Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
No. 13
| |
Het Treur-eyndent Blyspel van Toulouse.Ses Jongelingen van goeden huyze tot Toulouse, hebben aldaar op 't Schouwburg van een Herberg een Treurspel, zonder weergaa gespeelt. In 't begin waaren zy overdaadig vrolyk, in 't midden buytespoorig dronken, en op 't laatste doodelyk raazen | |
[pagina 98]
| |
de, en in die Razerny wierd beslooten van 't Lot te werpen, en een van 't Gezelschap op te hangen. Zo gezegt zo gedaan, de Doodsbeenderen des Duyvels (de Teerlingen) kwaamen te voorschyn, en na dat die om en tom gehusselt waaren in een Hoorntje niet des Overvloeds, maar des Doods, trof het Lot Een van die Galgsgezinde Lichtmissen. Een Provoost, die mee door 't Lot Provoost gemaakt was, greep flukx den Rampzaaligen by 't hooft, een Biechtvader, die ook aan 't Lot dat Ampt moest dank weeten, hoorde de Biegt van den Patient, en gaf hem de Absolutie met een Bokaal vol Wyn, en dat gedaan zynde, kwam de Beul voor den dag springen, die desgelykx door een Committee van drie Dobbelsteenen was aangestelt, en hy hong Myn Heer op. Die Executie gong zo stil niet in 't werk als een Oorbiegt, des kwam den Hospes na boven stuyven, die aanstonds die Heeren aanbrogt aan den Rechter, als die zyn Wynhuys hadden hervormt in een Galgevelt; en den Rechter die niet onkundig kan zyn dat de Strop het Monopoly des Scherprechters, en niet eens Dronkaards is, zal eerstdaagsch het Proces van die resteerende Ga naar voetnoot*Ketchsenisten doen opmaken. Dat Treurspel is al te Ongemeen, om 'er een Vaudeville van te maaken, des zal den Ontleeder der Feylen, van Daag het Spel van St. Bartel speelen met alle de Denkbeelden van 't Vermaakelyk, om zyn Leezers te laaten spiegelen in de stilstaande Bron van 't Nuttelyk. Den Ontleeder zal de Dronkenschap eens ontblooten van haare bewynmoerde Luijeren, en hy zal aantoonen, dat de Deugd zo zichtbaar is in een Dronkaart, gelyk als de Maatigheyt in een Wynhuys, of als de Kuysheyt zichtbaar is op een Feest van sprietoogende Nonnen, en van Dronke Bedelmonnikken. | |
Een Vertoog over en tegens de Dronkenschap.Een gezonde Ziel in een gezond Lichaam, is een Schat, waar by den Diamant van de Gouverneur Pitt zo veel te pas komt, gelyk als een geschilt Schelvis Oog te pas komt by die van den Groot-Hartog van Florencen. Het bejaart Spreekwoort zegt; dat een Dronken Generaal een slegt Bevelhebber is in een Veldslag, dewyl de Wyn een Soort van een Mist werpt over zyn Gedrag, en die Wakkerheyt ontzenuwt, zo nootzaakelyk voor den Aanval, en zo noodig voor den Aftogt. De Dronkenschap, die Livery-rok, die | |
[pagina 99]
| |
Buffessche Kolder, en dat Maskerade Kleed der Dulheyd, benevelt het Verstand met duystere Wolken, en met verstikkende Dampen. De Dronkenschap verdryft de Gezondheyt en de Kracht des Lichaams, (consulteert daar de Jonge getrouwde Vrouwen eens over, die 's nachts alle de Uuren tellen naast de zy van een dronke Ronkert) en de Dronkenschap is een verborge Rots op dewelke onze tydelyke Middelen, onze Gezondheyt, en onze goede Naam Schipbreuk komt te leyden. De Oude Wysgeeren, die zo wys waaren dat zy de Snyboonen zomtyds