar uyt als Boere-Praktisyns. Waarlyk, Heer Ontleeder, zonder die Hervorming zouden de Beeldhouwers meer geld gewonnen hebben als de Goudsmeden, want de zilvere en goude Kruyssen wierden door die galante Priesters versmolten in de Munt der buygzaame en inschikkelyke Juffers, en t'zedert..... Wie weet hoe lang, wierden 'er geene andere Kruyssen gegooten, als uyt Lindebooms hout. Men vond altoos drie lange Paruyken, tegens een Getyboek op een Priesters kamer, en een deftige Tabbaert was vry raarder in de Garderobe van een Paap, als Makreel in February, als Leeuwerikken ontrent Kersmis, en als Kieviseyeren in December. Alhier is een Priester die de Reputatie heeft van..... van een Priester, die voorneemens is, om 't geweld des Paus te ontwyken, in een vreemd Land; doch dewyl zyn Goudbeurs zo vol Goud, als zyn gewyd Hoofd vol Harssens is, zal hy binnen ses Weeken zyn Conscientie opveylen by de brandende Kaers, voor Jan Alleman: weet den Ontleeder nu een Waaghals die dezelve wil koopen, uyt de hand, laat ik de Eer hebben zulks te moogen weeten, binnen die tyd, om als dan, &c. en zo voorts. Uw Vriend, die zo zichtbaar is de Ring van Gyges.
Dat is onwaar dat die Brief ingelast is in de Historie des Pausdoms, (schreeuwde een Bakker, die onder ieder Baksel een duymbreete van zyn Gemoed mengt, in stee van Zuurdeessem) doch dit Stukje (vervolgde hy) is 'er ingeschooten; en zo dat niet waar is mag ik wel leyden, dat al myn Brood, dat ik gisteren verkogt heb, morgen gewogen wort, want ik zie Themis aan met scheele blikken, om haar gewigts wille. Dit gezegt hebbende, trok hy een Papier uyt zyn Tas, dat 'er zo zindelyk uytzag als de Notitie van een Voerman van Schotsche Koolen, en daar uyt las een Heer die beter bekent is met de Floret als met het Concilie van Trenten, het volgende Mirakel. | |
[pagina 144]
| |
Een Vertellingje van een schoone Non.Een jonge Non, die 's nachts zo misselyk droomde, dat haar voeten 's ochtens laagen op haar Hoofdpeuluw, hong de Nonnekap op den tuyn, en zy wiert een openbaare Straat-Madelief, (had zy in 't Klooster gebleeven, was 'er kans geweest, om een geheym Heerooms Getyboek te worden) en, na dat zy alle de Schermschoolen van Aretyn afgevourageert had, kreeg zy een Inkeer, Poes wiert hoe ouder hoe devoter, en de Kat keerde weerom na 't Kloosternest. Geen Mensch weet hoe die verzengde Poes in 't Klooster raakte, (wy sustineeren door de tralien van het Keldergat) het zy hoe het zy, de verzaade Non kroop in haar Cel, en aldaar vond zy St. Margariet op een Stoel zitten, die een kopje Thee dronk in kaar Eenigheyt, en die bewoogen door haar Boetvaerdigheyt, 't verdwaalde Lam aldus vertrooste. Daar zyn de Sleutels, Suster Trapgans, (nota bene, dat die Non de Klooster Poortierster was geweest) geen van uwe Medesusters weet iets van uw Vlucht, ik heb uw Ampt waargenomen, terwyl gy voor Maria Magdalena speelde, en meer heb ik uw niet te beveelen, doet wel en valt niet om. Zo dat Mirakel geen gelegendheyt gegeeven heeft aan diergelyke graage Susjes, om nu en dan eens te gaan zullen op het Bom-Ys der Liefde, is 't ons vergeeten, zegt den Schryver van de Historie des Pausdoms. Den Ontleeder meende voort te gaan in 't opneemen van de Karakters dier geletterde Berispers, toen hy een Kaerel, die door Vetheyd glimde als een verglaasde Trekpot, zag inkomen. Demon begon te lillen en te beeven, en hy zey tegens zyn Heer in stilte; Patroon, laat ons decampeeren, zonder Trommelslag, want die Spekhals is een Dominikaan, in wiens Klooster ik gedient heb voor Leekebroer; zo hy me ziet, zal hy my behandelen als een Deserteur, ik zal weer in de Kap moeten, en ik zou veel liever op Nova Sembla Barometers gaan blaazen uyt Ysschotsen, als, op nieuws die gruuwelen gaan bywoonen, in die Poel des Afgronds. | |
Waarschouwing.Dewyl den Ontleeder der Gebreeken van goeder hand bericht is, dat zommige Thomisten ratelen als overwinterde Hannekemaayers by een warme Smisse; Dat de Tyd van de geboorte van de Historie des Pausdoms, zo onzeker is als de Uur wanneer dat de Paus de Folie d'Espagne zal danssen, zo zegt hy, dat dat Boek afgedrukt zal zyn, voor primo April deezes jaars 1725. Zo 'er een Twyffelaar is, die deeze positieve Beloften beschouwt, als het Woord van Eer van een Yrsman, laat die Man tien Dukaten waagen tegens vyftig; den Ontleeder zal hem opwachten in zyn Logement, in de Kalverstraat, schuyns tegens over Pontak, en..... en een eens gesprooken Woord keert nimmer weer te rug.
t'Amsterdam by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. En by E. en J. Visscher, H. Bosch, S. Schouten; en te Leyden by J. van der Deyster, Boekverkoopers, is Gedrukt de Kronyk der Stad Alkmaar. Als mede de Naamwyzer van de Ed. Groot Agtbaaren Regeering der XXVI Raaden der Stad Haarlem. |