Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
No. 11
| |
[pagina 82]
| |
tellen, al lacghende, en..... maar daar komt het Ramshoofd met zyn Lams-tronie op 't Tonneel, het Schaapscheeren gaat aan, en den Anatomist zal het Spinrokken ontginnen. St. Alberts Avontuur met een Slachters Kat.
St. Albert een bedroeft en uytgemergelt Dier,
Vervolgt door Kaprikorn, komt doolende te landen,
In 't bloedig Slachters hok, hy valt gelyk een Gier,
Op eene ontgonne Bout, en vreet zig hier te schanden.
De Maangodes geleyt hem op 't betreede Padt,
Bevlekt door geyle Lust, zy dekt hem met een Wolke,
Hy valt in 't knipslot van een scheef gebekte Kat,
En wind Snollinas Min, die Poes der buyten volke;
Gebergt, doch slecht onthaalt in haar verlepte schoot,
Grypt hy een andere Poes, en kust en zuypt zig doot.
De Sexe heeft in alle Eeuwen een grooter waarde gestelt op den gulden Mammon, als op de zilvere Zuyverheyt. Een Acht-en twintig, een Zilver Naaldekookertje, een Hoepringetje van Engels Metaal tweemaal Vergult, een paar Zeegroene Zayette Kousjes met Klinken, en diergelyke Rykdommen, zullen een Kamenier achterover doen buytelen, als of 't een Wedspel was. Wilje wat meer besteeden, een paar Engageantes met Brusselsche Kanten, een Japon van Atlas, een gestikte Rok van Point de Marseille, en een koppel Goudlakensche Muyltjes, zyn machtig om de alderkuyste Haagsche Winkel-Dochter te overrompelen. Is 'er een Adelyk Baronierder die gestelt is op een Arm vol Qualiteyt, die moet vyf hondert Boeren zo compleet ruineeren, als of die schraale Aardwormen mee hadden geaktioneert, en dan kan hy een Hoofsche Dame streelen, die hem zal doen sterven, door Vreugd, in 't Noord-Ende, en die hem zal doen barsten, door Honger, in zyn Barony. Geen Spreekwoord is zo waar, en desgelyks geen bitser,
Als Ste. Trêsas Vloek, Messieurs, geen Geld, geen Zwitser.
Die onderstelling onderstelt zynde, zal den Ontleeder der Balkhaasen zyn Vlym zetten in 't voorgewent Voorwerp, en hy zal zyn Ontleedkundig Katte-sprookje gaan verhandelen. | |
[pagina 83]
| |
Een leelyk Katje, doch echter een vinnige Berispster van de Wanstalligheden der Medekatten, wiert geworpen onder een Slachters Blok, en het wiert gespeent en groot gebrogt met den afval van Schaapshoofden, en van afgekeurde Lamspootjes. De Kronyk van Olbia vertelt; dat de Tronie van dat leelyk Katje alle de Lineamenten kreeg van een Schaapshooft, door dat Voedsel, (alle Insekten zyn doorgaans, of in Koleur, of in Reuk, overeenkomstig met het Voedzel waar op zy aazen) ook verbeelden haar steengraauwe Borst natuurlyk de zwaare Boezem van een Schotsche Ga naar voetnoot*Tripiere. Toen dat hesselyk Diertje gekroopen was tot de jaaren van Indiscretie, spiegelde het zig eenmaal in de planke Vloer van een steene Voorhuys, waar in een onnoozel Kalf het Sterflot had ondergaan van Seneka (dat is) waar in het Kalf doodgelaaten was, door een Vilders Knyf; en ziende dat zyn Katskop al te leelyk was om de Katers aan 't krollen te krygen, bood het, door de Konst, de behulpzaame Poot aan de Natuur. Dat was een slimme Katte-trek,
Om Kater-Broer aan 't garstig Spek,
Van een verdraaide platten Bek,
Te rygen:
Doch 't zy gezegt tot 't Katjes Eer,
Veel Juffers zyn behebt met dat beschildert Zeer,
En poogen, om door Konst der Katers gonst te krygen.