voelden bloeien, hebben ons een Denkbeelt van de Dronkenschap gegeven door het Woord Ga naar voetnoot*Temetum, dat Wyn, en desgelykx een Vocht beteekent die Ons by de Neus vat, en daarom noemt den Ontleeder de Bourgogne Wyn, den Mostaart der Drinkebroeders. Wat is 'er schaadelyker, wat is 'er onredelyker, dan een Gryzaart, een Middelbaar Man, of een Jongeling te zien, die door de Moezelwyn of door de Clairet beroost is van zyn Manbaarheyt en van zyn Zinnen? Hy is zo onbekent met zig zelve, gelyk als een kars varsch Officiant, die uyt een Koetsier herschept is in Komies, hy heeft zo veel Begrip gelyk als een mymerende Toverhex, en hy is een bekwaam Medgezel voor een Kind dat aan de Leybant loopt. Een Zondvloet van Suranson of van Citterne Wyn wascht zyn Gezondheyt zo onzuyver uyt, als of hy in Garnisoen had geleegen op Tilbury Fort, ofte Sluys in Vlaanderen; hy is vergezelschapt door een algemeene Vergeetelheyt, (hier in is hy een Contubernaal voor een Dichter) hy heeft zo veel Geheugenis gelyk als een Kwaade Betaaler, (dat raakt een Poeet) hy praat gelyk als een Provintiaal van Kent, die gewiegt wort door een yle Koorts, (dat beduyt een Rymer) en daar hebje een Trits van Helikonsche Eygensehappen. De beroemde Seneka, die gestrenge Tuchtheer der Dronkaards, noemt de Dronkenschap een Vrywillige Dulheyt; wat is 'er nu grooter Schande in de Natuur, dan dat een Man, dat Diamante Schepsel, die Onderkoning des Menschdoms, zyn Vermaak en Wellust schept, in een ongedwonge en vrywillige Raazerny; wiens grootste Schat diende te bestaan in 't Gebruyk der Reden, en in 't Genot der Gezondheyt. Het is wel waar, dat de Oude Germaanen den Wyn uytzoogen | |
[pagina 100]
| |
gelyk als Zeesponssen, en dat zy zeer zelden de Vreede maakten, of een Oorlog deklareerden, dan als de Barometer van 't Heydelbergsche Wynvat Storm en Onweer teykende, doch den Ontleeder der Feylen zegt, zo veel te slimmer. Het is wel waar dat de Wyn doorgaans een Openhartigheyt voortbrengt, doch die Deugd, die veeltyds dan 't onpasse komt, is zeer na vermaagschapt aan de kindsche Openhartigheit, dat is, meer te doen als men kan goed pleyten, en meer te zeggen als men kan verandwoorden. Demokritus zogt nooit na de waare Wysheid in de belacghelyke Raadkaamer der geestelooze Abderieten, hy liep de waare Wysheid niet opzoeken in de Goude Leeuw, by Le Sr. Lion, nog in 't Haagsche Waschhuys, by Monsieur Brecour, maar hy dook 'er na in een Put vol Regenwater; een Blyk dat de waare Wysheid huisvest in de Koelbak der Thee-Drinkers; en geenzins in de Spoelbak der Wyn-rinkinkers Plato, die zo sober was gelyk als een Spaans Officier die de Vasten vertrotst in de Citadel van Antwerpen, zegt, dat de Bergerakwyn een Moorsche Worstelaar is, die ons eerst by de Kop vat, en ons naderhant de Voeten ligt. Archimedes, die zo vermaart was in de Wiskonde, te Syrakuse, gelyk als den Ridder Newton thans ge-eert is, te Londen, heeft billiglyk aangemerkt, dat gelyk als de Dulle Kervel een Vergif is voor de Mensch, de Wyn insgelyks een Vergif is voor de Dulle Kervel; hier door niet duysterlyk te kennen geevende, dat gelyk als den Mensch een Doodvyand is aan den Mensch, de