Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
No. 8
| |
[pagina 58]
| |
Soort van Valken, die de Oogmeesters zyn der Tiburnisten, en die de Schaapen helpen hoeden in 't gezelschap van de kurkdrooge Wolscheerders van Montfaucon. | |
't Vervolg van 't Coffihuys.Dat een Coffihuys het Zinnebeelt des Huwelykz is, en alles egaal maakt, blykt, want den Ontleeder zag in ** Coffihuys vyf Pesoonagien dicht by malkanderen geschroeft zitten, die meer verscheelden in fatsoen, in Geld, en in Geboorte, als in Verstand, in Opvoeding, en in goede Manieren. Den onverdraaglykste was een Boeren-Schout, de beste een Schilder, de kwaadaardigste een Poeet, de Vroomste een Haagsche Snyder, (ô wat schryft de Pen, en wat drukt de Drukpars niet!) en den onnoozelste was een Coffihuys-Politiek. De Schout was zo vol en dol, in spyt van zyn Vrouwtje, die de Hervorming in zyn Persoon bearbeyde door Schelden, en tieren, gelyk als een Britsche Tory op de Geboortedag van den Pretendent, gelyk als een Schot op 't Feest van St. Andries, gelyk als een Yr, op 't Jubilé van St. Pattrik, gelyk als een Pool op een Ryksdag, en gelyk als de Barnevelts-Salettisten van Kees Fluyterbeen, zyn van Primo January, tot Ultimo December. Hy was zo luytruchtig van Stem, gelyk als een zwangere Turftonster in een Drom van Schuytevoerders, en hy woelde zo onverstandiglyk in de Coffisaal, gelyk als een wroetende Mol, die voor Wiskonstenaar speelt op een Bed van fyne Tulpen. Dat Boere-Schouts Geraas verveelde den Schilder, die op dat Ogenblik een Oordeel van Paris in zyn Geest ordonneerde, op welk Konststuk hy meer Krediteuren had uytgestelt, als 'er Kruyden bloeiden op den Berg Ida. Hoe lang zulje dat Geraas uytrekken Heer Scholtetus, vroeg St. Lukas Makelaar, (die pas met een paar Quaalen was behebt, met Zotheyd en met Armoede) of denkje dat 'er zo min Gehoor huysvest in een Schilder, als 'er Barmhertigheyt jogeert in een Schout; Ik wil en ik zal schreeuwen, (schreeuwde de Schout) en ik schreeuw op de dagelyksche Inkomst van een Gebrouwt Maarts Bier, op een vruchteloos Proces, en op een Koster die ik Troef heb gewend, in weerwil van myn Centaurische Boeren, die op Paerdemelk leeven, gelyk als Tartaaren, en die zeven en zeventig maal consulteeren, by een Haagsch Advokaat, tegen eens dat zy communiceeren, by een Eedwygerende Paap. Dit uytgestament hebbende, eischte den Scholtus een gestopte | |
[pagina 59]
| |
Pyp, doch zo ras had hy de Ketel van de Tabakx-pyp niet neergelegt op 't Konfoor, of zyn Hoofd viel neer op de Tafel, alwaar hy zo vreesselyk begon te ronken, dat hy tot een Voorbeelt verstrekte voor diergelyke Rechters. Om nu geen slaapende Honden wakker te maaken, zal den Ontleeder der Feylen zig keeren na die Heeren, die 't Geluk hadden van zyn Dorps-Edt. te overleeveen. De Haagsche Snyder droeg een zwart Kleed gevoert met witte Pansjes, welke Rok met geen kleyne Knopjes was bezet, foei foei, dat is tegens 't fatsoen van een Haagsche Snyder! maar hy was hier en daar, vastgehegt met Haaken en Oogen, het Nederlands Trouwverbond tusschen Man en Vrouw; 't Oog is een Pop, of Vrouw,
Den Haak verbeelt de Man; 't Harpoen van Naberouw.
