Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
No. 9
| |
[pagina 66]
| |
Den Ontleeder moest lacghen om die openhartige Confessie van den Pedagoog der klauterende Nootenkraakers, en na dat hy hem het Eekhoorntje, zyn getrouwe Medemaat in zyn Pelgrimasie, had afgetroont, voor weinig Geld en voor veele goede Woorden, (op die Voet negotieeren de Hovelingen, en de kwaade Betaalders) vroeg hy hem; of hy oit ofte ergens een Land-of Luchtstreek had ontmoet, alwaar den Overvloet van eetbaare Spys zo schaers, en de Schaersheyt van een gedwonge Armoede zo overvloedig was, als op de Gebergtens van St. Jan de Maurienne, van Montmeillan, en van Thonon? Ik zeg hier op Ja, (andwoorde de Savoyaart die zo bereyst was, als den Schot Litgouw) want, schoon dat myn Vaderland, byna onzichtbaar is, door de Gebergtens; dat 'er hier en daar, zo veel Koren groeit, als op 't Eyland Urk; en dat 'er de Aarde zo hart is om te bebouwen, gelyk als 't Hoofd van den Pleyter Kortvriend, echter zal ik uw de Beschryving geeven van een onderdrukt Stedeken, alwaar het geen Oneer is Doodarm te zyn, dewyl 'er niemant gevonden wort die Schatryk is; en alwaar de Armoede, praalende in een Stacie-tabbaerd van Schakels en van Schepnetten, met holle Oogen, met ingevalle Kaaken, en met Heygroene Slagtanden zit te pryken, op een Troon van vaale Aardakers. Een overoude Kronyk die met Houtskool is beschreven, op het Postpapier van een berookte Kloostermuur, zegt; Dat 'er eenmaal een Ga naar voetnoot*Speelman naakt en berooit kwam vluchten in die door de Armoede gebloqueerde Vrystad, en die zelve Kronyk voegt 'er by; dat hy zig aldaar neerwierp en nestelde. Die Knaap die den Haan wiert genoemt, vermaagschapte zig met een verplukte Henne, en uyt dat Broedsel zyn vier Kuykens uytgekipt, waar van de Drie bleeven roesten op den Misthoop van 't Geboorte Nest, en 't Vierde vloog over met geborgde Pluymen na een nabuurig Bisschoplyk Sticht, voorziende dat de drie Kuykens, zyn Broeders, gemakkelyk de Haver en Garst der hongerige Landsluyden zouden opsmullen. Het oudste Hoen, (nota bene dat hun Gesteltenis zo zwak is, dat men ze geen Haanen kan noemen) stommelde over een Hen, die al de omleggende Boeren-haanen had stomp gevogten, doch | |
[pagina 67]
| |
gelyk als 't Spreekwoord zegt; daar men hakt vallen Spaanders, die getreede Henne had de bovenste rey Mondpaerlen verlooren in die gevaarlyke Tweegevegten, zo dat zy naderhant niet veel Sluysche Nooten heest opengestooken met die Beene Sleutels. Het tweede Vederloos Dier viel in een Timmermans Schaafbank, die zo vruchtbaar was, dat hy jaarlykx een Gebroed Kuykens overwon, doch die Winst van Kuykens was de Schaade van 't Hoen, en geen voordeel voor zyn Medevogels, want een ingeboore Zucht voor de Opvoeding van zyn Vee noopte hem, zonder ophouding, om Graan, Water, en om vars Stroo te verzorgen, voor zyn vederlooze Neft-Kuykens. Het derde Hoen, het zotste van 't Broedsel, schoot een paar Laarzen aan, stak een Degen op de Heup, zette een verzilverde Helm op, en stoof uyt om Avontuuren op te loopen in de Fransche Haanemat, doch met geen succes. Want met zyn Laerzen liep het vluchten, het zidderde voor 't blinken van 't Geweer, het verruylde zyn zilvere Helmband tegens Garst en Snorwater, eu het kwam met de Koekoeks Veer op de Muts, weer afzakken na het arm Nestje daar het gekipt was. Ik zal (vervolgde de Savoyaart) het oudste en het jongste Hoen overslaan, om uw een Avontuur mede te deelen van 't middelste Hoen, dat zoo konstiglyk leerde fluyten, (schoon met een dubbelzinnige toon) dat het op een houte Paerd