Wyn een Bloedvyand is aan de Wyn. Ja maar de Dichters erkennen de Wyn, als de Bronader der Vaarsen, (roept een bekent Poëet die een Jaarlyks Pensioen trekt van de Klapwaakers, en die niet weynige, maar veel Wynige Regelen berymt heeft in Atys en Sangarida) want drie Drielingen Vin Donné, hebben altoos zo veel vermoogen over een Poëet, dat hy waggelende als een Eend, en op zyn Nagels babbelende gelyk als een Chevalier van St. Steven, drie Klinkdichten, zonder Zin of Vinding, kan opstellen. Wanneer men Olie in 't Vuur gooit, en als men een Poëet Wyn schenkt, doet men eene en dezelfde Zaak. Daar is geen gestrenger Rechter over een Poëet, als een Poëet zelve (zegt den Anatomist der Rymers) want men noemt de Dicht- | |
[pagina 101]
| |
kunde, zo wel als de Gramschap, een Raazerny. Iemant nu die die geboore Raazerny aanzet, met de Dolle Byen van den Wynstok, die qualificeert den Dichter voor het Dulhuys, en niet voor het Beterhuys, want een Poeet is de Hervorming ontwassen. Dat 'er een Zwagerschap tusschen de Poesy en de Zotheyt is, is zo klaar als Maagden-Honing, want een Poëet trekt of zwemt sterk op een Schoolmeester, een Schoolmeester is zeer na vermaagschapt aan een Nar, een Nar slaat uytwendig op een Poëet, en is 'er iemant die dat Driemanschap weet te ontwarren, die zal den Ontleeder tegens het Feeft der Zotheyt, beschenken met een goude Nachtegaal. Maar laat ons de Dronkenschap nog eenige ogenblikken verzellen, wy hebben die Dulheyt nu en dan langer verzelt, het is tegens de goede Opvoeding, zyn Vrienden zo schielyk te verlaaten, alle subiete Veranderingen zyn gevaarlyk, en 't Gevaar is vol Gevaar. Het is een onbetwistelyke waarheid, dat een Devotaris van de Dronkenschap, die Gehuyst en Gehooft is, in een groote bezwangerde Geldkist, veel liever het laatste Stuk Gouds zal te koste leggen aan een Bibliotheek van allerley soort van Wynen, voor zyn overdaadige Slampampers, dan dat hy een Zakje Dukatons aan Japans Porcelyn zal waagen, voor zyne hoog en droog waakende Huysvrouw. Zo een Devotaris kan den Anatomist der Dronkaarts oploopen met een Wynachtige Vinger, een Heer die vry dieper Gestudeert is in de onderscheyde Doopnaamen van Fransche Wynen, als in de Levens beschryvingen der twaalf Roomsche Keyzers. Die Heer is een Tulpgek in de Grilzieke Naamen van dat Duy ... s Spawater, hy is meer gestelt op een nieuwe Naam van Wyn, als op de goede Faam van zyn Concubyn, en hy adopteert alle die onechte Wynkinders, in zyn Kelder, gelyk als Karel de Tweede alle die Hartogen en Graaven adopteerde, waar mede hem zyn Maitressen onteerden. Hy heeft vry meer Liefde voor een fles geele Hocheymer Wyn, als voor de Roombloezem van de Blonde Margareta, die zo koel is gelyk als gekonfyte Gember. Die Blonde, die de Maas trotst door haar eyge Wetten,
Die, als Alcmenas Kroost, steunt op haar eyge Macht;
| |
[pagina 102]
| |
Die all' haar Minnaars aan de laager wal kan zetten,
En altoos meer verwacht.
**
Die als een Ringduyf door de Min wort voortgedreeven,
Die, als de Lente Zon haar Schatten openlegt;
Die, als eene Amasoon nooit voor die Storm zal beeven,
Die met een Kus ontgint, door 't Kussen, wort beslegt.
