Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
No. 5
| |
Een Vertoog over de Muziek.De Muziek is een verdienstige Dame, en daar is meer dan eens de Kap getrokken, wie dat het diepste gekroopen was in 't gesnaart Verwelf van haar Gunst. De Zangodinnen en de Sireenen krakkeelden dat het klonk, over dat Voorrecht; Apollo en Mar- | |
[pagina 34]
| |
sias harrewarden dat het Zonde en Schande was, over dat Voorrecht; Linus en Pan hobbelden meê geen kleyntje, over dat Voorrecht; en Midas, nog onlangs zo verdienstelyk op 't Schouwburg is verbeelt door een Arkadisch Tonneelspeelder, is zyn Ezels ooren debet aan het Voorrecht van de Muziek. Nero was een Muziekant die omtrent zo zwaar woog gelyk als een Violist van Burgerhout, echter dong hy mee na dat Voorrecht, en om te toonen dat hy een volslaage Gek was, vergezelschapte hy die Liermans broodwinning met de Dichtkunde. De Muziek is een Dame die meer Recepten heeft als een reyzend Tonneel-Doctoor, en Ste. Cecilia verricht zomtyds zo wel een Mirakel als den St. van zyn Ht. Filippus Neri. De Muziek geneest de beet van de Tarantel een Kalabreesche Spin. De Muziek geneest de Droefgeestigheyd, en zy verzagt de Razerny der Bezeetenen. De Muziek is de Nyl die door haar Overstrooming den Honger en Dorst stilt, der trembleerende Heeren Droogleewers en Nathalsen; en zy voed duyzende Insecten, die andersins op Schildwacht zouden hangen op de Volewyk. De Kretensers beminden de Muziek zo uytspooriglyk, dat de Rechtsgeleerden, gelyk als Narren zingende moesten pleyten; en de Rechters sloegen het Vonnis muzicerende en Chorus; ja de Toezienders konden aanstonds uyt de Toon, den uytslag van 't Proces gissen, want het Doodvonnis was op de Nooten gestelt van Courante la bare; de Beslechting van een Proces van Injurie begon met den eersten Regel van de Cotillion; Je me ris, de qu'en dira t'on! en den Krygsraad vergezelschapte altoos een Sententie met een Concert van zeven Orgels, sestien Bassen, veertig Walt-hoorens, een paar Kastanjetten, en een Flajoslet. Cajus Gracchus was geen Orateur die zo stom was gelyk als een Ybot, wanneer hy onder zyn Fles Heremitage wyn zat te rooken, doch als wanneer hy op den Redenneer-Stoel stont te snappen, stont 'er jaar uyt jaar in, een Lierman achter Zetel, die hem langs die Spraakbuys der Bedelaars waarschouwde, wanneer hy 't een Toon te hoog nam, en die hem desgelykx opbeurde, als hy 't Verschil te laag liet zakken. Als 'er niet te vegten nog te smyten viel, in 't Grieks Heir voor Troyen, greep Achilles de Lier by 't hoofd, en hy Zong tot heesch wordens toe, het gevangen neemen van Franciscus den | |
[pagina 35]
| |
eerste in de Bataille van Pavie; Quand le Roy partit de France, a son Malheur il en partit. Den Bisschop Theodolf, die zo ryk was in Papier, gelyk als een Aktionist, en die zo arm was in Kas, gelyk als een Chevalier de St. Etienne, loste het Pand van zyn Persoon uyt de Bank van Leening, door het geestelyk Lied, van; Ga naar voetnoot*Glorie Lof en Eer &c. en Ga naar voetnoot†een Britsch Muzikant, die door louter Kracht en Geweld, de Maagdoms Nooten van een Londensche Juffer had gederangeert, wist den Halsband van Tyburn te ontspringen, langs de Pols van Ste. Cecilia. Hoe nootzaakelyk dat de Muziek is op een Bruylofts-feest, en op een Westfaalsche Boerekermis, is gebleeken in de Muzikant Quikkelenberg, die de pligt des huuwelykx zo hartelyk doceerde aan zyn huysvrouw, met de Srykstok van een Fiool de Gambe, en dat op de solemneele Maaltyd van 't eerste Congres, dat zy meer dan ses weeken lang langs 't huys liep men de scheele Hoofdzweer; en hoe doortrokken dat de Munstersche Dorsvlegels zyn met de Geur van een Fiool, blykt, wanneer zy met vyftig Paar te gelyk danssen op den Dansbodem van een gladde Dorsvloer. Hierom zingt een zeeker Dichter.Ga naar voetnoot+. En 't Vedeltje dat by een Boere-Bruyloft past,
Is desgelykx een Kermis-Gast.
