Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
No. 10
| |
[pagina 74]
| |
Wedloop uytrekken, onverdraagelyk voor hun zelve, en lastig voor andere. Een zeeker Filosoof die het Air van een Bordeaux Edelman nabootst, die met de Hoed, onder de linker Arm, met de Rotting in de rechter Vuyst, en die met den Degen op de Turksche Zy van Eer, over den Dam loopt, voegt 'er by; dat die Man zig gemakkelyk over Alles troost, die middelmaatiglyk Zot of Wys is. Een eerlyk Man die Wys is, leeft insgelykx Gelukkig, waar dat hy ook is, want die zyn Behoeftigheyd bepaalt by de Natuur, is nimmer Arm; en die zig laat bestieren by de Inbeelding, is noit Ryk. Een Staatsgevangen, die weggepakt is in de vergulde Kanarie-kooi van een Gevangenis, is ontlast van de Vrees van geincarcereert te worden; hy kan, en Philosophe, de uytgestrekte Vlaktens van Siberien beschouwen, zonder Aandoening; hy kan, en Philosophe, de Tralien van de Bastille aanzien, zonder Alteratie; hy kan, en Philosophe, de kraakende Slooten van den Tour hooren kraaken, zonder Ontzetting; en hy kan, en Philosophe, met de Riemen speelen op de Tripoleesche Galeyen, lacghende gelyk als een Wysgeer, terwyl dat zyn Medemakkers roeyen al huylende, gelyk als gepreste Waterdoggen. Een Man die de weereldsche Wisselvalligheeden beschouwt, op die voet, leeft gelukkig; een een Man die 't Fregat des Leevens over een anderen Boeg wend, leeft ongelukkig; en daar in bestaat al 't verschil. Een Man die slaapt, leeft gelyk als een Plantgewas, dewyl de Groeïng alleenlyk in hem opereert, gelyk als in de Planten en in Kruyden. Een Man die alleenlyk arbeyt by 't Gevoel, leeft als een Dier, dewyl de Zinnen in hem opereeren, gelyk als in de Paerden en in de Ezels. Een Man die gelukkig is, leeft gelyk als een Mensch, dewyl de Werking redelyk is, en eygen aan de Mensch. Maar wy zullen die gemeene Werkingen, die de Mensch gemeen zyn met de Planten, en met de Dieren overstappen, als in dewelke de Gelukzaligheyt geen Deel heeft; en wy zullen 't Verhevenste Vermoogen, naamlyk 't Verstandig Vermoogen, de Mensch eygen, ter loops aanraaken. 't Verstand is de Macht die presideert over alle de Menschelyke Vermoogens. 't Verstand is de Rechter over alle de Werkingen der uytwendige Zinnen. 't Verstand is de Bestierder der Vreeze, en den Teugel | |
[pagina 75]
| |
der Toorn. 't Verstand is de Kanselery der verleede Zaaken, en de Godspraak der toekomende. 't Verstand is de Winkel der Konsten; 't Kabinet der Wetenschappen; den Tempel der innerlyke Deugden; de beweegende Oorzaak der Daaden; den vuurigen Hemel der Ziele; de Medegezel der Engelen; het Beeld des Scheppers; ja een soort van een Aardsche G..dheyd; en de Vorst over het Gemeene Best des Weerelds. Doch de verstandigste Wysgeeren, wiers uytgestrekte en doordringende Kennis het Onzigtlyk zelfs, en 't Onsterffelyk doorziet, besluyten wyslyk; dat het voegt aan die waardigste en eygenste Werking van die verheeve Kennis, om alle die Verheeve en G...delyke Zaaken na te spooren, waar door een Sterveling het Onsterffelyk zo na komt, als 't doenlyk is. De G..ddelyke Wysheyd heeft niet te veel de Verheeve Zaaken geopenbaart, nog ook verhoolen gehouden, op dat de klaarziende Stervelingen, zo veel te grooter Voldoening zouden ontmoeten, in dat Onderzoek. De Weetnieten hunzelve, en veel min de G..ddelyke Voorwerppen, kennende, zyn onderdanig aan de eerste, als onwaardig om gelukzalig te leeven. Maar die geene, die nog Weetnieten zyn, nog Klaarzienden, genieten de Beschouwende Gelukzaligheyt, by gebrek van de Werkelyke. Simonides, die vry grooter Wysgeer was als een Altonasche Vis-Simonides, was het spoor byster, in zyn Wysgeerte, gelyk als de laatste 't spoor byster is geweest, in zyn Proces, want hy verbande de Beschouwende Kennis, en hy plaatste de Gelukzaligheyt in de Zedelyke Deugden, volgens deeze Grondregel; Ga naar voetnoot*Alles dat Boven ons is, raakt ons niet. Die Grondregel volgen als nog de meeste Menschen, en zy slachten het ryke Boere-zoontje, dat gevraagt zynde van zyn Papa; wat dat Heeroom had gepredikt? tot andwoort gaf; Daar my niet aangelegen is, Vader daar luyster ik niet na. Die Simonides was een Uylskuyken in zyn Stelling, en die Stoffelyke Wysbegeerte sproot uyt een onvergeeffelyke Zotheyt, als die vaststelde dat de Ziel niet langer leefde als het Licghaam; en hy beschimpte uyt dien hoofde de Stervelingen, die zo veel werk maakten van de Onsterffelykheyt. Het is wel waar, (zegt den Ontleeder der Feylen,) dat de Zeedelyke Deugden eygen zyn aan de Mensch; maar de zommige die | |