Een bleekblaauw Kamisool verzelde die stacie-vacht, en dat Kamisool vergelykt den Ontleeder by de groene Wal van een belegerde Vesting, die overgegeven is by Discretie, vol Bressen en Stormholen. Twee staalgraauwe Koussen waaren zeer naauw vermaagschapt met een geele Broek, zynde die Broek aan de linker zy bespykert met vier zilvere, en aan de rechter zy beslaagen met drie goude Knoopen. Door de Algebra eens Snyders, en na een diepzinnige Studie, had hy uyt een paar Mantels een spikspelder oude Mantel weeten te fabriceeren, waar van de Naad over dwars en niet in de lengte kwam. Aan die Mantel stonden negen bleekblaauwe onpaare gulde Knoopen, die den Anatomist ruym negen jaaren geleden, tot Monsters op 't Venster had zien leggen, by een geloutert Knoopmaker op 't Spuy, niet ver van 't Ga naar voetnoot*Washuys van Brecourt. Zyn Hoed was gevormt by Sr. Bod** aan de St. Jakobs Brug, een Hoedekraamer vermaart wegens den Imborst van een Plug, 't Gedrag van een Aschbeer, en een gefriseerde Conscientie. Maar de Paruyk was getrenst uyt de Fabryk der Norinnen, die het Kabelgaren wassen, kooken, en kammen, op de Kattenburger Sluys. De Schoenen, die zo egaal waaren gelyk als de Zneeuschaatsen van een Fin, zal den Ontleeder der Snyders niet gedenken; en de- | |
[pagina 60]
| |
wyl hy zo veel Linnen en Neteldoek om en tom den Haagsche Kleermaaker heeft gezien, gelyk als 'er Japans en Chinees Porcelyn te zien is, in de Slaapkamer van een Ga naar voetnoot*Marmot, zal hy daar van niet gewaagen, welstaans halve. Helaas! (riep die Snyder uyt, met zyn Vingers een Schaer nabootzende) hoe ongelukkig is een Man van myn Professie, die 't aan de Gelegendheyt ontbreekt, om zyn Schaar te zetten in een ander Mans Laken, O die grasgroene Baronnen, en die Pioenkleure Vryheerenschokken de Snyders in, met al hunne geroofde Lappen, en gevrybuyte Passementen, en wy arme Sprinkhaanen bespaaren uyt onze Mond die groene Laakensche Vygebladen, waar mee wy de Naaktheyt bedekken van die snorrende Nimrodisten. Morbleu! (vervolgde hy, een heet Parsyzer nabootzende met zyn tanden) is een Snyder niet rampspoedig, die niet een Endje Galon heeft gesauveert, uyt den Brand van 's Gravenhage, om dat te konnen verruylen, wanneer de Brandklok van de Maag Een Uur beyert, tegens een Traktement in de Servet-Steeg, by den Kastelyn Jeremias? Den Dichter, die tot die tyd toe, zo stom was geweest, gelyk als 't Hoofd van de steene Roeland, begon te gloccen, gelyk als de Kalkoensche Haan van Mevrouw Ambrette, toen hy Hans Weerwolf zag komen afzakken in een geborgt Scharlakens Kleed; na dat hy den Snyder eens had belonkt met zyn linker Oog, (nota dat hy de regter Luyk, door een Stokslag had vermist in dienst van Apol) bromde hy aldus. Ik wist by Ondervinding, dat een Poeet veeltyds was verleegen om een Hembd, en een Dichter om een schoone Das, doch ik wist niet, dat een Haagsche Snyder oit verleegen was om een Ses Stuyvers Traktement, of om de Room van een Fles Mol, als nu, en ter goeder Uure. Want een Snyders Naald is gelyk met de Naald van een Kompas, en draait altoos na 't Noorden van een bar Baron, en van een geldeloos Vreemdeling. Een Haagsche Snyder waagd zyn Ziel op de Punt van een Naald, hy avantuurt zyn toekoment Welzyn aan 't Oog van een verwolde Schaer, hy risqueert zyn Armen en Beenen op een Voorhuys Schavot, hy loopt met neergekakte Schoenen gelyk als een Pa- | |
[pagina 61]
| |
