Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
No. 14
| |
[pagina 106]
| |
ten doorslaan, om de Bokken van de Lammeren, (de Officieren van de Borgers) te separeeren; want den Tabbaert en de Krygsmantel accordeeren, gelyk als Vuur en Ys, als Kreeften-oogen en Zuur, of om het met een gelykenis af te byten, gelyk als een Amsterdamsche Vrouw met een Antwerps Man accordeert; de eerste is het Zinnebeelt van de Ga naar voetnoot*Hollandsche Zindelykheyt, en de laatste is het Uythangbort van de Brabandsche Morssigheyt. Het gebeurde eenmaal dat den Ontleeder der Gebreeken, die op die tyd de Favoriet was van Flora's Pinseelstreeken, een Coffiluchtje gong neemen in Marinos Coffihuis; en na dat hy een Pyp Tabak ontstooken had aan de bloedroode Kokarde van een Kornet van Walefs Dragonders, verlustigde hy zyn Oogen met het Schaakspel van een Paar ongelyke Kampioenen. Den Kapiteyn Save**, die meer geverseert was in allerley soort van Speelen, als in 't Krygs-artykel-boek van Keyzer Kaerel, speelde met den Ontfanger Sever**, die zig distingueerde, door den Ontfangst, doch die 't eenmaal onbekent was, door de Uytgaave. Den Ontfanger verloor het eene Spel voor en 't andere na, (dat is al wat Ongemeens!) den Kapiteyn won het eerste, het middelste, en het laatste, (dat is niet Zeldzaams!) en den Ontleeder kon niet zwygen op die tyd, (dat duurt nog) derhalven vermaande hy den Ontfanger van te desisteeren van het Schaakspel, als een Spel afhankelyk van 't Verstand, en niet van 't Lot. Den Ontfanger wiert zo bleek om de Neus, gelyk als een Kamelioen die een Scharlaken Mantel ziet, en hy vroeg aan den Anatomist der Gebreken; Of hy wel zo veel Kennis had van 't Schaakspel, als van dat Spel, dat men in de Lente, voortreffelyk, in den Herfst, maatelyk, en in de Winter, erbarmelyk speelt? Ja vry beter, als de steevigste Lancie-Renner van Uw Familie, (repliceerde den Ontleeder der Feylen, die zo geduldig is als een onstuymige Zee) en dewyl ik de Toets heb doorgestaan van myn Behandeling, in 't laatste Spel, zal ik Uw een Proef van myn Kennis geeven, in 't Schaakspel. | |
Een Vertoog over 't Schaakspel.Het Schaakspel is een Koninglyk Spel, en dat blykt in de Be- | |
[pagina 107]
| |
woording van Scach, waar uyt het zyn Naam afleyd, en in de Taal der Persen een Koning beduyt. Het Schaakspel is een Spel van Kennis, en uyt dien hoofde vind men weinig Poëeten die 't speelen, en het bestaat ten deelen uyt de Rekenkonst, en uyt de Landmeetkunde. Het is een adelyk en een oorlogshaftig Spel, toegewyt aan de Eer en aan de Glorie, en daarom is 't wel ontfangen aan alle Hoven. Het Schaakspel past geen Bever-Lombardier, geen Genuees Kassier, nog geen Abderiets Woekeraar; want de Gierigheyt heeft in dat Spel zo veel plaats niet, gelyk als de Toehoorders hadden, in de Sermoenen van Ga naar voetnoot*Cassaigne, of van den Abt Cotin, zynde de Overwinning de eenigste winst waar op gedoelt wort. De Deugd (zegt men, en Kato was mee een tyd lang daar mee gekapt) is altoos verzelt met haar eyge Belooning, en het Schaakspel ontmoet altoos zyn Voordeel en zyn Waarde, in 't Vermaak van deze kleine Zegenpraal. Het Schaakspel is het Oudste van alle Speelen, en een groot Getal Grieksche en Latynsche Schryvers, gewaagen van 't Schaakspel, als een Spel van 't Heel-Al, en van alle Natien. Palamedes bediende zig van 't Schaakbort in de Belegering van Troyen, om daar door de Grieksche Vorsten 't gedult in te boezemen, doch dat lukte zomtyds, en zomtyds weer niet; want den Prins Picus de Mirandola, schryft; dat Achilles eenmaal zo verwoet en onzinnig wiert, om dat Menelaus drie Partyen na malkaar won, dat hy hem met den hoek van het Bort, drie Tanden uyt trok, en zonder de vochtige Mediatie van Nestor, die fluks toeschoot met zyn onbarmhartige Berkemyer, zouden de overige geen klein gevaar hebben geloopen. De Koning Pyrrhus, de bekwaamste Vorst in de handeling van 't Musket, en 't Snaphaan, was de Kennis om zyn Volk in Slagordening te stellen, verpligt aan het Schaakbort, en daar langs leerde hy de Romeinen bestryden, en overwinnen. Charlemagne, Kaerel de vyfde, Filippus de tweede, Maurits, Prins van Orange, en verscheide andere Vorsten, wier Regeeringen ge-exponeert zyn geweest aan langduurige Oorloogen, verstonden en speelden het Schaakspel dagelyks. | |
