Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
No. 12
| |
Eenige Speculatien over de Doofheyd.Morbleu myn Heer, je bent zo Doof als een Kramsvogel, (riep onlangs een Dame tegens haar Man) want je bent ommers overtuygt, dat myn Papa my toestelde met de Leydsche Courant in de hand, en echter onderrechtje me, zo zelden in wat Nieuws; daar by is je ver- | |
[pagina 90]
| |
stand houding achter de Gordyn, zo Equivoque, dat het meer dan wonder is, dat myn Liefde niet eens een verkeerde Kreuk vat. Den Ontleeder der Gebreeken, begon zo hartelyk te lacghen, gelyk als een Gattinois Edelman, die Saffraan Oogst; doch hy verwonderde zig nog meer over het Antwoord, van myn Heer, dan hy lacghte over de Openhartigheyt van Mevrouw, went het Doof Heerschap, wiens Doofheyt doorboort was, door 't Foret van haar Tongetje, repliceerde aldus; Ik weet wel, Madame, dat een Juffer meer Openingen heeft, waar door een Geheym kan uytwaessemen, als een Ga naar voetnoot*Antilope Luchtgaaten heeft om Adem te scheppen; en ik weet 'er dit by, dat een Dame doorgaans het Nieuws uyt de eerste hand communiceert aan haar Kamenier, de Kamenier deelt dat nog snik heet meê aan de Keukenmeyd, de Keukemeyd lévert het bloedlaauw over aan de Lyfknegt, de Lyfknegt betrouwt het in handen van de Koetsier, en die trakteert 'er by nacht zijn Paerden op. Ik ben verpligt aan mijn Doofheit, (vervolgde hy) als die nu niet ieder moment, bloot behoef te staan, voor alle de impertinente Vraagpunten, van uw Sexe; ja ik zeg, en ik zal 't staande houden, dat een Man, die zijn geheim ontkleed aan een Vrouw, in Bajazets Kooï geplant, en voor een Uyl uitgeschreeuwt dient te worden, tot zo lang, tot dat hy stikt in die verachting, of tot dat hy 't wufte Hoofd in stukken slaat, tegens de traalien van zyn gevankenis. Zy, die haar Heerschaps borst ontsluyt,
Door Vraagen en door streelen,
Duykt met haar Tong, na Sampsons buyt;
Den Filistyn zal 't deelen.
't Geen zy by nacht, met Kussen wind,
Zal zy by dag ontdekken.
En met de Leus; Ey zwyg het Kind,
Graagt zy de Lust der Gekken.
Is 't van St. An, een Buurklappy
Splyt, door al 't dartel lacghen,
En staat verbaast, van wie dat zy,
Dat Bed-Nieuws wist te pracghen.
Is 't van gewigt, dan schreeuwt zy Boe!
Gelyk een Boer als 't dondert,
| |
[pagina 91]
| |
En roept, en gilt; waar komt me toe,
Mevrouw, ik sta verwondert!
Mevrouw, zo wel als Venus Snol,
Schikt zig na 't Vrouwen-Lapje,
't Nieuws brengt de Juffers op den hol,
En 't Zotje moet uyt Kapje.
Zo ras was dat Vrouwelyk Lofdicht niet geeyndigt, of een lange Sleeplenden van een Meyd, die haar Tederheyt tusschen een machteloos Drapier, en tusschen een versleeten Knegt, verdeelt, kwam schellen aan de Achterdeur, van dat Doof Heerschaps Huys. Zy was vergezelschapt met een Kaerel, die min het smeerig Air had van een Fransche Kok, als de kaale Meynen van een Landlooper, en die zig zo demoedig voor over boog, als of hy met zyn tong de Marmere steenen wilde vernissen. Wie benje (vroeg den Ontleeder, want Madame was te gestoort, en myn Heer was nog te vermoeit, om iets te konnen zeggen) is 'er iets van je dienst, of zoekje op de Vloer na een Collectie van Engelsche Spelden? Neen Heer Anatomist, van Cyprias Suykerkist (repliceerde hy) maar ik kom myn dienst presenteeren, aan myn Heer, aan Mevrouw, aan Uw, jaa aan je Pagegaayen, Eenhoorntjes, en Baardmannekens, in kluys, om die te Cureeren van eene ingeboore, ofte ingewortelde Doofheyd, en dat zonder de minste pyn of smart, en staands voeds. Juyst wilde 't geval, dat 'er dien Avond een Assemblé van Heeren en Juffers, die alle Doof geworden waaren, door Gewoonte was bestemt aan dat Huys, en het zelve geval wilde juyst, dat zy op dat Moment, paar en paar kwamen Opavonden. Fluks greep den Ontleeder, die Occasie by de voorste lokken, en om dien Kwakzalver der Dooven te contramineeren, zonderde