getilt, op een geborduurde Zadel gezet, en met een paar Vleugels van Achtbaarheyd wiert voorzien, om de Weereld te leugenstrassen, dewelke zegt, dat een Kuyken zyn Meesters Haverkist eens verkacht hebbendr, niet kan disponeeren, een Hoen zynde, over diergelyke Feyten. Het gebeurde eenmaal, dat ons Hoen, nu uytgedeyd zynde tot een Kapoen, in een nabuurig Woud verdwaalde, en dewyl het zo stout was gelyk als zyn jongste 't Nest genoot, die de Fransche Haanen uytdaagde met de Staertriem van zyn vreedelievend Oorlogs-Ros, viel het plat voor over op het graazig Element der Dieren; het scharrelde met bey zyn achterste pooten in 't vaale Gras; en het wenschte, dat al de leedige koornaairen, die het tot nadeel zyner Mededieren met zyn Achtbaarheyds Spooren had uyt-gedorscht, hem mogten bedekken, voor de Geessel der Wraak die 't voelde naderen. | |
[pagina 68]
| |
Doch 't was geen Oppermacht die 't Hoen volgde op de hielen;
Geen Oppermacht legt toe om Kevers te vernielen,
Maar treft die Nimrods, die van 's Vorsten hooge Trans,
Met opgesparde Blikken,
Den Minder-Mensch verschrikken,
En dul zyn op hun Macht, en blind zyn door hun Glans,
Het waaren de Voetstappen van een Man, die hem vervaarden, van een Man, wiens Ziel te groot was, om zig te vernederen voor eene Dwingeland; wiens Deugd niet af hankelyk was van een ryment Flikflooier; die veel eer bedryft als dreygt, en die liever een Eugeen zou willen navolgen op Bellonas Slagvelt, dan dan hy een Meceen zou nabootsen, in Minervas Kabinet. Die Man greep het half-doode Hoen by zyn Wiekken, schudde het uyt zyn geroofde en gebedelde Pluymen, en verbluste dat Haane-Eys Kroost aldus. O Aardveyl eens Wildernis! hoe durft ghy uw evennaaren by de Familie-Ceders? hoe durst ghy die zo Hersenloos zyt, als Gemoedeloos, uw roesten Drietand uytsteeken na de geblinddoekte Blikken der Gerechtigheyt? Ghy stookt uw Medegenooten aan om Vuur te spuuwen in Elkanders Aangezichten; ghy verloost uw, O Huychelaar! aan beyde de tegenstrydige Partyen; ghy beoogt uytwendiglyk, een Hervormingh; en ghy poogt, om ondertusschen uw Amptgenooten te verslaaven, en om uw onwaardig Hoendernest op te beuren, boven 't Bereyk der Gerechtigheyt, en boven de Vrees der Wetten. Een Heyden die vergult is, zal altoos meer Recht by uw erlangen, als een Onschuldigedie arm is. De Begelde Misdaadigers zullen in 't wild moogen hollen, gelyk als kolderende Hartdraavers, geen Teugel van de Godinne Themis, zal hunne Raazerny betoomen, terwyl dat de Onschuldige Vreemdelingen, steelsgewyze versteeken van 't Recht, ten strengste bereeden, en met doorne Spitsgaerden gestrast, ja zo onmenschelyk onderdrukt zullen worden, tot dat zy onvermydelyk verzinken in den Staat der Elende. Doch gedenkt dat diergelyke gewinzuchtige Roskammers niet boven 't Bereyk konnen galoppeeren van de Straffe der Rechtvaardigheyt; want als hun Afgod komt te vallen, vergezelschappen zy gemeenlyk die Val, met hun Val, en die zelve Bucephalus die zy dreygden te | |
[pagina 69]
| |
bereyden, zal die Palfreniers Last afschudden, en hy zal dat Hoen, met zo weynig moeite vermorssellen, gelyk als een geweldige Arend een bevreesde Veldduyve komt te verscheuren. Want die Man zal ellendig zyn, in zyn Val, die snood geweest is, in zyn Verheffing. Alhier zweeg de Savoyaart, en den Ontleeder der Gebreeken stond zo verstelt te kyken, over die onverwachte Harangue, gelyk als den Roomsche Senaat verstelt zat te kyken; toen den Donausche Boer zo een cierlyk en zielroerent Vertoog dee, over de zachtmoedige Huyshouding der Romeynsche Krygstroeppen, die toen huys