[pagina 76]
| |
verder durven treeden in de Loopgraaven der Filosofie, geeven part en deel van de Zeedelyke Deugden aan de Dieren, als die participeeren aan de Gevoelige Begeerte. Want door 's Menschen Zorg, en door een goede Opvoeding, gewennen de Dieren om hun Toorn, en om hun Lust te Betoomen, door de Hoop, en door Vreeze. Ja de Filosofen hebben verscheyde Dieren aangestelt tot Schoolmeesters over de Menschen. De Leeuw leert ons, van die Geene niet te Verscheuren, die zig aan ons onderwerpen. De Erkentenis is een Familie Deugd in de Oojevaars, want zy trakteeren hun Huysheeren op Paling en Aal die vry beter koop is, als die gebraade Serpenten, die Kees de Star-Kastelyn aan de hongerige Reyzigers opweegt, tegens den Bezoar van hunne Goudbeurzen. De Tortelduyf is een Patronesse der Kuysheyd; de Mier doceert de Spaarzaamheyt; en een Hond is het Zinnebeelt der Getrouwigheyt. Den Ontleeder zou het Eekhoorntje, dat zyn Haazelnooten bespaart tegens de koude Winter, mee wel eens gedachtig zyn, eers halve, doch hy is bevreest van die Heeren te chagrineeren, die zo veele Doppen maaken, als zyn Eyeren konnen oploopen; die veeltyds een schraale Winter doorbrengen, vergeselschapt met de leege Nootedoppen van hunne Verquisting; en die dan eerst kwaade Nooten beginnen te kraaken, wanneer de bespaarde Hazel-en Okkerneuten van Papa en Mama O P op zyn. Wel aan dan, die Man kan en moet gelukzalig genoemt worden, die begaaft met de Geest der Wysheyt, machtig is, om die wonderlyke Voorwerpen te beschouwen, die andere niet konnen Zien, door dien zy leeven gelyk als de Mollen. Die Man bewoont den Hemel, schoon dat hy leeft op de Aarde. En zomtyds van de Hemelkringen, en van de Hoogzweevende Beschouwingen nederdaalende, komt hy 't Gemeene Best te hulp, en hy verdedigt zyn Vaderlant, door Raad en door Daadt; en om het te zeggen, met een Woord, of schoon hy geen Koning is, echter onderricht hy de Koningen. Eyndelyk, gelyk als een Voorzichtig Man een Dwaas is, als die andere bestiert, zonder zig zelve te konnen bestieren: die Man die Wys is zal hem niet ligtelyk daar in navolgen; want hy verciert zyn Ziel met allerley Zeedelyke Deugden, gelyk als een Pantheon; en hy maatigt zodanig de Onstuymigheyt der Hartstog- | |
[pagina 77]
| |
ten, dat hy niets zou vreezen, schoon dat de Weerelt 't onderste boven keerde, als gewoon zynde te leeven, buyten de Weerelt. | |
Het Coffihuys Dessert van de Courant.Berlyn. Men heeft hier omtrent dartig Roovers opgeschept, en daar onder een Priester, die aan die religieuze Vrybuyters de Communie uytdeelde in hunne onderaardsche Schuylplaatsen, en die zo wel een Sermoen kon doen, voor de Vuyst, en gelaersten gespoort, gelyk als de Schoonzoon van den Protector Olivier Cromwel, of als Cromwel, voor zyn Verhooging tot het Protectorschap. Den Anatomist zal op deeze maal, de Roovers uyt de weg hangen, of met de Schenkels op 't Rad laaten berusten, om een vergelyking te maaken tusschen een Paar Roovers, waar van dat den Eerste het Keyzerryk poogde te rooven, en den tweede uytwerkelyk drie Kroonen roofde. | |