***
Die, altoos blaakende door Idas Minnekoortsen,
Met Venus Roozenschild verdedigt Idas Kust;
Die Schoone wykt, helaes! voor Bacchus Pynbooms Toortsen,
En zucht door Idas gloet, wyl hy door Wynen zucht.
Maar valt 'er dan ook niets te zeggen in verdediging van de Dronkenschap? (vraagt de Heer Jan Koop-All, die in de tyd van een Dozyn Jaaren, nog de reyzende nog de ondergaande Zon, nog geen Droppel nuchtere Speeksel heeft gezien) want wy behoeven geen Cyrus, geen Philippus, geen Alexander, geen Mithridates, geen Nestor, nog geen Kato aan te haalen; De Oudheid is maar een Kindje Baba in vergelyking van onze vochtige Eeuw, en Anakreon die aan de Opstyging van een Druyfkorrel stikte, was niet tiende part zo ruym van Keel als de Heer Baron Heug en Meug, die drie Adelyke Kasteelen, drie Pachthoeven, en drie Susters in een Bokaal pakte, en zonder zyn Lippen eens te natten uytzoop. Is een zekere Kaerel niet een Vorstelyke Dronkaart geweest? (vervolgde hy al hikkende) die eenmaal een Dozyn van zyn gedebaucheerde Minjons van de Bank pooide, en die den dertiende zo wyd dee verzeylen, dat hy met Stoel en al in 't vuur buytelde, en bleef leggen. Helaes! Sire, (schreeuwde die uyt met een geluyt, dat onverstaanbaar was voor een nuchtere Mensch) ik moet Verbranden voor myn Tyd, ten zy je my de behulpzaame Vuyst komt toe te steeken. De Vorst die zo vol en dol was, dat hy pas gaapen kon, andwoorde al lacghende; Dat ik u de Hand zou toereiken om uw op te tillen, is my ondoenlyk Milord, maar ik zal myn best doen om het vuur te dooven. Dit gezegt hebbende besproeide hy den half verzengden Milord met dat Koninglyk Wywater, waar uyt de Stofscheyders den Phosphorus distilleeren, en dat Hulpmiddel deed zyn Effect op die Tydt. | |
[pagina 103]
| |
Wat een Held op Bachus Slagvelt was Milord Rochester, (riep hy vorders) die de Eer van Engelant onderschraagde door sterk drinken. Rochester was een groot Poëet, doch een slegt Wysgeer, echter wist hy, dat Descartes onderstelde, dat 'er niets leedig was in de Natuur. En om die Filosoof tot een Leugenaar te maaken, zoop hy zig dagelyks zo vol als een Ey. Het geviel eenmaal dat hy zo vreezelyk gepynigt wiert door het Flerecyn, dat hy te naauwernoot kon vloeken, en in die stilzwygende Conditie ontfong hy een Visite van den Doctor Fraser. Hoe Milord! (riep Fraser, ziende dat die Pair het eene glas Clairet voor en het andere na uytveegde,) benje 't leeven en je Gezondheit wars? Geen van beyde, mijn vroome Ankersmit, (gaf Rochester tot antwoord) maar ik verorber mijn Wijn, dewijl ik verstaa, dat die de Vader van 't Flerecyn is, want wanneer men de Wijn schoon uitlekt tot de Wijnmoer toe, dan is 'er kans om de bron van 't Podagra op te droogen. Ja, maar weetje wel, Heer Jan Koop-All (repliceerde den Ontleeder der Gebreeken, die dat Dronkemans vertoog verdroot) wat het antwoord was van den Doctor Fraaser? luyster toe, hier hebje 't te geef. Uw prachtig Ledikant schynt aan 't gestarnt' te reyken,
Uw Lynwaat blinkt gelyk als Glas;
Een Hollands Meysje spon het vlas,
Een Haarlemieter liet het bleyken.
*
Ghy smult Rochester, dag en nacht,
Ghy drinkt het fynste van de Sekken,
Men ziet uw Duivezot gestadig trekkebekken,
De Moezel is uw Schild, de Fransche Druif uw Wacht.