hy een Heer uyt, die zo doodelyk Gierig was, dat hy zelfs zyn Adem binnen hield, om geen Lucht te verliezen, en hy sommeerde den Charlatan, om daar meê een Aanvang te maaken van zyn Geneezingen. Den Markt-Doctor trok een leege Geldzak uyt de linker Tas van zyn Kamisool, opende die, en hieldze vlak voor de Rechterhand van die Doove Gierigaart, die aanstonds zyn blikken vast toesloot, en met beyde zyn Palmen, de Openingen van zyn Gehoor toedamde; en of den Operateur hoog of laag sprong, dat Heerschap was en bleef Doof, voor een prompte Betaaling, en voor alle Vermaaning. | |
[pagina 92]
| |
Den Ontleeder schikte hem toe na Madam Loery, die meer verschot heeft van Minnaars, als van Engelsche Linten, en die noit geen ander Straf ondergaan heest in haar Amours, als de Geesseling der Dichtkunde. Den Operateur trok het Conterfytsel van Penelope uyt enn Brievetas, en liet haar dat zien, doch die fchoone ontbloote flukx een blanken Boezem, wees met de rechter hand op haar gulde Beugeltasje, en was en bleef Doof voor alle Vermaaning. Den Ontleeder wees op een Burger Heer die 't Air had van een Zinnebeeld van Caesar Ripa, want zyn linker Poot was bevracht met een Beverhuyd, en zyn trotsche Tronie was beschaaduwt met een verlepte vierkante Saffraan geele Paruyk. Den Operateur der Kramsvogels stoof na hem toe, toonde hem een bedriegelyk Waaggewigt, en een paar dubbelzinnige Schaalen, doch dat Heersehap speelde Links om keerje, en was en bleef Doof voor alle Vermaaning. Den Ontleeder vaardigde hem af na de zeedige Aarim, die meer gesticht is door de zaamenspraak van Aretyn, als door de Pronosticatien van Antonio Magino, doch die Solitaire Juffer wierp haar zelven 't onderste boven, zo dat den Operateur gemakkelyk het Middelpunt kon zien van haar Misnoegen, en dat Kind was en bleef Doof voor alle Vermaaning. Den Ontleeder moest geweldig lacghen over die Vertooning, en het speet hem niet weynig, dat diergelyke Komeeten niet altoos zichtbaar waaren, aan den Horisont van een Hoepelrok, toen hy Madame Asparsies zylings zag komen aan scharrelen. Die Dame was voor 't grootste gedeelte ontkleet van het Airvan Menschelykheyt, zy was een onbeschaaft Sterveling, opgevult met Fantastieke Punctilios, en met belacghelyke Decorums, een waardige Medgezelinne, voor een naaugezet Huyghelaar, een bittere Krankbezoekster voor een stervende Dochter, een onaangenaam Wyf voo een maagere Kribbenbyter, doch een vriendelyke Meestres voor een pikzwart Koetsier. Kort om, die Dame was een oprechte Inlandsche Santinne, die haar Gebeden opzey, achterwaards, die haar Knien kon buygen, zywaards, die haar Duym kon uytrekken tot aan haar Elleboog, en die de Duy** een beentje wist te zetten, eer dat een Haan een Haverkorrel slikte. Den Operateur was zo ongelukkig met die Dame, als met de voorgaande Persoonagien, des vroeg hy aan den Ontleeder der Gebreeken, of hunne Doofheyt | |
[pagina 93]
| |
sproot uyt de Geboorte, of uyt eenig Toeval? Den Anatomist had zo ras niet geandwoort, dat het een Doofheyt van Gewoonte was, of den Operateur trok een Bek gelyk als een Lebaal, en hy beet hem toe met een Graauw; Adieu, Ontleeder des Ontleeders, wanneerje een Gek van noode hebt, schikt dan om My, want je weet zo wel als ik het weet, dat alle hulpmiddelen der Geneeskunde verspilt worden op de Doofheyt der Gewoonte, en dat 'er geen bekwaamer Paracelsist, tot nog toe ontdekt is om die te geneezen, als de Doodt. | |