hielden met de Germaanen, gelyk als de Dragonders na dato hebben gedaan, met de Protestanten. Maar des Anatomists Verwondering cesseerde, toen hy zag dat de Savoyaart een Masker van Kabretleer af ligte, en zyn Rok opslaande en een Goudlakensche Vest laatende blinken, dee zien, dat hy was de Heer V.D.W**, die gewoon is van zomtyds zyn Persoon, doch van nimmer de Waarheyd te maskeeren, en die 'er nog byvoegde, al lacghende; Hoor Ontleeder der Gebreeken, zegt vry tegens den eerste die uw ontmoet, dat de Schynheyligheyd veeltyds de goede Naam van een H. in een Kist pakt, by 't Vermaak van een Zondaar; en dat dat soort van Hoenders en Kuikens dikmaals, doch maar voor een tyd de Weereld amuseert; datsoort van Hoenders (zeg ik) dat de Zondag geeft aan de Kerk, en de resteerende Dagen aan Eygenbaat, aan 't Geweld, en aan Duymdraajery. | |
De Courant des Ontleeders.Londen. Alhier is een nieuw Soort van Metzelaars opgestaan, welk Soort zig den Eertytel heeft aangemaatig van Gormogons. De andere Metzelaars leyden hun Afkomst af van het Stichten van Babel; ja daar hangt nog een Metzelaar veyl, om of by Abdera, die aan de Liefhebbers der Oudheyd een kleyn zilver Damiaatje laat zien, waar mee Semiramis de Metzelaars liet in- en uyt luyden, toen zy de vervalle Bastions van Babel dee repareeren, en welk Klokje die Vorstin vereerde aan de Troffel-Stam van Mr. F**s, Stads Metzelaar, en Bouwmeester van al de Genueesche Paleyzen aan geene zy van de Melkweg. | |
[pagina 70]
| |
Dat lykt 'er zo wat na, maar 't Gormogonsche Ras,
Leyd zyn Familie af, eer Steen of Troffel was,
Want de Gormogons komen met verscheyde Autentieke stukken voor den dag springen; de zommige getekent by Ninus, vier duyzent jaar voor zyn Geboorte, en andere gesubscribeert by Tubalkain, vier eeuwen na zyn Doodt. Het lust den Ontleeder om eenige Aanmerkingen te maaken over die Pasteybakkers in Kalk en in Steen, zynde hunne Overtreedingen en Deugden al te hoog opgetrokken, om niet onderhevig te zyn aan de Verrekyker des Ontleeders. Den Anatomist der Feylen sustineert, dat de Metzelaars afdaalen van die Officianten, die de Patienten plagten te steenigen, want een Metzelaar begraaft doorgaans zyn Meesters onder een Ga naar voetnoot*Potscherf Berg van neerstortende Steenen. Een Metzelaar daalt af van Amphion, die de Muuren van Theben opbouwde op 't Muziek van een Lier, want op 't klinken van zyn Troffel ziet hy zyn Fortuyn opryzen, en de Goudbeurs zyns Meesters neerzinken. Een Metzelaar is zo wel vermaagschapt aan de Gouddraadtrekkers, als een Rechtsgeleerde, want hy rekt zyn steene Lyn zo wyd en zo breet uyt, tot dat het Vermoogen van zyn Meester in stukken knapt, en als dan raakt een tweed Kooper, voor een geringe Som, in de Bezitting van eens Bouheers Zotheyt. Een Metzelaar is een bekwaam Medgezel voor een Britsche Menschenvanger, want de laatste circuleert, wyd en zyd, om de Onvermoogende Schuldenaaren te verstrikken; en den eerste draaft van den Ochtend tot den Avond, om de Vermoogende Geldwolven, en de uyt niet Opgekome gulde Ezels te incarceeren, in een steene Doolhof van zyn bouwkundige Uytvinding. Kortom, een Metzelaar is een onvermoeid Fabrikeur, en hy rinkinkt zo lang op het Hakkebord van zyn Klinkerds en gebakke Steen, en tot dat zyn Meester wervelziek wort, en of met een Steen om den Hals in de Vegt springt, of zig by nacht na Vianen re- | |
[pagina 71]
| |