[pagina 108]
| |
Balthazar Gratiaan, geeft een Bewys in zyn Hoveling, hoe jaloers dat een Vorst is, die Schaakmat gezet wort door een Onderdaan. Filip de tweede (zegt hy) was een uytneement Liefhebber van 't Schaakspel; ja zeker Schryver van een dubbelzinnig Crediet, voegt 'er by, dat die Vorst veeltyds zyn Getyden abbrevieerde, om een Party à twee op 't Schaakbort uyt te winnen. Het viel eenmaal voor, dat den Koning met een Edelman zig engageerde, die zo fyn was op 't Schaakbort, gelyk als de Chevalier Indigne fyn is, met zyn gemarqueerde Speelkaarten, en gequikzilverde Dobbelsteenen. Kort om, den Edelman won Kap en Keuvel, en Filip gaf hem zyn Afscheyt met een uitwendige Base los Manos, en met een inwendige Maledictie. Den Kavalier in zyn Logement gelant zynde, liet zyn Stalmeester oproeppen, die een Vogel was die geen vaak had, dewyl hy veeltyds onderdook met een hongerige Maag, en hy beval hem de Muylezels in te spannen, en te verkassen. Zyn Donna Maria, die gewoon was te Avondmaalen op een Kop Chokolaat, wiert wakker, en zy vroeg hem met een Spaansche Verwondering, na de Oorzaak van dat schielyk Vertrek; Daar valt niets voor Ons te doen aan 't Hof, Madame (gaf hy tot andwoort) want ik heb Filip Schaakmat gezet, en die Vorst begunstigt nooit een Hoveling die meer verstand heeft als hy. Het tweede Punt van Eer in 't Schaakspel, laat ons den Heer Maurier, door een Vergrootglas zien, in zyn Fransche Memoires. De Prins Maurits (zegt hy) was een sterk Speelder op 't Schaakbort; doch een wakker Officier, die veeltyds met hem speelde, was die Vorst te kloek. Wanneer de Prins nu en dan eens eenige Partyen won, a Coup seur by Toegeeving, dan nam hy zelve den Blaker in de hand, en hy geleide dien Heer tot aan de Trap, met eene ongemeene Beleefdheyt. Maar als de Wind omsloeg, als het Hoofs Wywater week voor de zekere Winst van eenige goude Dukatons, dan veranderden de Beleeftheden in contrabande Goederen, dan was het Uytgeley doen een verboode Koopmanschap, dan bleef de Prins vol gedachten op zyn Stoel zitten, en dan kon men in die Stilzwygendheyt klaarlyk leezen; Dat 'er geen grooter Chagryn op Aarde is, dan zig te zien dwarsboomen in een Spel, ten eenemaal afhankelyk van 't Verstant. De Prins van Condé voerde altoos een Schaakbort mee in 't Le- | |
[pagina 109]
| |
ger, als zyn Tentkameraat, en hy speelde daar veeltyds op, even voor de hacghelyke Ogenblikken van de glorieryke Overwinningen van Friburg, Rocroi, Lens, en Norlingen. De twee sterkste Speelders der voorgaande Eeuw, waaren Boï van Syrakuse, en Gioachimo Greco van Kalabrie; den eerste wiert hooglyk geacht aan 't Hof van Filip de tweede, die hem niet alleenlyk bewierookte met de Waessem van Hoofsche Loftuytingen; maar die hem desgelyks vergulde met het Pistoletten goud van Koninglyke Geschenken. De Paus Urbanus den achtste, hong ook het Visschers Zegel aan het Schaakbort van Boï, en hy laade hem gelyk als een Kameel, met halfsleete Kerkcieraden, en met twyffelachtige Overblyfselen der Heiligen. Den Turksche Sultan, die schoon besneeden, echter zeer onbesneeden is in de Beleefdheyt, verkrachte zyn woeste Imborst, in faveur van het Schaakspel; want die Monarch behandelde Boï, die tusschen de logge Boeyen der Slaverny gevallen was, zeer hebbelyk, en hy eyschte geen ander Rantsoen van die Konstenaar, dan eenige Lessen op 't Schaakbort, en daar in taamelyk volleert