Het Sprookje zegt; dat dat Platgeneust Kamer-Katje zoo een haairige Neering kreeg, door dat Katte-konstje, dat de Katers het Huys, of liever de Vliering, by Nacht en by Ontyde beklauterden, met dozynen te gelyk, doch de Poes stont Katmoedig het Vuur uyt van al die krollende Plattons, die geen gemeene Buuren-gerucht maakten, in hunne Nacht-Vryaasien. Den Ontleeder zal niet eens ophaalen, dat het zelve Sprookje 'er byvoegt; dat Poes meer Krolders herbergde, in haar Voorhuys, als ingezulte Konkommertjes, op haar Provisie-kamer, dewyl de Geleerden een diergelyke Beschryving noemen, Experto crede Roberto. Het gebeurde eenmaal dat een onnozele jonge Kater kwam te verdwaalen op haar Vliering, alwaar die Kat geoccupeert was om eenig Graswater te nutten tegens de Ongesteltenis van haar Maag. Of schoon nu dat onschuldig Dier zo vreeslyk uytgehon- | |
[pagina 84]
| |
gert was, dat hem de Ribben door zyn bonte Vacht staaken, gelyk als de Pennen van een Egel, echter Verliefde hy ftaands voets op die Slagers Poes. Een spitse Kop, een Bouloneesche Neus, en een linksche Opperlip, veroverden de Vryheyt van St. Albert; een Ga naar voetnoot*enge Mopmuts met een breede Zoom verkrachte de Yskoude Lust van St. Albert; en dewyl hy gewaar wiert dat haar Licht inwendig scheen, gelyk als een Oortjes Kaars schynt, in de Tabaks Papiere Lantaarn van een Savoyaart, daarom wiert zyn hart zo week, gelyk als Malthezer Rystenbry, en weg was St. Albert. St. Albert belonkte Snollina met een paar blikken die zo vuurig schitterden, gelyk als een paar Brillen van Nootemuskaaten; en Snollina begluurde St. Albert uyt een Koppel Luyken, zo flikkerende, gelyk als 't Kristal van gitte Oreiletten; en, dat gedaan vloog hy de Kat toe met een heete Lever, en met een hongerige Maag, (dus ontginnen de Poeeten veeltyds de Uyentaart van hunne spoorbystere Rymelaaryen) en daar op begon dat geplukte Vee het Duel. Daar bleef de Pootuyl aan die kromme Lymtak hangen,
Die vry meer Mossen, als Faisanten had gevangen;
En 't Katje stak een schraale poot,
Gedoopt, der Muyzen Doot,
Door 't oog van Alberts schaer, die 't doekje was voor 't bloeden:
't Bekrooze Potje valt ligt in een Jongens Keus;
Of leyd een Gryzaart by de Neus;
Als 't Duyfje wort gekapt, dan slinkt het slim vermoeden.
Een Koekoek te zyn is een Honorable Charge, die zelden eert, en zomtyds fatigeert, en St. Albert, die zo geduldig was, gelyk als een Leekebroeder der Karthuyzers in de eerste week, van zyn Novifiaat, ondervont wel dat een jonge Lafbek, die in 't Proefjaar des Hongersnoots, door Pannekoeken word gewonnen, wel in 't Proefjaar des Huwelyks verwaarloost wort, door verschimmelt Scheeps-Beschuyt. De Slagers Poes, gewoon zynde de Ratten en Muyzen die zy | |
[pagina 85]
| |
betrapte, zelve te verorberen, was nu genootzaakt om den Kater St. Albert, die te zwak was om op de Zolder te klauteren, te aazen uyt haar Armoede. Dat was een Ongeluk, zo hard gelyk als 't gewisse van een Inquisiteur van Goa, en het hulpmiddel scheen zo ver van de hand, of van de Poot, te zyn, als Abdera ver afgelegen is van de Republiek der Geleerdheit. Een halve Muys, die hy haar eens liet zien, om de Veertien dagen, kon zo min, den Appetyt van Poes verzaaden, gelyk als een Glaasje Alsemwyn den Hondshonger kan stillen van een Bleekers Dog, des wiert 'er het alderluydste Gemaauwt, als 'er het alderminste viel te Muyzen. De Leezer moet weeten in Passant, dat het in die Eeuw de Mode was dat de Kaaters zoopen gelyk als Waterrotten, en St. Albert die met zo veel yver na een fles dook, gelyk als een Ryger na Paling vischt, nam zo een Habemus in, op een dronken Avond, dat hy werk had, om op vier pooten na zyn Nest te zeylen. Op de Vliering geklautert zynde, miste hy zyn Slagers Poes, die op haar eygen houtje was gaan krollen, doch hy vond een jonge Kat in een