Maar is'er oit Iemand bekent geweest, (vraagd den Ontleeder der Gebreeken) die de onderscheyde uytwerkingen der Muziek heeft bestudeert? Dat heeft hy gedaan, (zegt hy) en hier hebje de Proef op de Som. De Dorische Muziek is een Tegengift tegens de onkuysche Gedachten; die Muziek slacht de Grieksche taal, en is uytgestorven in de Abdyen en in de Kloosters. De Phrigische Muziek ontsteekt de Lust om te oorloogen en om Krygsdaaden te bedryven; die Muziek is geinterdiceert by de hedensdaagsche Romeynen. De Lydische Muziek verootmoedigt de Hovaardy, en de ydele Glorie; die Muziek is een Doodvyandinne van Romens Kerkelyk Zwart, en van 't bloedroot der Kardinaalen. De Fransche Muziek is een Stalkaars die de Kuysheyd der beyde Sexen in 't Water leyd, en daarom doopt een zeeker Au- | |
[pagina 36]
| |
teur het Opera, de Volkplanting der Koekkoekken. De Hoog-duitsche Muziek is zo buygzaam gelyk als de Punt van een Stiermarksche Helbaart, en gelyk als de Lier van Orpheus de Rinosters, de Olifanten, en de wilde Zwynen kon doen vergaderen, op die wyze doet een Germaans Concert van Herpaukken, Trommellen, en Waldhoorns die Bataille Paerden van Glorie 't zaamentroppen, die hunne Maanen op de Opperlippen voeren. De Italiaansche Muziek is een Zinnebeeld van den Steen van Sisyphus Ga naar voetnoot*op-en nederrollen, en by poozen, draait die Muziek rondom gelyk als een Dansmeester die op de linkerpoot pirouetteert. De Engelsche Muziek is zo scherp gelyk als oude Chesshire Kaes, en een Man die een Engelsch Air kan zingen, zonder dat zyn Mond uytslaat, is van een gezonde Gesteltenis. De Schotsche Muziek is zo ryk gelyk als derzelver Inboorlingen, en de Zakpyp is de Kerk-klok der Berg-Schotten, en den Orgel van Rob Roy, den Bescherm-H. van 't nabuurig Vee. Een Welschman misbruykt de Harp, gelyk als een Atheist de Reden misbruykt; en een Yr kend geen andere Muzieknooten als die gestelt zyn op de Sleutel van de Litany der Vloek-verwanten, en die beginnen met de woorden van; Ga naar voetnoot†G** bless King James the Third! De Nederlandsche Muziek smaakt gelyk als een Garstepapje met lange Rozynen; en de Nederlandsche Muziek, is een Kamenier die de Gestikte Rokken der Fransche Airtjes afdraagt, tot de Stootkant toe. Maar laat ons de Medaille van Madame la Musique eens omkeeren, (zegt den Ontleeder der Gebreeken) en 't laat ons het Metaal van die klinkende Penning eens toetsen aan den Toetsteen der gezonde, en ongeschonde Reden. De Muziek verwyfd 's Mans Couragie, en haar Zoetheyd is gelyk aan een gesmeerde Bergerak wyn, die Wyn vleyd ons Gehemelte, doch zy maakt ons dronken, en zy brengt ons over uyt een buytenspoorige Vreugde, in een buytenspoorige Raazerny. De Muzikanten, die een Ooostindis Schip t' onderste boven komen liegen, zeggen; dat de Muziek de Ga naar voetnoot*Heuppyn beter verligt, dan de groene Baaden van een befaamt adelyk Quakzalver. Dat is waar, (zegt den Ontleeder der Feylen) maar die Greep ver- | |
[pagina 37]
| |
richt de Muziek, door een groote Aandacht, en in zo een Gelegendheyd zou de Pynbank moer Effect doen als de Muziek. Een Muzikant is gelyk aan de vergulde Apoteekers doozen van de Heer van Duytenstyn, uytwendig belooven zy de Gezondheyd aan de gaande en aan de komende Man, doch inwendig zyn zy bezwangert met een schraale Niet. Een Muziekant dreygt insgelykx uw Gehoor te voeden met een weezendlyk Vermaak, doch 't komt eeuwig uyt, op een ydele Klank, vergezelschapt met een behoeftig Request. Een Muziekant vloekt en band, zonder de geringste Knaaging des Gemoeds, want hy sustineert dat alle Klanken onschuldig, onzondig, en onverandwoordelyk zyn. Het is een genoegzaame Onmoogelykheyd, dat een wys Man een Muziekant kan worden; want als wanneer hy beschouwt, dat een Muziekant, onder 't speelen een scheeven Bek