zynde, beschonk hy dien Sydakuser, benevens zyn Vryheyt, met eenige Turksche Beursen. Den andere, die den Kalabrois wiert genoemt, was zo een konstig Meester op 't Schaakbort, gelyk als de vermaarde Van Huyssem is op 't Panneel, en hy wist zyn Soldaten, Paarden, Torens etceteras zo behendiglyk te verplaatsen, gelyk als eertyts Glycera de Bloemverkoopster haar Tuyltjes, en gelyk althans die groote Bloem-konstenaar, zyn weergaalooze Bloemen en Kruyden weet te schikken, en te ordonneeren Die Knaap vourageerde alle de Hoven van Europa af op zyn Schaakbort, (daar zyn veele Dames die het zelve doen op een Inlandsch Loterytje) en hy bootste natuurlyk de dwaalende Ridders der Oudheyt na, die alle Dorpen en Vlekken afliepen, om te krakeelen, en om Lancien te kraaken. Aan 't Hof van Vrankryk was den Hartog van Nemours, een gerenommeert Schaakspeelder, Arnout den Karbinier, Chaumont, en La Salle, vier Grandes van de eerste Klasse aan 't Schaakspels Hof, doch geen een van die vier Schaak-Monarchen kon hem het hoofd bieden, nog in 't partikulier, nog in 't generaal, want gelyk als men zegt; Ga naar voetnoot*Hy sloegze, dat 'er de Lappen ontvielen. | |
[pagina 110]
| |
Een Kronyk der Persiaansche Koningen zegt: dat een Landvoogd een Ga naar voetnoot*paar Boekken van de Wysbegeerte, en een Schaakbort vereerde aan den Koning Cosroës, om de overeenkomst te bewyzen tusschen dat Spel en de Wetenschappen; en om te doen zien aan de Filosoofen, en aan de Beminnaars der Betrachtingen, dat 'er min onderscheid is tusschen de Wysgeerte en tusschen 't Schaakbort, dan tusschen 't Geloof en de Geneeskunde, tusschen 't Interest en de Rechtsgeleerdheid, tusschen 't Huuwelyk, en de Liefde, en (de Waarheid moeter uyt) dan tusschen de zuyvere Teraasche Smalt, die een Hemelsblaauw heeft, zo vrolyk als 't Azuure Uytspansel des Luchts, en het ruuwe Myns Blaauw F. C, 't welk de Rotanisten zig in de Vuyst laaten duuwen voor zuyver Saxisch Blaauw; Een nieuw Snofje is doorgaans den Adjutant van 't Bedrog. Een Chinees Magistraats Persoon had byna zo veel Liefde voor het Schaakspel, als een Jesuiet Zucht heeft voor de Constitutie, en dat is vry veel gezegt. Zyn Vrienden die meer Hoorns-als Torensgezinden waaren, verzogten hem van 't Schaakspel de Huur op te zeggen, als een onovereenkomende Beezigheid met de Deftigheid des Overheids Ampt, doch hy zette die Chineesche Raadsheeren fluks Schaakmat. Door de Beweeging, door de Moeielykheid, en door de ontknooping van 't Schaakspel, (sprak hy) bestudeer ik de onderscheyde Karakters der Menschen; daar door bestudeer ik de Weereld en haar Intrigues; en daar door leer ik, om die Twisten en Haairklooverijen te ontwarren, die ons dagelyks voorkoomen in het Burgerlyk Leeven. Het Schaakbort is overeenkomstig met de Belydenis der Kerkelyke Persoonen, want het Lot heeft geen Kinds gedeelte in dat Spel. Dat Spel is afhankelyk van 't Verstant en van 't Gedrag, en dewyl men al de Stukken bloot geeft op 't Bort, is 'er geen kans, om 'er eenige Konstjes tusschen in te voegen. Vida den Bisschop van Alba was zo heet op 't Schaakspel, dat hy 'er de Instelling van gepent heeft in een aangenaam Ga naar voetnoot†Gedicht, en om te bewyzen, dat 'er iets boven natuurlyks verhoolen is onder 't Schaakbort, laat hy 'er de Goden op Speelen, op de Bruyloft des Oceaans, en hy stelt de Visschen, en onder andere de Walvisschen en Tarbotten tot Toezienders over die verglaasde Schaakstryt. | |
[pagina 111]
| |