Een Vergelyking tusschen Albert Walsteyn, en Olivier Cromwel.Ga naar voetnoot*Albert Walsteyn was groot van Ziel, en ondernement, doch rusteloos, ja een Vyand van de Rust, welgemaakt, sterk van Licghaam, en 't Aangezigt min aangenaam als ontzaglyk. Hy was natuurlyk zeer maatig, sliep weynig, altoos arbeydzaam, verdroeg gemakkelyk honger en Dorst, een Vyand der Wellust, en die de Ongemakken van 't Fleresyn vermmeesterde door de Maatigheyt, en door de Oeffening. Walsteyn sprak luttel, dacht veel, schreef zelfs alle zyne Geheymen, was dapper en schrander in den Oorlog, wonderlyk om een Leger op te rechten en te doen bestaan, gestreng in 't straffen der Soldaten, verquistent in de Vergelding, doch met Oordeel en met Opmerking, altoos bestendig in Rampen, beleeft in Noot, andersins Hovaardig en Fier, nydig over eens anders Glorie, en yverzuchtig over de zyne, onverzoenlyk in haat, wreet in de Wraak, geneygt tot Toorn, een Beminnaar van de Pracht, van Roem, en van Nieuwigheyt, buytenspoorig in Schyn, doch niets doende zonder een Oogmerk, en schoon hy altoos toeley op zyn Verhooging, echter eeuwiglyk 't Gemeene Best voorwendende, de Godsdienst verachtende, zo be- | |
[pagina 78]
| |
hendig als Iemant, om gedesinteresseert te schynen; voor de rest was hy zeer nieuwsgierig en klaarziende in een anders Zaaken, wel beraaden om de zyne te bevorderen, en voornaamlyk behendig om die te verbergen, en zo veel te meer ondoorgrondelyk, om dat hy een Openhartigheyt en een Vryheyt na-aapte in 't Openbaar, en die Geveynstheyt laakte in een ander, die hy zelf gebruykte in alle Gelegendheden. Olivier Cromwel had een onbegrypelyk Verstand, hy was zo groot een Huychelaar als een Staatkundige, bekwaam om alles te onderneemen, en om alles te verbloemen, onvermoeit in Vreede en in Oorlog, die niets overliet aan 't Geval, als dat geene dat hy niet kon wegneemen, door Voorzienigheyt, of door Raad; voor de rest zo wakker en zo waakzaam, dat hy noit de alderminste Gelegendheyt liet voorby slippen; In 't kort hy was een van die ongeruste en stoute Geesten, die gebooren schynen te zyn om de Weereld te veranderen. Olivier Cromwel was wreed wanneer zyn Belang dat vereyste. Hy had nog Geloof in de Godsdienst, nog daar was geen Verzekering op zyn Woord, nog geen verder Getrouwheyt voor zyn Vrienden, als omtrent zo veel van die Deugden in Schyn, als 'er vereyscht wierden om zyn Verhooging te bevorderen. Geen Brit is, voor of na, zo bekwaam geweest als hy, om de Grimatsen der Schynheylige na te bootsen, en om een onmaatige Heerszugt te verbergen onder Ootmoedige, en by 't Volk gewilde Manieren. Met een Woord, hy bezat alle de Qualiteyten van een groot Staatkundige, in de hoogste Graad, daar ontbrak niets aan zyn Fortuyn, als van die te verkrygen door wettige Middelen, als langer te leeven, en als Kinders te hebben waardig om hem op te volgen. Romen. Zyne H. heeft aan het Romeyns Collegie der Jesuieten, die hier gelyk als elders gewoon zyn, meer Wyn te drinken als Sneeuwwater, Vrydom van Accys verleent voor Duyzent Oxhoofden in 't Jaar. Den Ontleeder der Gebreeken, die den Staat heeft gedient, in 't Hartje van de Vree, heeft eenmaal geleezen, in een Arabisch Manuscript, opgestelt in Ysselsteynsche Letters; als dat men de Olifanten een Emmer vol Arak schenkt, eer datze na den Stryd gaan stompvoeten, en dat de Soldaten en Matroosen mee wel een Mond vol Geneverbeijen inslikken, eer dat zy 'er op los gaan. Wel waarom zou- | |
[pagina 79]
| |
den dan de Doodgraavers van St. Francis Xavier, die van 't Moment dat de Kruyn geschooren is, Soldaten en Matroozen des Paus zyn geworden, niet een extraordinaair hapje Wyns vermoogen te nutten, eer dat zy de gewyde Zwaarden aangorden, in Verdediging van Papas Os Unigenitus? Het is ommers de Vreede nog de Liefdadigheyt niet die zy beoogen, dat blykt beter uyt een Ga naar voetnoot*Roomsch Dichter, die een Beschryving geeft; hoe dat eenmaal een Engel in een religieus Gebouw de Stilzwygendheyt, beneevens eenige andere Hoofddeugden zou gaan opzoekken, doch dat hy in derzelver stee de tegenstrydige Gebreeken ontmoete. Ten laatsten vloog hy in een Abts Gebouw,
O de Stilzwygendheyt zal ik aldaar verrassen,
(Sprak hy,) de Liefde en Vree zyn 't Klooster niet ontwassen,
En een verbrooken Hart schuylt veeltyds in die Kouw.
