Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 395]
| |
No. 50.
| |
[pagina 396]
| |
Die Medailles-Ridders zyn bezeeten met een zoort van een geletterde Gierigheid, en zy leggen dag en nacht toe om het Geld, dat hedensdaags gangbaar is onder de Nederlanders, te vermorssen tegens een Munt die eertyds gangbaar was onder de Romeinen. Veel van die Heeren zyn gemeenzaamer bekent met een Tronie van Antonius, dan met het bronze Beeld van Erasmus van Rotterdam; en middelerwyl dat zy onderzoekken, om een Medaille van Faustina echt te maaken door de Toets van 't Metaal, maakt een ongeleerd Minnaar hunne echte Lukretias dubbelzinnig door de Toets van 't Staal. Ik heb 'er een gekend, (vervolgde den Ontleeder) die altoos een Som uitreekende in Sextertien, in sté van in Ponden, Schellingen, Grooten; ja Joris Koopall belooft dagelyks, dat hy zyn Krediteuren zal voldoen in goude Talenten, en hy heeft, tot nog toe, geen Schuldeischers konnen betaalen in Spinnekops duiten. Een welbekent Medaillist zwoer dagelyks by het hooft van een kopere Otto, in sté van by de Dui**l, en middelertyd dat hy vloekte een bande by een Keizers hoofd, kuste en streelde een Tweede zyn Huuwelyks hoofdt. Daar is geen aangenaamer Tydverdryf, dan een kring te zien van die Medaille- Spooken in een Kabinet van Roomsche en Grieksche Penningen. Dan houden die malle Meeuwen een boovenzang over de onwaarde Waarde, over de gemeene zeldzaamheid, en over de twyffelbaare Eigen-geloofwaardigheid van die Roomsche Kopstukken. Den Eene zal een goude Medaille opraapen, en naar dat hy derzelver Afbeeldzel en Opschrift, met een belacghelyke Aandacht heeft overwoogen, zal hy uitgillen; dat die Munt vry dierbaarder zyn zou, indien ze koper was en geen goudt. Een tweede begint te klinken op een Penning van Pescennius niger, en hy onderscheid verstandiglyk, by 't geluid, dat het een Moderne, en geen Antique Munt is. Ei lieve let eens op dien Ga naar voetnoot*Tabbaard, (schreeuwt een derde, die op een Snyders Tafel is groot gefokt) is 'er een Mensch die zeggen kan, dat dit een Romeins fatzoen is? Den Ontleeder heeft een Liefhebber van Oudheeden gekent, die een ander Liefhebber voor een Dichter uitschold, (waarschynlyk verstond hy door dat Scheldwoord een Leugenaar) dewyl hy geloofde dat de Romeinen Gordels droegen; en hy hield staande, dat 'er zo min Mouwen waaren aan een Romeinsche Tabbaard, | |
[pagina 397]
| |
als 'er Mouwen zyn aan de Wapenrok van een Heraut. Sigonius Ga naar voetnoot*zegt, dat een zeekere Romeinsche Japansche Rok van zulk een particulier fatzoen was; Scaliger is voor een ander Snufje; en Dacier stelt ze beide in 't ongelyk. Wat staat is 'er dan te maaken op de Tabbaarden, als zulke drie befaamde oude Kleerkoopers ondèr malkanderen kraakeelen, over 't fatzoen van een versseete Vacht? Een Oudheids-Onderzoeker schaamt zig, om een Hulsel een Nachtmantel, een Vrouwenrok, of de Stootkant van een Hoepelklok, te noemen; maar hy redeneert met een Stemmigheid die in eene Adem doet lacghen en schreyen, over Vitta, en Peplus, de Stola, en de Instita. Indien Kato eens mogt opzien, hoe zou hy schateren, op 't gezigt van de Solemneele Vertoogen die de Schryvers opgestelt hebben over die wichtige Voorwerpen. Om nu een regt begrip van die Vodderaapers Geleerdheid te krygen, laaten wy ons dan eens verbeelden, dat ontrent over duizend jaar herwaards, een diepzinnig Auteur een geleert Traktaat zal opstellen over de Kleeders der tegenwoordige Eeuw, verdeelt in de navolgende Kapittelen. Over een met Goude en Zilvere Galonnen gechamareerde Hartsleere Broek. Over een Superfyne Neteldoeksche Das, met Mecghelsche Kanten gegarneert, en met Zneeuwwitte Kraale Aakers beslaagen. 