hoek onder 't Dak zitten, die al de mynen had van 't Miauw Miauw zeer zachtjes te uyten. Dat Diertje beviel St. Albert, hy maauwde 't Beestje eens toe, en hy Krolde aldus. Schoone Muyzevangster, uw bonte Tabbaert zet al de Veeren der Begeerte in Beweeging. Uw Wynbrauwen zyn wat vaal, doch door de behulpzaame hand van een konstige Poot, fraai onbetamelyk, Uw Neus is zo verheven, gelyk als een zwart Pleystertje, een teeken dat gy geen Vyandin zyt van de Wiskonde. Uw Tanden staan zo regulier gelyk als de Huyzen in Molquern, en uw Mond is zo bekoorlyk, dat je een stokoude Heremyt nog in Bekooring zoud konnen brengen, om die te verzegelen met zyn Lippen. Kort om, indien ik geld had om u te konnen koopen, ik zouw.... maar myn Poes is deun, dat ik ruim zo hoog zou springen naa een Beezem Stuiver, als naa een piepende Aardmuys. Aldaar begon hy te hikken, en de jonge Poes beandwoorde met de navolgende Contra-Maauw, die dronke Oratie. Ik zie zeer wel (maauwde die Poes, die ruym zo neeringryk was in Krolders, gelyk als de Scheerstoel van Meester Koolmees beklant is met Veenboeren) datje Jeugd genoeg hebt om van Daag te leeven, doch ik zie 'er dat ook by, dat je Zwak genoeg zyt, om morgen te sterven. Het Sprookje zegt; dat St. Albert, zoo doodelyk gemortifi- | |
[pagina 86]
| |
ceert wiert door die Schimpscheut, dat hy zedert altoos heeft gekroopen, met een nat Zeyl; en uyt dien Hoofde verzoekt zyn Slagers Maauw Maauw van hem te behandelen, gelyk als men een Zinneloos Mensch behandelt, (dat is) zyn doen en Laaten, Zwygen, of Praaten, te wikken en te weegen, in de Lucht-balans van de vier Winden. St. Albert verzoekt aan de andere kant, aan de Vreedelievende Tydgenooten, van zyn Poes, te trakteeren, gelyk als de Indiaanen, met den Vogel Rouk, en gelyk als de Egyptenaars leeven, met de Nyl-Krokodil, de eerste stoppen hunne Ooren voor 't helsch Muziek van die schreeuwleelyk; en de laatste breeken de Slagtanden van dat Mensch verslindent Gedrocht uyt, door de Vlucht, en dat is beyde een Souveryn hulpmiddel voor de Bloodaards en voor de Braaven. | |
Het Vergrootglas voor de Courant.Parys. De Poeet Arouet de Voltaire heeft het Ampt van Sekretaris geweygert in de Ambassade van den Hartog van Richelieu, en een Appointement van vier duyzent Livres, benevens de Tafel des Ambassadeurs, heeft hy desgelyks gerecuseert. Wat zegje daar van Heeren Stalmeesters van Pegasus? is 'er een Voorbeelt, is 'er oit ofte oit een Exempel, te zien geweest, onder alle de Poeeten, van Homeer tot aan Jan van Gyzen, van een diergelyk Refuys? dewyl 'er niemant van de Rinkinkers Geeuwt of Gaapt, zal ik, (zegt den Ontleeder) de Sphynx zyn, en ik zal die Vraag beandwoordend. Arrouet de Voltaire bewyst dat hy een Poeet is die Oordeel heeft, want het Ampt van Geheymschryver past geen Poeet, als die meer klapt als hy weet, en die zo min een Geheym kan bewaaren, gelyk als het klinkent Woud van Ga naar voetnoot*Dodone, gelyk als den Baardscheerder van Ga naar voetnoot†Midas, of gelyk als Juffrouw Labbekax, een Geheym kan bewaaren. Een Koets past desgelyks aan een Poeet, gelyk als een Hoed met een witte Pluym zou passen aan een Aanspreekerder Dooden; ergo bewyst Arouet de Voltaire dat hy een Poeet is die Oordeel heeft. Een paar Trappers met Luykse Zoolen is 't Dichtkundig | |
[pagina 87]
| |
