Den ontleeder der gebreeken. Deel 2
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
No. 2
| |
[pagina 10]
| |
ghen, na dat by zyn Guldelingen verdobbelt had, met de Dopjes Speelders; en dat de Ontleeder zig sterk maakt, om desgelyk een Koekoek te doen schaateren, of schoon hy voor zyn oogen ziet, dat een galant Kabouter de Palissaden van de Huuwelyks-Vesting geforceert, den bedekte Weg ingenomen, en de halve Maan heeft geemporteert, met de Bajonet op de Loop; zo is 't waarschynelyk, dut die twee Knaaped de Leezers zo ongevoeliglyk zullen onderscheppen, gelyk als een Juffer ongevoeliglyk onderschept wort, wanneer zy in 't hartje van een verliefd Krakeel, door haar Minnaar wort omarmt, die de Konst van 't Worstelspel fix hebbende, Madame doet struykelen, en.... En wat de Rest belangt, ey lieve raad daar na;
De Rest is Rest. En wat 's de Rest? et Cetera.
| |
De Omzwerving des Ontleeders op de Amstel-Kermis.Ik kreeg voorleede Maandag een Schryvers Lust, (die Ziekte noemt de Geneesheer Hermes, de Bezwangerdheid van een verdurve Inbeelding) om de Tenten der Tonneelspeelders, Koordedansfers, Marionettes, en alzulke Tenten) die met recht de Tenten der Filistynen genoemt moeten worden, af te loopen, en te Ontleeden. Het Huwelyk en den Bast zyn afhankelyk van 't Nootlot (zeggen de Britten) en ik zeg, dat alle Toevallen ook niet afhankelyk zyn van onze Keus, want myn beschooren deel, voerde my in de Tent van Mademoiselle Harvé, in sté van in de dronke Societeyt van Monsieur la Lause. Ik beklom het Tonneel met een paar stramme Loopers, waar mee ik, in 't jaar Sestien-hondert-en Negenentwintig, de Kanonskogels liep opzoeken, in de Belégering van 's Hertogenbos; en op dat Tonneel zag ik verscheide Perzoonagien staan, zitten, en wandelen, die ongemeene Rollen speelden op het Schouwburg des Weerelds. Ik zag een Heerschap zitten, (nota bene, hy was te zwak om te wandelen) die zo gevleescht was gelyk als een Hengelroe, en ruym zo buygzaam. Het heugd my dat ik hem eenmaal zag zwemmen, en dat zonder gevaar, want hy was te ligt om te | |
[pagina 11]
| |
konnen zinken; en het heugd 'er my nog by, dat ik dwars door zyn huyd zien kon, hoe kat dat de Wyzer stond van de Wester-Tooren. Die Knaap was een Korenbyter van Professie, die een Juffertje van een beproefde Zuyverheid kamerde, welk Juffertje onlangs was verlost van een Kind dat 'er zo poezelig uytzag, gelyk als een Schildery van den Hongersnoot van Leyden; en dat was de proef op de Som, want deszelfs Papa is het Zinnebeeld van de duure Tyd. Ik naderde die kughende Schim, doch zylings om zyn adem te ontwyken, en ik vroeg hem; Wat dat hem bewoogen had, om een uytgeteerd Licghaam, en een longzuchtige Reputatie te waagen, in het Mosselscheepje van een Kamerpoes? Hy zag my aan met een paar blikken die uytgeholt scheenen te zyn, door de Navegaar des Doods, en hy repliceerde, met den hoest van een dempig Paerd; Ik heb meer reden om te zwygen, als gy hebt om te vraagen, doch, ... maar Heer Ontleeder der Feylen niet te klappen, ik, ... maar is 'er niemamt ontrent die ons kan beluysteren? Ik voorzie of een duure Tyd, of ten minsten, een opslag in de Graanen, door de vermenigvuldiging van Jonge Korenbyters. Helaas! riep ik uyt, nu bespeur ik, dat de Gierigheid het meester-rad is, dat aan al de werktuygen van onze poogingen de beweeging medeelt! 