De Courant van 't Londens Coffihuys.Romen. De Paus heeft de Excommunicatie weggenomen van wylen de Paus Innocentius den Elfde, tegens die geene die Snuyftabak kwaamen te neemen in de Kerk van St. Peter. Dat 'er een diepzinnig vermoogen verhoolen is in het Tabakxkruyd, is bekent aan de Wilde, en aan de Tamme Menschen, en den Ontleeder der Feylen zal deszelfs Deugden en ongemeene Qualityten eens met een Dozyn Pinceelstreeken afschetsen. De Jauguis een foort van verlichte Heyligen in Indien, zien alle hunne wonderlyke Visioenen door de Verrekykers van Spies lange Tabakxpypen. De Inboorelingen van Yrland, die onder alle Natien het alderminste verbastert zyn van de Zuyverheyt der oude Tartaanen, verrichten alle de Ceremonien van hunne Aanbidding door de Bystant van een Tabakxpyp, en dat op deeze wyze. Een Rist van Yrsche Mannen en Wyven vergadert op een bestemde plaats, en ontsteekt een korte Tabakxpyp, die van hand tot hand overgelevert wort, in 't rondt. Ieder een bewaart die Rook zo lang in de Mond, tot dat het zyn beurt wort om een varsch schuyfje te neemen, en op die tyd hoort men een Concert van een zacht gedommel, en zo de Mannen als Vrouwen beweegen de licghaamen zo kluchtig op en neer, dat hunne Hoofden en Voeten eenpaariglyk leggen op de Vloer. Alsdan ziet men dat hnnne Blikken zo verdraait staan als of zy dulle Kervel hadden genut, of dat zy vergast waaren op Amsioen, en uyt die, en uyt andere Toevallen blykt, dat alle de redeneerende Eygenschappen stil staan, en dat de Inbeelding den Troon des Verstands verkracht, en duyzende Mymeryen heeft geslingert over de Herssenen. Dat Mirakel verkricht de Tabakxpyp. De Berg-Schotten zyn gestelt op een Rasp-snuyfje, dat met een yzere Spatel gemaalen wort in een lang werpig Tondeldoosje, en | |
[pagina 94]
| |
de natuurkundige hebben geobserveert, da-indien een schot, zo veel Haveren-gort maalde als Snuyftabak, 'er binnen ses Weeken, een algemeene Hongersnoet, en duure Tyd zou ontstaan onder die halftamme Bergloopers. Een Franschman is zo behebt met de Tabaccomania, (Snuyftabakx ziekte) als met de Jeukte na eens anders Huysvrouw; en het is zo onmogelyk voor een Franschman van te leeven, zonder het Aas van Snuyftabak, gelyk als het onmogelyk is aan een Luyksche Paardebeul te leeven zonder Knoflook, gelyk als 't onmogelyk is aan Jan de President van de Spanriem te leeven, zonder het Wywater van Conveniam Snor, en ..... mag men 't zeggen uyt de Borst? gelyk als 't onmogelyk is aan Madame Elisa Hottentots de Huur op te zeggen aan de Kwaadspreekendheyt. Die Dame neemt altoos een Teug twee a drie van Schandaal om haar Coffi en Thee te verkroppen, ja zelfs op de Ratifia en op 't Framboie water volgt een Teug van Ergernis, en dat gedaan zynde, Wip in de Koets, om nieuwe Stof op te zoeken voor het Vestaals Vuur van haar eerroovent leere Lapje. Konstantinopolen. Den Groote Heer, die van dag tot dag zo sterk en substantieel wort, gelyk als een Vlaa van Styfsel en Roozewater heeft op nieuws Mahomet zoekken te verstrikken door een Geschenk van Drie hondert Beursen, en men zegt, dat die Vorst zo merkelyk in Krachten is geavanceert, na die Offerhande, dat hy reeds een Once Zyde kan optillen met de rechter Vuyst. Dat het Goud een geweldig Vermogen heeft over de Goudgeele Overblyfselen der Roomsche Santen en Santinnen, wort dagelykx geprobeert door duyzent Mirakelen; 't Goud is de Manna waar na de Roomsche Kamerdienaars rekhalzen; en een Kappellaan van St. Markoen zey eenmaal tot Antwerpen, in vertrouwen tegens den Ontleeder; Het Spreekwoord van geen Geld, geen Zwitscher, heb ik 't onderste boven gezet, Heer Anatomist, en ik zet de Behoeftigen af met de heusche Weygering; geen Wasch, geen Heyligen, en geen Geld, geen Gebeden. Londen. De Hoofstad van Vrankryk kreeg onlangs een walging, en in dat Overval heeft zy een Troep Fransche Tonneelspeelders overgegeeven, die de Engelsche de Guinees uyt de Tas, en de Tyd tusschen de Neus en Lippen zullen ontspeelen. Het is niet lang geleden dat den Ontleeder der Gebreeken na een | |
[pagina 95]
| |