Helaes! 't was droevig misgetast,
Noit was de Stilte aldaar vergast;
Alleen de Naam stont op een Bord geschreeven.
Geen Rust, geen Liefde, nog geen Heylig Leeven,
Ontmoete hy in Norberts ruyme Lucht,
Den Haes was weg, de Stilte lang gevlucht.
't Gemak, de Gierigheyt, den Buyk, de Geyle Lonken,
En Haat en Nyt, en Luyheyt om het zeerst,
Die hadden daar geheerscht,
Van die tyd dat de Stilte haar Rust nam in Spelonken.
Den Engel vluchte en koos een ander Hemelstreek,
En walgde van die Zonden-Kreek,
Die uytwaards een Abdy, inwaards een Hel geleek.
Venetien. Woensdag zynde het Feest van St. Cecilia, de Patronesse der Vlooyen en Krekels, (dat is Anatomice) der Dansmeesters en Muziekanten, gaven die van het Opera, met toedoen der Stads Muziekanten, een klinkent Concert in de Kerk van die trembleerende en Pirouetteerende Santinne. Ste. Cecilia is een Santinne op dewelke zo veel staat is te maaken, als op de Geboorteplaats van den Hohenheymsche Palsgraaf in partibus der Guyten. De Akten van haar Marteldom zyn zo verdicht als die van Ga naar voetnoot†St. Kristoffel; doch de Dansmeesters die zo ligt | |
[pagina 80]
| |
als Schimmen, en de Muziekanten die zo weezentlyk zyn, gelyk als de Klank van een kopere Scheerbekken, waar mee een Byen houder zyn hollende Zwarmers vergadert, moeten een Santinne hebben die van 't eygen Alloy is; luy lekker en ligt, gelyk als de Meysjes in 't Sticht. De Muziek en de Danskunde zyn zo na vermaagschapt aan malkander, gelyk als een Yr aan de Conspiratie, gelyk als een Abderiet aan de Onweetendheyd, gelyk als Madame Trapgans aan het Gulde Water, en gelyk als een Jood vermaagschapt is aan de Onbeschaamdheyt, aan de Woeker, en aan 't Bedrog. En den Anatomist der Feylen voegt 'er by; dat die Man die de Muziek separeert van de Danskunde, die scheyd een Huuwelyk. Want de Muziek is zo nootzaakelyk aan de Danskunde, gelyk als Zilvere Damiaatjes nootzaakelyk zyn aan de Wenteltrap van een Eekhoorntje, gelyk als vergulde Belletjes nootzaakelyk zyn aan een Boulonees Hondje; en om het te zeggen met een Woord, gelyk als de blikke Rinkels nootzaakelyk zyn aan een Jongens Hoepel; en die 'er een grooter Nootzaakelykheyt weet toe te doen, zal wis zo een Liefhebber van beyde zyn, gelyk als een Man die Kreupel en Doof gebooren is; en die 't Proces beter kent moet 'er over zitten. Hermesstad. De Courant is zo ryk van Stof, gelyk als 't Kleed van Pierrot in 't Theater van Gerardi; des zal den Ontleeder zyn Papa Anakreon by 't gryze Hooft vatten, en hy zal besluyten met het 16 Gezang van die wellustige Gryzaart. De Triomf der Liefde.
Laat Jakob A demain zyn Clorimeen bezingen,
Laat hy in spyt van Taal of Rym,
Met zyn Kretenser Vorst het Glas-tonneel bespringen,
Wat scheelt dat uw of myn?
Ik wil en zal myn Vlam, myne Ifis steeds gedenken;
Ik vrees Bellonas Standert niet,
Nog Mavors Zwaard, dat Lands-verdriet
'k Vrees Ifis Blikken, voorts kan my geen Vreeze krenken.
Des of een Jakobiet, (doch zachjes) tiert en baart,
Dat hy het Pausdoms Recht zal breeken,
De Ontleeders aan het spit zal steeken;
Ik lach, mids Ifis lacght, de Man is onvervaart.
t'Amsterdam by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys, is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. |
|