trekt, gelyk als een Patient die behebt is met een Hennep-koorts; dat hy zyn Lighaam verdraait, gelyk als Quevedos bezeten Deurwaarder; en dat hy zyn Oogen toenypt, gelyk als een Fin, die zneeu blint wort, onder 't jaagen, als dan ziet hy ommers wel, dat de Muziek op 't naauwste is t'zaamgepaart met een in- zo wel als uytwendige Raazerny. Zey een zeeker Wysgeer niet; dat Ismenias een ondeugent Burger was, dewyl hy zo keurlyk op de Dwarsfluyt speelde, gelyk Ga naar voetnoot*Mr. Banister? Antigonus, de Gouverneur van Alexander de Groot, sloeg die de Harp van die Vorst niet in spaanders, om dat hy meer op dat klinkent Instrument verzot was, als het Cyfferboek van Bartjes? Joegen de Egyptenaars de Muziekanten niet uyt hunne Frontier-steeden, op dat zy de Krygsdeugd der Krokodilvangers niet zouden verstompen, gelyk als Oestermesjes? Verbanden de Lacedemoniers Timotheus niet uyt de Republyk, om dat hy, in zyn Armoede zyn Luyt had verryk met een nieuwe Snaar? Ja weetje wel, hongerige en naakte Ketelboeters van den Eccho! dat Tubal die den eerste Tweewyven Man, en die den tweede Doodslaager was, den Uytvinder geweest is van de Muziek? Indienje dat weet, is het hoog tyd van de Muziek de huur op te zeggen, en een Professie te aanvaarden, die beyde voordeelig is aan uw Familie, en aan 't gemeene Best; want de Muziek is op 't | |
[pagina 38]
| |
best, maar een Dwingelandin, die ons de algemeene Lucht, die alle Stervelingen, gratis, inademen, poogt te verkoopen, tegens den Interest van de Bank van Leening. Hermesstad. Een onbekent Spreekwoord zegt ergens, of nergens; dat een Spanjaart altoos Vader is over zyn Schriften, en een Boer over zyn Kinderen. Die Mode is thans zo wyd en breet buyten de Mode, gelyk als de Dichtkunde buyten de Reden, of gelyk als de Wysgeerte buyten 't bereyk is van een Brandleer; want wy zyn doorgaans Vaders over onze Papiere Meisjes en Knegtjes, by Ga naar voetnoot*Aanneeming of by Navolging. Den Ontleeder der Gebreeken nu, die niet zeer aannement is, voor die Aanneeming, zal den weg der Navolging inslaan, en hy zal een tweede Stormloopen op de halve Maan van Monsieur de la Fontaine, en op hoop dat zyne Overzetting beter zal klinken als de voorgaande, verkiest hy 't Sprookje van het Klokje. Het Klokje.
Ha hoe ligtvaardig is den Mens!
Zo luchtig als de Wind, zo ligt als een Gespens,
En die zyn Woord houd als de Wyven.
'k Zwoer onlangs nog in Rym, (die Eed was wis berooit)
Als dat ik nooit
Geen losse Sprookjes meer zou schryven.
En wanneer was die Vloek? Ach laat me doch met vreen,
Het is twee daagen pas geleen:
Vertrouwt dan eens op Dichters van momenten.
Nooit zal het Godendom de waare Wysheit enten,
Op Zulke hoofden, die by 't schynsel van de Maan,
Met 't Negental ten reyen gaan.
't Is waar die Helden komen snappen.
Men hoortze als Advokaten klappen,
Doch 't Eynde van 't Poeets gekal,
Stremt eeuwig tusschen 't Zoet en 't Mal.
Wel aan, 'k zal me echter onderwinden,
Om tusschen 't Kuysch en 't Kriel, een Middelweg te vinden,
En dan ..... maar tot de Zaak, 't Wiel mag nooit stille staan.
Ontrent Abdera woonde eertyds een Kapellaan,
| |
[pagina 39]
| |
(Een ieder is bevoegt dat Woord, na lust, te kluyven:
'k Verstaa door Kapellaan een ongebaarde Klerk,
Een jong Suppoost der Roomsche Kerk,
En die zo grys niet is gelyk een koppel Duyven)
Die Knaap, een Borst als Melk en Room,
Zat eenmaal op de groene Zoom.
Van de Aa, en streelde en strookte een jonge Herderinne,
Een Kind met Tetjes hagelwit,
Met naakte Voetjes, 't Oog als Git,
En tanden als de Schuymgodinne,
Een Mond als Hebe, en een Kloofje ontrent de Kin,
Dat was een lieve Lente-Spin;
Zulk Handgebaar zou zelfs een Kluyzenaar verkloekken.
Terwyl de Kapellaan dat Kind een Kusje vroeg,
Liep Jo die een Klokje droeg
In 't groene Gras na Madeliefjes zoekken.