tient die de Lucht-ladder zal beklauteren, hy ontstrikt zyn Koussebanden, in navolging van een Gedetineerde, die de Openhartigheyd zal leeren op de Tortuur, en hy loopt straat op straat neer met een Pak ondar de Mantel, gelyk als een Ingenieur, die op de Bank van Leening negotieert, en dat alles waagd hy roekelooslyk aan een Baronierder, die in 's Gravenhage weynig, en die in Tirol nog minder bezit. Kaerel, (vervolgde de Poeet, die zyn Yver ontstak aan de Armoede des Snyders) ik schenkje dit Advies voor niet, laat geen Baron inje Voorhuys, of geen Paap overje Dremdel stappen, want den eerste heeft een Toeleg op het Tabbaert-Laken vanje Magazyn, en de laatste bedingt het voorste Pand van je Vrouws Kloosterdoek. De Snyder was zo voldaan over die Vermaaning, dat hy de Dichtkunde zou getrakteert hebben op een Glaasje Persico, doch Stuyverloos zynde, nam hy stommelings zyn Afscheyd met een Reyszak vol Munstersche Aktien. Wat denktje nu, Heeren, dat de Coffihuys-Politiek hier op zey? Niet een Hebreeuws woord, (zegt den Ontleeder der Feylen) en uyt die Spraakeloosheyd, is 'er tot huyden toe een Dispuyt ontstaan onder Mochanisten; of die Man Wys, Zot, of van Beyds is. Naby de Spiegel zat een Notaris nevens een Chirurgyn, de Ziel van de Penman was vastgelymt aan zyn Inktkooker, en de Conscientie van de laatste was afhankelyk van een Dia-Palm-Pleyster. Weetje wel wat, Confrater, (zey de Notaris tegens Ga naar voetnoot*Cosmus Agodist) als de tyden niet verbeteren, wil ik geen kleyne Kabouters meer toestellen, maar ik zal myn Kindertjes gaan opzoekken by den Haerd van myn Buuren; want als ik myn Styl, en ghy uw Geneezing niet moogt uytrekken, is 'er geen Kans, om een Nymf voor den Dorst, of om een Chairet voor het Qui va la? te houden. Ga naar voetnoot†Toen het Algemeen Vertrouwen verviel, kwamen de Notarissen, en Klerken, die Armen en Beenen van de Reuzin Themis dwars door de zwarte Zaaigrond der Armoede doorbooren, gelyk als Kadmus Krygsluyden voortsprongen uyt de gezaaide Draakxtanden; en toen het Paleys der Gezondheyd ondermynt | |
[pagina 62]
| |
wierd door de Overdaad, kwaamen de Geneesheeren, en Chirurgyns aanvliegen, gelyk als den Haft, in de laatste Lente-Maand. De eerste zouden quanssuys 't Vertrouwen, en de laatste de vervalle Gesteltenis in 't Lid zetten; doch den Notaris rekte 't Vertrouwen zo strak uyt op zyn Papiere Droogscheerders Raam, dat het in stukken knapte; en de Chirurgyn obstrueerde de Genezing zo lang, tot dat 'er het Koud Vuur toesloeg, 't Sprookje leert, dat de Romeynen geen Bloodaards waaren, of schoon zy, in de eerste drie Eeuwen schrikten voor de Notarissen, en beefde voor de Chirurgyns. Den Anatomist meende voort te gaan in de beschryving van 't ** Coffihuys, toen hy Daemon, die zig door een paar gemaakte Knevels, door eene op goed Geloofgelievende groene Vacht, en door een gemaakt Air, in een Sileesisch Baton had hervormt, zag inkomen. Die Knaap nam den Ontleeder der Gebreeken by de Hand, en hy luysterde hem zachtjes in, dat 'er verscheyde Origineelen na hem zaaten te rekhalzen in 't Coffihuys van Mejuffrouw ***, die nog gekraijoneert moesten worden, door zyn Vlym. Den Anatomist ley zyn versch ontstooke Pyp neer, (op die wyze betaalen de Gaskonjers de Coffihuys Rekeningen) en hy volgde de Waarheyd na in een Toverlantaarn, die hem brogt in 't voorzeyde Coffihuys. Kenje die Man? vroeg Daemen, en den Ontleeder andwoorde Neen. Dat is een Lichtmis, zey Daemon, die zyn Erffenis heeft verzult op de gladde Baan van Verschot van Kamerkatten, en die thans beezig is om zyn Persoon voor Soldaat te verkoopen, na 't Oosten, uyt vrees van door een Spyskamers Ga naar voetnoot*Angina, op een Vliering te strikken, naby den Yssel. Kenje die Man? vroeg Daemon, en den Ontleeder andwoorde, Neen. Dat is een Liefhebber van de Dichtkunde, die al zyn Begrip versmolten heeft in de reeds overgezette Overzetting van een Fransch Treurspel, zey Daemon, en die door de behulpzaame Hand van vyf glaaze Tonneelkroonen doet zien, dat een Man zo wel een Uyl kan verbeelden, by 't Kaersligt, als een Nederduyts Gaskon, by 't Dagligt. | |
[pagina 63]
| |