't Belang alleen dryft een Bloodaart na den Oorlog; 't Belang alleen is de oorzaak, dat een Kastelyn zig dood zuypt in zyn Beroep; 't Belang alleen maakt dat een geinteresseerde Kamer-snol duyzende Karessen verspilt op een onmachtig Mainteneur; 't Belang alleen spoort Jakob aan om drie vierde parten van zyn getaande Bedpan, op te offeren aan de Slinger des Overspels van 't houte Davidje; 't Belang alleen bekranst het geschoore Poppenhoofd van Pater Spekhals; 't Belang alleen dwong Suster Alikruyk, om een Non te worden in 't Convent der Klarissen, en om, in navolging der Spinhuys Chanoinessen, langs de Klooster-tralien, een Aalmoes te vorderen in haar Paarlemoere Napje; en 't Belang alleen zet den Egyptischen Koning der Korenbyters aan, om, door de Geboorte van Jonge Kalanders, den Opslag te bevorderen in de Graanen. De Muziekanten begonnen hunne discordante Konstsnaaren te stellen, des zweeg ik stokstil, en zy ontgonnen zo een eerloos Concert, dat ik docht, dat zy de Winkel van een Koopman in oud Yzer op nooten hadden gestelt, of dat de Leyen van een ver- | |
[pagina 12]
| |
valle Kruydhuys, den Oorlog hadden gedeclareert tegens de beschilderde Kerkruyten van een vervalle Kapel. Een jonge Koordedanster beklom de styve Koord, onder 't faveur van die kraakende Muziekaale Storm, doch met een ongelukkig voortgang, want dewyl zy door 't Vizier van een geblankette Tronie, meer staroogde op de zwarte Raagbol van een Franschman, die 't Toonneel bewierookte met Mord ...'s, Jernid'...s, en Sakred...'s, dan op het uyteynde van de Danskoord, buytelde zy neerwaards, en bleef onderweegen hangen aan die blanke hoepels, waar meede zy meer Minnaars had omeirkelt, als gewyde Kerkpilaaren. Een tweede Juffer volgde die gevalle Buytelaarster op, en zy beklauterde dat smalle Henneppe voetpad, met een air van Vertrouwendheid, dog zy trof het zelve geluk van haar Voorzaat, dat is, zy tuymelde insgelyks neerwaards, maar met meer Succes. Dat Lam bleef hangen aan haar rechter Dey, de helft van de Passer der Liefde; en indien de Surtout van een zyde Broekje het niet had belet, als dan zouden de Toezienders op de Staanplaats 't Gezigt hebben gehad, van dat gulde Vlies, voor een paar Stuyvers, dat zo dikmaals geexponeert wort, aan de zonnestraalen van een paar Hollandsche Dukaaten. Ik zal de sprongen der Buytelaars niet eens crayonneeren; een Koopman in Schelpen moet niet kakelen over de Visch; en een Auteur die zyn Inleyding doet met de Provintie-roozen van Jericho, behoeft niet te eyndigen met de Steelen der Kamisards. De schoongeoogde Mademoiselle Harvé, een Dansseuse, die zo konstiglyk Balanceert, gelyk als een Zwitsers Hopman, die met Rosoli geballast, en met Persico is gevictualieert, verscheen op haar respective Tourbeurt op 't Tonneel, om te danssen met twee paar Degens. Een jong Hoveling liep op een Peguyns draf na haar toe, en hy offereerde aan die schoone zyn Rapier, doch de Schee weygerde den Staalen Bloedstorter los te laaten, hebbende die Kling nog Zon nog Maan gezien, zedert de laatste Belégering van Ostende. Een aardig Man, bekent by de naam van Rob Roy, begon te lacghen, en die Lach vergezelschapte hy met de nevensgaande schimpscheut; Die Kling is Proefvast tegens het Spel, en tegens Ernst, en die Kling, die nog onlangs weygerde zig te laaten zien, op een party van Eer, refuseert nu zyn verroeste Punt te toonen, in een Occasie van Oneer. | |
[pagina 13]
| |
Mademoiselle Harvé verzogt aan de omstaande Heeren, om vier Degens die niet waaren aangezet, (een diergelyk Verzoek zullen de Juffers niet ligtelyk navolgen, want een Liefde-Kling kan niet te scherp zyn) en die geobtineert hebbende, begon zy rondom te draaien, gelyk als een Hexen-Zeef, of als een Paard dat behebt is met de Kolder, en zy formeerde bynaa zo veele verscheelende Postuuren, op 't Tonneel, als zy verschillige Conjunctien had gerepresenteert, op de Schermschool van Aloisea Siegea. Ik zal het Tonneelspel van de twee Pierrots, niet eens aanraaken, want ik stél vast, dat den Harlequyn, de Scaramouche, de Pierrot, Doctor Balouard, Colombine, en de rest, der drie Spans Tonneelkatten, hoofd voor hoofd, vyftien jaaren lang by de lamp hadden gestudeert, om Le Theatre Italien te mishandelen, te villen, en