tireert, om dat Duy **s rinkinken te ontwyken. Warschauw. Alhier is een Gaudief by de kop gevat, wiens Professie was de Luyden by de Kraag te vatten, want men vond een Koorde in zyn Zak, die hy 's avonds de Menschen om den hals wierp, en dus plunderde. Heer dat is een vreeslyk Nieuws! (schreeuwt Jonker Melksop, die te mal is om alleen te zitten by eeen heete Kacghel) de Menschen te loopen plunderen door behulp van een Koorde! En wie doch practiseert dat Kunstje niet? (vraagt den Ontleeder der Gebreeken) want de meeste Menschen zyn Koordevangers. By voorbeelt. Een gryze Nar die het Merk vervalscht van Osnabrugs Lynwaat, en die 't Goed Vertrouwen verstrikt door een valsche Handeling, plundert die de Ys-drinkers niet met een Vlasse Koorde? Een platgeneusde Ga naar voetnoot*Snol, die meer Stalmeesters heeft vermoeit, als 'er gestalt konnen worden in Zeven huyzen, en die nu tot straf de Medevryster is van haar Meyd, poogt die niet om haare Kostgangers te verworgen, door de Koorde des Hongersnoods, en te verstrikken door de Strop van een herhaalde Mishandeling? Madame Drie Draad, die zo verzot was op het Danssen, gelyk als een jonge Aap gezet is op 't Klimmen, wierp die de Heer Mattadoor niet een Koorde om den Hals, die zy gefriseert had uyt haar Koussebanden? Verstrikt Pater Aquae vitae Mathioli zyn Biegtkinders niet, door de misterieuze Koorde van Bygeloovigheyd? en heeft hy Heer Jan Oost en West niet zo deerlyk geplundert, dat die Vryheer, die gebooren was in een Paleys, genootzaakt was van zyn Exit te maken in een Kelder? Wierp Broeder Toletyn, die door de onvermoeide Oeffening van zyn Debauches versleeten was, tot op 't Geraamte Mevrouw Brandinopolis de Koorde des Huuwelykx niet om den Hals, en plunderde hy die vleeschelyke Bedpan niet, ad infinitum usque? In 't kort, de meeste Stervelingen zyn Koordevegters, en zo 't al eens komt te gebeuren, dat een Man de Koorde ontsnapt, en | |
[pagina 72]
| |
de List van zyn Vyand verydelt, dan staat hy weer bloot voor de gefriseerde Koorde van een bekoorelyke Kampvegster, die hem 't Netje zo looslyk om den Hals gooit, dat niemant als de Dood de macht heeft om die Muts mee de Keelband te ontstrikken, en in zo een geval is de Genezing ruym zo slim als de Ziekte. | |
Waarschouwing.Den Ontleeder waarschouwt een Zeker Heer, of die zig zo laat noemen, van geen Coffihuys Hostilityten meer te pleegen, in een algemeene Vreede. Het is wel waar dat men in een Tweegevegt met een Juffer, 'er veeltyds heelshuyds afkomt met een paar gescheurde Kante-lobbens, en die Wonden boet de Naald; maar in een Duel met een gebruyneerde Meyd, steekt meer Gevaar en minder Glorie. Want schoon men vloekt en tiert van Keetje neer te vellen,
En met haar Naaktheyd naakt de Trappen te doen tellen,
En dat de Meyd staat als een Paal,
En lacght en schimpt met die verwaande Jongens taal;
Zo weet men echter, dat me in 't vegten en in 't smyten,
Met Katten loopt gevaar van 't krabben en van 't byten.
| |
Nota Bene.Een zeker Liefhebber heeft onlangs (zo hy zegt) met veertig Hagels tacghtig Vinken geschooten op 's Gravenland, en hy voegt 'er by, dat hy 'er Duyzent en meer zou hebben over hoop geblaazen, indien hy de hand had gehouden aan die getrokke Verrekyker, die thans zo verroest is als die Vertelling. Wat zegje daar van Liefhebbers van St. Hubert?
Te Amsterdam by Hendrik Bosch Boekverkooper over 't Meisjes Weeshuys, is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. En is mede te bekomen Hubert van Vryhof Gedichten. Bogaerts Roomse Monarchy. Grondlegging der Nederlandse Vryheyd. De Wereld is vol Gekken nesten, De kleyne Gekken zyn de besten, met aardige platen. 't Leven van Roselli met platen. Ibrahim Bassa met de volstandige Isabelle, wonderlyke Geschiedenissen. 4 deelen. |
|