Ga naar voetnoot*Bataafs Schouwburg slapte, en om te lacghen, en om teschryen, want de Akteurs waaren Masteleyn, de Minste Tarwemeel, de Meeste Rogge Zemelen. Ik zag (zegt den Ontleeder) in een Logie een zwierig Heer zitten pronken, wiens Hoofd gezet was in de Lyst van een blonde Paruyk; hy bewoog niet een Vin van zyn Licghaam, uyt vrees van die blonden Halsbant te verkreuken, alzo zyn Dansmeester hem had gewaarschouwt, dat zyn Mond en Oogen op dezelve hoogte moesten blyven met het Front van die Lyst. Dat Air was al te styf! Een tweede Heerschap die drie Drielingen Citerne Wyn had uytgeslurpt over en na de Maaltyt, kwam in 't derde Bedryf aanstooten. Hy hoorde langmoediglyk een Rol opsnyden van dertien Regels, en dat gedaan zynde schreeuwde hy uyt; Sakr...! dat is een rampzalig stuk, ik lacgh eens met die Papegaais Harangues, en ik gaa een Kruysgulden waagen in de Lotery van de Kinkhoorntjes. Dat Air was te los. Den Ontleeder docht nog eenige Conterfytsels te crayonneeren toen de Gordyn opgeheyscht wiert, en toen hy die Vorsten en Vorstinnen, die ons ruym zo ontzachelyk voorkomen gelyk als Doolhofs Poppen zag verschynen. Die Vorsten zyn gevolteert van hunne Heeren en Meesters, gelyk als den Tekely, en als Mierewys; en zy zweeten by 't Kaersligt, om luy en arm te straatslypen by 't Daglicht. Dat Juffertje ziet 'er zo vaakerig uyt, als of zy den voorgaanden nacht een Zieken had bewaakt, zey Rob Roy die na 't extraordinaar Ontleedkundig Professoraat staat, doch hy tastemis, want haar Galant was den Dagdief geweest van haar Nachtrust. Kenje dat Juffertje, dat thans de schoone Helena is, die de Trojaansche Loges doet blaaken? vroeg de Chevalier Indigne, die zig distingueert door gekwikzilverde Dobbelsteenen en door geprepareerde Speelkaarten, aan een Westkappelsche Boer die naast zyn rappige zy zat, en toen die Neen had geandwoort, gilde hy uyt; dat | |
[pagina 96]
| |
Popje heeft onlangs de Roestraf van haar Minnaar ondergaan, om dat zy haar Knietjes dilateerde voor een ander Galant. Die Dame die ginder komt aantreeden met het Air van een Kramsvogel, is opgevoet in de Bakermat van een Kruywagen, (zey een zeker Heer tegens een Juffer, die om de sesde Dag van Naam, en om de zevende van Logies veranderde) en schoon Zy tot haar dertiende Zomermaant geaaft is met Aardakers en Sluysche Nooten, echter wort zy nu dargelykx vergast op gebardeerde Kapoenen, en Kraak-amandelen. Hier uyt blykt de feylbaarheyt van het oud Spreekwoord; dat een Dier, dat tot een Wolf gebooren is, nooit een Schaap zal worden, want dat Katje dat uytgebroeit, scheen te zyn voor den Direkteur van een Vlotschuyt, rust thans in de Bouten van een Baardeloos Mandaryn. Waarlyk (riep den Ontleeder der feylenuyt) het Tonneel heeft thans zo een groot aandeel in allerley soort van Contra-deugden dat her meer een Assemblee van Epikureers gelykt, als een Societyt van Platonisten! O wat een Gestaltverwisseling doet zig op, op 't rollent Schoutonneel vervolgde hy met een zucht al lacghende) want in 't omdraaien van een Hand wort een arm Man in een Souveryn, en een leelyk Wyf een Godes hervormt, die zo mals van Vlees en Bloed is, gelyk als een oude Kaiman. Aldaar wort een Gek in een wys Filosoof, en een Zolder-Poes, herschept in een reyne Non. Een Blodaart wort herkneet in een Held, en oubakke Katten en uytgediende Poessen worden herdraait in zulke deugdzaame en kuysche Maitressen, als een eerlyk Man zou wenschen om te ontginnen. | |
Waarschouwing.Den Ontleeder der Feylen zal zyn Leezers toekomende Maandag eenige Aanmerkingen mededeelen, over de doodelyke Debauche der Ses Tolosanen die het grys spreek woort hebben bewaarheyt Ga naar voetnoot*hy heeft het Tolosaans Goudt.
t' Amsterdam by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanel van der Hoeven. En by E. en J. Visscher, H. Bosch, S. Schouten; ente Leyden by J. van der Deyster, Boekverkoopers, is Gedrukt de Kronyk der Stad Alkmaar. Als mede de Naamwyzer van de Ed. Groot Agtbaaren Regeering der XXVI Raaden der Stad Haarlem. |