te braaden. Ja maar evenwel, nogtans, en echter evenwel, en des niet al te min (riep een jong Officier, die sterker na de Luyeren rook, dan na 't Buskruyd) Het zwymt 'er evenwel na, de Akteurs zyn Zinvast. Dat is zo, O opgestoofde Onnoozelheid met Lange Rozynen! (repliceerde ik al lacghende) aldus verhaalt een Laquey, die doorgaans de Courantier van zyn Meester is, een Vertellingje, dat hy, achter een Leuningstoel staande, zyn Heer heeft afgekeeken; 't Verhaal is 't Verhaal, maar men kan dwars door die verwalschte Munt, het slecht Alloy zien van die Ga naar voetnoot*Regenboogs Gedenkschryver. Daags daar aan patrouilleerde Ik na de Leydsche Poort, om een Geneesheer te zien, die de Duytschen een Markt-Schryer, en die wy een Quakzalver, noemen, een Man die Sub Jove Pluvio, (onder den blooten Hemel) den Boer de Gezondheyd, en den Burger 't Geld afstroopt. Het is boven 't Bereyk van het Snymes des Ontleeders, om alle de ingebeelde Volmaaktheden, en de onverandwoordelyke Konstgreepen te Ontleeden, door dewelke dat Ras van Doctooren, 't gemoed van 't Jan Hagel weet te verstrikken, en een Gedrang van Goudsche Gaapers kan overwoekkeren. Zy zyn met een | |
[pagina 14]
| |
grooter tal Patenten, Zeegels, Certificatien, en Medailles, voorzien, als een grys Soldaat met Litteykens, als een Pelgrim met Schelpen, of als een Hektor met Taillades op zyn Wangen is gezeegent. Een Quakzalver van Fatsoen, heeft, ten aldermisten, gepractiseert over een snees Vorsten, over zeven vyf vierendeelen Princessen, en over twee hondert en vyf en tsestig Landmeeters Voermaaten van Graaven, Baronnen, Vryheeren en diergelyk soort van Adelyke Roofvogels. En wat Kommeny-Man, wat Snyder, wat Boer, wat Winkeldochter, en wat Maan-starrekykster zal de Heerszucht niet hebben om de Geneesmiddelen van die Man in te neemen, aan wiens Armoede, en aan wiens Onweetendheid zo veel ingebeelde Standpersoonen hun Leeven en Gezondheid hebben gewaagt. De meeste Schoorsteenveegers zyn Savoyaards, de meeste Schaarslypers Dauphineesen, de meeste Fransche Tonneelspeelders Kamisaards, de meeste Brouwers Ossen, Westfaalingers, de meeste Mondkoks der Maltheezers, Munstersche, en de gequalificeerste Scherprechters, en Quakzalvers, zyn Moffen. Deeze knaap heeft zulke bovennatuurlyke Genezingen uytgevoert, dat ik het de moeite waardig acht, om die mede te deelen aan onze toekomende, zo wel als onze Overleedene Naneeven. Primo. Hy verhaalde voorleede Donderdag, dat hy een groot Edelman had gecureert, die tweemaal vierentwintig uuren lang, in Duel, had geslaagen tegens de Dardanellen, en hy voegden 'er by, dat die Kavalier hem die Zabel had geschonken, van dewelke hy den Oudsten der Dardanellen had gedemanteleert. 2. Hy zwoer hoog en laag (die Verzeekering hebben onze Geneesheeren ook fix) dat den Donau en de Middelandsche Zee, eens zo een heevig verschil kreegen over een gebraade Armiaan, dat zy malkanderen voor de Pistoolen vorderden, in welke scherpe Aktie de Middelandsche Zee zoo een gevaarlyke scheut kreeg, tuschen den Enkel en het Borstbeen, dat zy waarschynelyk dat Ovaal litteyken zal draagen tot den dag van St. Altoos, dat is, Tant quil Dure. 3. Hy zwoer verders met eerlooze Eeden, (waarschynlyk dat hy geparenteert is,aan een Prokureur van Mans, of aan een Mid- | |
[pagina 15]
| |