Dus ver scheen 't Spel gewenscht, doch 't Schaap was Vlees nog Vis;
Niet dat een Meysje ontrent de veertien jaar niet is,
Als haar Mama, zy heeft de Wet zelfs tot haar Voordeel,
Doch dat 's maar voor 't Salet, in 't Dorp is 't een Vooroordeel.
De Kapellaan dan zat in 't groen
Te praaten om een Duyve zoen,
Doch hy verspilde zyn Geleerdheyt,
Het Meysje had geen tamme Luym,
't Verstont nog Jok nog Ernst, het Lipje scheen een Pruym;
Geen Ondervinding is het Merk van Onbezeerdheyt;
Ook kost een boersche Maagdebloos,
Meer Arbeyd als een Haagsche Roos.
Wat nu gedaan? De Mingod mind het sluyken,
Juyst tegen 't Schemerligt toen God Apol gong duyken
Ontvreemde hy die Koe die 't kleyne Klokje droeg,
En lachte met het Wicht, dat 't Vee na Stal toejoeg,
En lustig uyt den truuren,
Zong, van Och Paris wreed, en Robin tuure luuren.
De Moeder ('s Meerters oog maakt Paard' en Koeyen vet)
Vermiste flukx de Koe, toen riepze; o kleuter'! Slet!
Onze Jo is wis gaan dwaalen!
Fluks zoekt de bonte Koe! Het Wicht liep na de Wey,
| |
[pagina 40]
| |
En schreeuwde al hikkende; Ach Jo staa me by!
Waar staaje na te draalen?
Inmiddels had de Kapellaan,
Aan Jo 't Klokjen afgedaan,
En liep, al schellende, om Kloê te misleyden,
Langs Berg en Dal, en groene Heyden.
't Onnoozel Meysje vloog de Galm na van die Schel,
Tot in het dikste der Bosschaadje,
Daar hadje het eynde der Vryaadje,
Aldaar begon het Kattenspel,
Want Heeroom zonder eens te blikken of te bloozen,
Liep vliegens Storm op Kloês Roozen.
Myn Lam (sprak hy) die waagt, die wint,
't Bedrog slaat vry wanneer men mint.
't Bedrooge Zuyglam viel aan 't schreyen,
Vervulde 't Woud met Medeleyen,
Terwyl den Kapellan,.... hier stuyt myn Pen 'k word moe,
Ach Meysjes! myd het Bosch, en 't Klokje van de Koe.
Anubisburg.
| |
Heer Ontleeder der Cecilianisten.Dat 'er vry meer te zeggen valt over de Muziek, is waar, maar men moet den Regenbak niet op eenmaal uytputten. Ik weet wel, dat een Zangmeester de beeving van zyn Nooten meer verpligt is aan de Koude, en aan den Appetyt, als aan zyn Bekwaamheyt. Ik weet, dat 'er niets gemeenzaamer is, te Parys, dan een Schoenlapper een paar Pollevyen te hooren repareeren, op het Operas Air, van Armide est encor plus aimable, &c. en in Italien zulje niet een Kruyer of Sleeper vinden, die de Nagels van zyn Regterhand niet laat uytbotten, om de Guitarre te nypen. Dat een Spanjaart zyn Maitres wakker huilt, op de Cadans, gelyk als geen Nacht-uyl, die een aanstaande Lyk verkondigt, is bekent; en dat de Nederlanders aan 't Zingen tyen, wanneer de Klok der Dronkaards drie Flessen begint te beyeren, is geen Staatsgeheym aan den Ontleeder der Feylen. en aan St. Bacchus respective Stok-dweylen. Adieu Tent Kameraat. Vin de Grave. | |
Waarschouwing.Verwagt de aangenaame Beschryving van een t'Zaamenspraak tusschen Grillo en zyn twee berotste Kevers. Die t'Zaamenspraak is gehouden op St. Willebords Nacht, in de tegenwoordigheyd van Ian van Leyden, en van Knipperdolling, en behelst een geleert Vertoog voor de dulle Ga naar voetnoot*Nachtschade, Ga naar voetnoot†Duyvels Beet, Ga naar voetnoot†Volfswortel, en alzulke heylzaame Kruyden.
Te Amsterdam, by Hendrik Bosch, Boekverkooper over 't Meisjes Weeshuis, word by Intekening gedrukt het groot Poëetisch Werk De Verwoesting des Joodschen Volks, beginnende met den afval der Tien Stammen onder Jeroboam, vervolgt in een aaneengeschakeld tydbestek by na tot onze tegenwoordige eeuw door den Heere L. BIDLOO, in 4. Dit Werk zal afgedrukt zynde kosten 8 gl. de groot Papieren 12 gl. De tyd der Inteekening zal eindigen den 15 November, 1724. De Conditien, als mede een schets van 't Werk zyn te Amsterdam, en in andere Steden by de voornaamste Boekverkoopers te bekomen. |
|