***
Die Dronkaards Kramp, die zelfs een steene Beeld verveelde,
Verlaat nooit Dronkaards, vroeg of spâ,
't Graaveel, de Suster van de Weelde,
Verzelt veeltyds het Podagra.
****
Des ofje pooit gelyk een Sater,
Die Kwaal is al te wys, om op uw Hoofs gebaar,
Te loopen vasten by een Kapucyner Pater,
Of by een arme Kluizenaar.
Heer Jan Koop-All, ziende dat hy by zijn Bever-zwoord wiert gevat, begon te schreeuwen als het Schoot-Hondje van Meleager, en hy stak met zijn Dronkaards Verdediging van Land, om de Enterbijl des Ontleeders te ontroeien, die zijn Beschuldiging tegens de Dronkaards vervolgde, en met de Reedevoering van Plinius eindigde. | |
[pagina 104]
| |
Als dan (te weeten als een Man beschonken is,) verslinden zijn gulzige Oogen de Schoonheid der Matroonen, als dan verraad hy de Geheimen van zijn Ziel; de Zommige maaken hun Testament, ontdekken Zaaken, die doodschuldig zijn, en verzwijgen zelfs geen Moorden; des wort de waarheid thans toegeeygent aan de Wijn. Maar het beste van alle is, een Dronkaart, beschouwt nimmer de reizende Zon, en hy verkort het dierbaar Leeven. Hier uit ontstaat de Bleekheid, de slingerende Wangen, loopende Oogen, en beroerde Handen, gansche Beekers uitschuddende. De tegenwoordige straf waar mede zy geplaagt worden, bestaat in ongeruste nachten, en verschrikkelyke Droomen, het Loon van Dronkenschap, Lust, en Goddeloosheit. 's Morgens vroeg hebben zy een besmettelyken adem, een Vergeetelheid van 't voorgevallene, en hun Geheugenis is dood. Zy beroemen zich, dat zy het vluchtent leeven onderscheppen, daar zy niet alleenlyk den tegenwoordigen, maar desgelykx den toekomenden Dag verliezen. | |
Aan den Ontleeder der Feylen.Een Hond bast tegens de Man, en een Bloodaart kakelt tegens de Bravoure. Indien de Chevalier Indigne, een Vingerhoed Conscientie had, hy zou die in den Byekorf van zijn Konijns tronie zien vliegen; maar helaas! hy kent geen andere Eer, als dat hy niet eer gekomen is om de jonge Y-Goden te onterven, door geprepareerde Speelkaarten, en door uitgeholde Dobbelsteenen. Verwondert uw niet Heer Ontleeder der Feylen, dat die Chevalier geen hart heeft om buiten de Stadspoorten te stappen, een Omzwerver die zijn Lot staat te ontfangen voor de Puy van 't Stadhuys, heeft geen lust om in 't Gras te byten. De Tyd en een Kataplasma van raauwe Besemstokken, zullen hem meer door 't Gevoel, als door den Reuk doen zien, dat een rechtvaardig Ressentiment, wel word uytgestelt, uyt Staatkunde, doch zelden gepardonneert wort, uyt Medelyden.
Uw Dienar Gare l'Orage. | |
Waarschouwing.Verwacht toekomende Donderdag een Vertoog over het Schaakspel, een Spel dat by na zo oud is, als het Spel van Volte Madame; want het Schaakspel was zo algemeen in de Coffitenten voor Troyen, gelyk als de Bosgodinnen algemeen waaren in het Hoofdqua rtier voor Duy.
t'Amsterdam by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. En by E. en J. Visscher, H. Bosch, S. Schouten; en te Leyden by J. van der Deyster, Boekverkoopers, is Gedrukt de Kronyk der Stad Alkmaar. Als mede de Naamwyzer van de Ed. Groot Agtbaaren Regeering der XXVI Raaden der Stad Haarlem. |