dags Commissionaris van de Maas) dat hy een Balzem had, die alle Binnen-en Buytenlandsche Bed-krakeelen kon stillen, ja assoupieeren, tot de Bedplank toe. En waarom zyn die Eeden eerloos? (vroeg den Kastelyn van Spitsbergen, wiens gesteltenis zo brandent is, gelyk als den Olie van Ysschotsen) waarom zou hy dat Medors Amandelmelkje, dat de schoone Angelika innam op de punt van een Snoeimes, zo wel niet bezitten als den Ontleeder der Gebreeken, of zyns gelyken? Dewyl ik vaststel, ja zo vast stel, gelyk als een Muts met een Keelband vast zit, (antwoorde ik) dat een Man die den Balzem bezit, Scilicet in Overvloed, den Steen der Wyzen niet moet opzoekken, in de taaye Tassen der zoetekoeks Boerinnetjes, maar wel in de liberaale beugeltasjes der graage Dames. Desgelyks hield hy staende; dat een Ga naar voetnoot*Leydsch Mochanist maar een verminkt Geschigtschryver is op 't Kapittel van Zeemonsters, als die een Zeevisch maar doet loeien gelyk als een Stier, en doet brullen, gelyk als een Koe. Das is ja Nix, ir Herren, und Dames! (vervolgde hy, wyzende op een talryken hoop van Kanaille) maar ik heb 't geraamte van een Zeemonster in een Snuyfdoos, in wiens Rob de zilvere Klokjes van Damiaten zyn ontdekt, welke Klokjes zo ruym van Omtrek zyn, dat zes Paar Haarlemietsche Weevers daar in konnen zitten Gravejassen. Ga naar voetnoot† Dit gezegt hebbende trok de Quakzalver een Zilver Klokje uyt de holte van een Kriekesteen, welke Klokje zo een doordringend geluyd gaf, gelyk als een Lantaarn van Postpapier. Kaerel dat is geen Klok van Damiaten (schreeuwde een Haarlemiet, die byna zyn hand kon leggen op de Rotting-knop van den Ontleeder der Gebreeken) want dat Klokje is te zacht van Geluyt, en te kleyn van Formaat. Uw Damiatische Rinkels zyn nog fynder van Toon, en vry minder op 't Oog, (repliceerde de Quakzalver) want geen Muziekant heeft oit die zilvere Damiaten moogen toetsen aran zyn Gehoor, nog geen Lynkx heeft die ooit konnen bereiken, met de Verrekyker van zyn Oogen. Een schielyke Donderbuy overstelpte zo schielyk de Ziel des Ont- | |
[pagina 16]
| |
leeders, gelyk als een Maardsche Onweersbuy, een vermoeid Reyziger overvalt op een barre Heyde, des nam hy zyn toevluge tot Caravansera van een Wynhuys, (de Wyn is de Ga naar voetnoot*Wynruyt die de Vliezen der Oogen verigt) en aldaar ontlaste hy zyn Droefheid in volgeschonke Roemers, en in halfleege Klachten. Helaes! (riep den Ontleeder uyt) wat gevaarelyke Geneesheeren zyn de Salet-en de Markt-Doctooren! men maakt de Vreede na een langduurigen Oorlog, en dat om 't verval in de Finantie, en om 't verval in 't Menschdom te baat te komen. Waarom dan niet de Gezondheid onderschraagt, en de Dood gecontramineert, door een stilstant van Ordonnantien, Visitens, en Consultatien op te rechten, met de Quak-en met de Zak-Doctooren, die geassisteert door de Karbyniers, de Apotekers, het Lente-Somer-Herft- en Wintergroen, tot de Aarde toe afvourageeren? Ja maar daar is meer onderscheyd tusschen een Salet-en een Markt-Doctoor, dan 'er onderscheid is tusschen de Paarde-smit, van Maan Dikkop, en den Opperarts van den Paus. | |
De Ontleeder der Feylen.Dat 's waar, want den eerste slacht den Adel; en de tweede de Boeren, den eerste veylt een Praatje, en een Tinctuurtje, aan de Heeren en aan Juffers; en de tweede verworgt den gemeene Man met een Theriaakje en met een Terpentyn Sopje. Den een en den ander, maakt het spreekwoord der Geneeskunde werkstallig; Alles wat een Begin heeft, heeft ook een Eynde; want na veel hobbens en tobbens, ontmoet den Leyder, in de Kuyl van de Doctoraale Fuyk, het Eynde van zyn Goudbeurs, en den Stekelbaars van zyn Gezondheyt. | |
Waarschouwing.Toekomende Week zal den Ontleeder der Gebreeken, de Tent van le Sr. La Lause eens aanspreeken, benevens de resteerende A-penisten des Menschdoms.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Autheur, en werden uitgegeven by Hendrik Bosch. Rotterdam A. Willis, N. Korte. 's Hage, L. Berkoske. Leyden, Janssons van der Aa. Delft, R. Boitet. Haarlem, van Lee. Gouda, van der Kloes. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren. Doordrecht, Van Braam. Hoorn, Beukelman. Harderwyk, Rampen. Middleburg, Schyver. Nimwegen, van de Veluw, Vlissingen, Payenaar; en vorders in de Steden by de Boekverkoopers. |
|