Het is klaar dat het Schaakspel de Degenluyden past, want den Oorlog is zo zigtbaar te zien, in dat Spel, als in de Straalen van een Komeet. De twee Ligchaamen van Stukken vlak tegen over malkanderen geposteert, verbeelden Twee Heyrlegers. Daar zyn twee Kampementen, en daar is een Champ de Bataille, tusschen die twee Armeën. De Infantery wort door de Soldaaten, en de Kavaljery door de Paarden vertoont. Men ziet 'er Konstwerktuygen in de Torens, die eertyds gedraagen wierden door Olifanten. De Koning is de Generaal, de Koninginne eene Amazoone. Daar is een Aanval, daar is een Gevegt, daar is een Verdediging, daar is Krygsgevangen neemen, en daar is een Neerlaag, en een Overwinning. Den Ontleeder der Gebreeken kan het schaakspel, nergens beter by vergelyken, als by het nut Huysboek van den Ridder Jakob Kats, want zoo het eerste als het tweede, behelst een Magazyn van Zeedelessen. Een Vader die zyn Zoon, in het Schaakspel, en een Moeder die haar Dochter onderwyst in de Huwelyks pligt van Kats, laaten die Kinders een Erfenis na van Middelen, van Deugden, en van Bekwaamheden. Het Schaakspel is een Tegengif tegen de Spelen van Avontuur, gelyk als een Ordonnantie van Bezoar, Paarlen, en de Confectie van Hyacinten, een Preservatie is tegens de Armoede der Apoteekers. Het is, zonder twyffel, met dat Oogmerk dat de Chineesen het Schaakspel aan hunne Dochters aanpreeken, die anderszins haar het Spel van Multiplicamini al vroeg zouden laaten inpreeken; en in dat Punt betoont die Natie meer voorzienigheid te bezitten, dan de Nederlanders, die de jonge Juffers doen boven- en onderrechten, in de Zang- en in de Danskunde, schoon zy zien dat de Meysjes, door 't eerste, heel ligtelyk een dubbelde Noot vatten, en, door 't laatste, een valsche Pas komen te maaken. | |
Des Ontleeders Omschryving over de Courant.Romen. Den Opper-Hofmeester der Apostolische Paleyzen, (dat is wat anders te zeggen, als een Opzichter over de Apostolische Visschers Hutten!) is met eenige Architekten na 't Paleys van den Ridder van St. Joris gegaan, om aldaar eenige Wagenschotten Beschotten te ordonneeren (dat is 't Werk der Architekten! lacgh niet Vrienden) en wat 'er achter die Beschotten zal beschooten worden, zal den Ontleeder der Feylen vryborstig Opbiegten. | |
[pagina 112]
| |
St. Romuald was een H. die zo veel Couragie had, als de Chevalier Indigne, en hy was zo bang voor de D... dat als 'er iemant maar zachtjes klopte tegens het Deurtje van zyn Cel, dan schreeuwde en baarde hy als een dul Dier; Gaat voorby Satan! wat heb je hier verlooren? Een Medemonnik die dat Germaans geploeter verdroot, gaf hem een Huysmiddeltje aan de hand, om den Boozen Geest een Blaauwtje te doen loopen, hier in bestaande: van zyn Cel te doen afschieten met Wagenschot, en dat Beschot te Meubileeren met allerley soort van geapprobeerde Doodsbeenderen der Santen en Santinnen. Den Ridder van St. Joris die zo bang is, dat hy op 't Gezang van een Karel, Qui va la? en op 't Concert van een paar Groene Sprinkhaanen, schreeuwt; Who Divel is there? heeft dat Sprookje onlangs hooren vertellen, en dewyl die Vorst vry meer geporteert is voor de Na-als voor de Voorloop wil hy 't Voorbeelt navolgen van St. Romuald, en hy zal die Beschotten opvullen met de H. Overblyfselen van Guido Faulks, Jakes Klement, Balthazar Geeraarts, Ravaillak, en alzulke Martelaaren, die het Koliek der Vorsten genaazen, door Kruyd, Loot, en Staal, en die men met recht doopen mag, de Ga naar voetnoot*Bescherm-Goden der Roomsche Moogendheid, en de Ga naar voetnoot†Huysgoden der Zachtmoedige Jakobieten. | |
Een Brief aan den Ontleeder der Feylen.Is de navolgende Raad een Vyands Raad, of een Vriendelyke Waarschouwing, Heer Ontleeder der Feylen, en is 't hier? Quansuys Moeder ik eet Mosselen; of is 't, Kind de Kater komt, bergje Mosselscheepje. Raad tegens de Liefde.
Ontvlucht, ô Lentegroen! de Lente Tederheden,
Ontvlucht Cupidoos Dageraat;
De Min is een gesuykert Kwaat,
Dat eerst de Ziel verschalkt, en dan de Poppeléden.
Hy plukt de Roos wanneer het Knopje pas ontluykt:
En waarom Duykt
Die God, wanneer de Zon der Jaaren 't komt te rypen?
Hy vreest de Reden die een Nicht is van de Deugd,
Daarom stelt hy in de Eerste Jeugd
De meeste Pypen.
|
|