Gespan voor de Narreslee der Poësy, en die een moediger Equipagie schenkt aan een Poëet, verwaarlooft den Man, en dat Verzuym is min een Jammer, als een Deugt. Maar de Tafel te weygeren van een Afgezant! een Poëet een Maaltyd te ontzeggen! waar wil, waar zal dat heenen? Een Poëet voert ommers een Maag, die zo graag is, gelyk als de Zee, die zo leedig is, gelyk zyn Goudbeurs, die zo heet is, gelyk als ongeleste Kalk, en die iets ruymer van Omtrek is als een Spaansche Mantel, en die zou een Maaltyd ontzeggen! dat nieuws vereyscht Confirmatie, en daar mee is 't uyt. Brussel. De Graaf van Warro, Generaal Majoor, en Gouverneur van Leuven, is alhier overleden in den Ouderdom van Hondert en tien jaaren; men zegt dat hy Page geweest is van de Infante Isabella; en men zegt 'er nog by, dat hy effen voor zyn Dood na de Kapiteyns plaats der Archiers (Schutters) heeft gesolliciteert. Waarschynlyk is die laatste Sollicitatie aangelegt om de Dood over hoop te doen schieten door zyn Schutters, want in Vreedenstyden valt 'er niet veel anders overhoop te blaazen, ook heeft den Ouderdom geen grooter Vyand, als de Doodt, en de .... de Juffers, durft den Ontleeder niet noemen, want als 't Koud is, moet men de Pelsjes vieren. | |
Een Sprookje.Den Anatomist der Feylen heeft den Ridder Sr. John ... een Engels Kolonel gekent, die in zyn Kalverliefde smoorde, want hy was pas tachtig jaar gepasseert, toen hy een Meysje op 't huuwelykx Getouw zette van Sestien. De Koning van Groot Britanje, Willem de derde, die wel wist, dat Sr. John braaf in 't Veld, doch die geloofde, dat hy bloo, op 't Rustbed was, vroeg hem; wat dat hem bewoog, om zo laat te trouwen? Dat moet ik den Kappelaan van ons Regiment Wyten, (Sire, andwoorde hy) want die zey dat ik te Oud was om een Veld-Nymf te mainteneeren. Wat dunktje hier van Liefhebbers van een Watersnepje? Die Ridder had wel een besneeuwde Kruyn, maar hy droeg echter groene Koussebanden. Parys: Pere Didier heeft een geinteresseert Traktaat opgestelt, in faveur van de Onfeylbaarheyt des Paus, welk Traktaat Kavalierement is wederlegt. Zo 'er iemant nieuwschierig is, om die feylbaare Onfeylbaar- | |
[pagina 88]
| |
heyt, wiskonstiglyk, wederlegt te zien, laat die de Historie des Pausdoms nazien, gepent door Jakob Campo Weyerman, en indien hy dan niet gedwongen is, om te bekennen, dat de Paus zo Onfeylbaar is gelyk als een Schutter, die met een paar toegeneepe Blikken mikt op een Gier Zwaaluw, dan zal den Ontleeder der Gebreeken die Man vereeren met zeven Exemplaaren, in stee van Een, en die Belofte is vry beter als de Oostindische Beloften van een Verongelykt Buytelaar; Dat zal me de Bootsman of den Onder-Stuurman betaalen over zeven jaaren. Parys. Den Heer le Roy, voor deezen een Raadsheer in 't Parlement, en desgelykx een vermaart Poëet, is in de Bastille gezet, waarschynlyk (zegt den Ontleeder) dat de meeste, den Daarom, niet weeten van die Waarom? De Poesy is een Eydelheyt, en Eydelheyt is een Kopere Muur, en dan is 't niet kwaad, dat die kopere Muur van de Parnas, omtuynt wort door de Steene Muur van de Bastille. Een Schimpschrift is veel ligt de Oorzaak, dat Monsieur le Roy gebilletteert is, ten laste van de Regeering; want als een Dichter gedisapointeert wort, door een Maitres, als hy wort uytgestelt, door een Patroon, als hy wort gemaant, door een Schuldeysscher, als zyn Huys wort onderhuurt, als zyn Mantel verslyt, of als zyn Schoenen uyt de Spinaale Rygveeters barsten, dan rukt hy flukx een Schaft uyt de Pylkooker der Dichtkunde, hy laat die met het Buskruyt van Galnooten, hy zet die op den Boog van een half-blad Papier, en Pof! hy schiet die dwars door het Middelrif van uw Eer. Laat die Pyl ook een Litteeken na? ja zomtyds zo breet als 't Litteeken van het gloeient Zwaard, doch den Dichter bekreunt zig daar niet mee, die pakt zyn Spillen by een, dieschreeuwt, na de Bosschen, na de Bosschen! en aldaar blaast hy zyn Leeven uyt, wars van 't Hof, en wars van den Honger.
Las d' esperer, & de me plaindre
Des Muses, des Grands, & du sort,
C' est ici que j' attends la Mort,
Sans la desirer, ni la craindre.
Meinard de Thoulouse.
t' Amsterdam by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. En by E. en J. Visscher H. Bosch, S. Schouten; en te Leyden by J. van der Deyffer, Boekverkoopers, is Gedrukt de Kronyk der Stad Alkmaar. |
|