Kenje die Man? vroeg Daemon, en den Ontleeder andwoorde, Neen. Dat is een Heerschap, zey Daemon, die een voornaam Koopman is in Vogelsnestjes, Surinaamsche Spinnekoppen, Slangen-Eyeren, Westindische Korenbloemen, Waessem van blaauwe Pruymen, Haanespooren, Hennetanden, en onder andere, in Filosofische Herssenen, die vry schaerscher zyn als de Herssenen van die Gyten die den Lapis Bezoar uytleveren, welke Lapis Bezoar zo schadeloos is voor de Leyders, en zo voordeelig voor de Apoteekers. Kenje die Man? vroeg Daemon, en den Ontleeder andwoorde, Neen. Dat is een Heer, zey Daemon, die de Vruchten wil plukken, eer dat den Boom bloeit, (dat is) die wil, en die zal, uw Ga naar voetnoot*Historie des Pausdoms doorkruypen, eer dat dit voldraage Kind de Baarmoeder der Drukpars ontsnapt is. Den Ontleeder der Feylen ontstelde zig boven maaten over de Dwingelandy van die Vlas-Nar, en hy zey volmondig tegens Daemon; dat 'er geen Voorbeelt oit gezien was onder het halfrond van een Gryzaards Kalotje, dat men een Man een Hembd kon naajen uyt Osnabrugs, Tekelenburgs en Bylevelts Linnen, voor dat het Vlas gesponnen, het Garen gekookt, en het Linnen geweeven was. Keuje die Man? vroeg Daemon, en den Ontleeder andwoorde, Neen. Dat is een Schryver (zey Daemon) die de starke Boter van Geest verorberde, op het Garstebrood van Armoede,en die thans voor Zot langs de Achterstraatenloopt, by gebrek van 't eerste en 't laatste. Gins (vervolgde hy al lacghende) staat een Malthezer Rechtsgeleerde, die in 't Coffihuys adviseert, Gratis, die in 't Wynhuys pleyt, om Niet, en die voor de Rechtbank stom is, voor beyde. Vorders hoorde den Ontleeder een Brabands Muziekant een nieuwmodisch Airtje zingen, zonder een eenige Muzieknoot aan te raaken. Hy zag, dat den Ridder Rob Roy zat te lacghen met zyn Lyf-Arts, wegens deszelfs diepe Kennis in de Stilzwygengendheyt. Hy wiert den Organist der Kalfvellen ziende, die de glaaze Vensters van zyn verstand uytgeslaagen had door een paar Trommelstokken, en die in d'Achtervolging van dat Muziekaal Geluyt, | |
[pagina 64]
| |
het rammelend Verstand eens Trommelmaakers had verwaarloost. Hy bespeurde een lang Heer, die pas Verstand had voor een middelmaatige Dwerg, echter dat Verstand dorst opofferen, aan een schoone Vrouw en aan een Beminnelyke Kamenier, en uyt die Keus is het grys Spreekwoord, op nieuws, leevend geworden; De Muis die Poes niet acht, smult Poesjes Suster. En eyndelyk leerde de Ondervinding, dat een Coffihuys een Zinnebeelt is van een half verbrande Biblioteek; want hier vind men een Bladzyde van Tacitus; en daar ontmoet men een Pagina van Louw Bake, Heer van Wulverhorst. Gins roept een Filosoof eenige Regels op van Ga naar voetnoot*Demokriet en Herakliets Brabandsche Voyage; en herwaards leest een Beunhaas, de Mathematische Stellingen van den Ridder Isak Newton. Abdeneezer, die zo vrolyk is gelyk als een Aanspreker der Dooden, struykelt over den Band van den Amsterdamsche Hermes; en een Pietist raapt de Leevens-Beschryvingsop van Salli Sallisbury. Kortom ieder Coffihuys-Politiek behandelt, en verhandelt het tegenstrydig Voorwerp, zy hobben en tobben in de ongestuymige Zee van Tryn Snaps, en van Praatje by, zonder eens te gissen, op hoe, of wat, en zy eyndigen Alle in het dagelykx herhaalt middelpunt, van Tyd Verlies, en van een Boon-Sops-Conversatie. | |
Waarschouwing.Verwacht de Zeedekundige Avontuur des Ontleeders met een Savojaart; die in 't hartje van de laatste Vorst zyn Broodwinning, zynde een Eekhoorentje, verruylde tegens een Paar zilvere Medailles uyt de Munt van de Maagd van Dordregt. Quis talia ando, Tempereta Lachrimis.
Te Amsterdam by Hendrik Bosch Boekverkooper over 't Meisjes Weeshuys, is gedrukt het Viervoudig Huwelyk, Klugtig Blyspel, door Emanuel van der Hoeven. En is mede te bekomen Hubert van Vryhof Gedichten. Bogaerts Roomse Monarchy. Grondlegging der Nederlandse Vryheyd. De Wereld is vol Gekken nesten, De kleyne Gekken zyn de besten, met aardige platen. 't Leven Van Roselli met platen. Ibrahim Bassa met de volstandige Isabelle, wonderlyke Geschiedenissen. 4 deelen. |
|