't Gevoelen van verscheide Geleerde Mannen, over het flikkerent gebruik van een Snuifdoos met een Goudsteene Dekzel. Een ongemeene Opmerking, over een paar Paerlemoere Gespen. De Geleerde Nooten over 't Wiskonstig Gebruik van een Rotting, gepent door een Auteur die daar me de Kwaadspreekendheid wist te cureeren van een Tandelooze Mof. Het Abuis van den Snyder Lapdief over het Laaken rollen van een Overrok. En de aanmerkelyke Briefgemeenschap tusschen Daniel Spaans Leer, Meester Schoenmaaker van een Dom Kanonnik van St. Rombouts, en Nathaniël Spanriem, Laerzemaaker van de Gorichemsche Spiering-Visschers, over het Vierkant van Laerzen en Schoenen. | |
[pagina 398]
| |
Eer ik de Borstentasters der Oudheid los laat moet ik myn Leezers met nog een paar Anatomische observatien beschenken, en dan zal ik met een handvol Tederheid my retireeren naar 't groene Pavilloen des Rusts. Een Schilder heeft geen slimmer Vyand dan het Stof; en een Oudheid beminnaar kend geen boozer Geest dan het Koperroest, want de laatste zweeren eenpaariglyk; dat de Gotten nog Wenden niet half zo veel marmere Paleizen hebben vernielt, als het verdo**t Roest Romeinsche en Grieksche Medailles heeft opgevreeten. Den *Poëet Vos maakt geen leevend Schepsel van 't Roest, een Schepsel dat zo graag van Maag is, gelyk als een bekent hongerig Maltheser, tusschen wiens Kieuwen een gebraade frikkadil versmelt, (dus verdwynt een Veldhoen tusschen de kromme Nootenraaker van een volwasschen Arend) en hy zingd; Men vul de graage Buyk der hongerige Roesten,
Met Gotlands Wapentuig .....
Dat lykt 'er na, zo je wilt doch de Antiquarii aanbidden het Roest, op dezelve tyd dat zy het verwenschen; zynde 'er een Drietal van Roest dat heerlyk is in de Oogen der Medaillisten, bekent onder de benaaming van het Roest der Antiquiteit. Den Ontleeder der Feilen beschoudt een Oudheids kenner als een Renegaat, dewyl hy met grooter Eerbied een vervallen Tempel van Apol groet, dan de heerlyke kerk van St. Peter. Een Oudheidskenner is een Renegaat, want hy zal zyn stramme kooten toevouwen voor de Paerdewet van de eerlooze Tullia, daar hy zyn hoed niet eens zal ligten voor het H... dom van een Wassche Lammetje. Een Oudheidskenner is een Wicghelaar, want hy wyst u een Geheim aan in ieder Tand van Neptuins drietandige Vork, en hy is verbaast over de Wysheid der Ouden, die den Donderkloot hebben uitgebeelt met drie Vorkken, dewyl dat beduid (volgens zyn beduidenis) de driedubbelde Eigenschap van Doorbooring, (dat is Minnaars Werk) van Verbranding, (dat past de Houtskool branders van Soignê) en van Smelting, (dat laaten wy over aen de valsche Munters) en daar hebje het Al. Een Oudheidskenner is een Schoolmeelter, hy gelooft dat een Uitdrukkkig die natuurlyk is, aan de Taal van 't Graauw is ver- | |
[pagina 399]
| |
maagschapt, en daarom spreekt hy een Taal die men met geen getrokke Bus kan bereiken. Een Oudheidskenner is een Scheepstimmerman, en geen Stue dent, want hy doorloopt Virgilius niet om zig met de schoon; taal, en met de heerlyke Gedachten van die Fenix te verrykend geenzins, hy zoekt daar in de figuur te ontdekken van een oud Ga naar voetnoot*Voorsteven van een Schip. Een Oudheidskenner is een Yvoordraaijer, en geen geleerd Man, want hy verwonderd zig niet over de delikaate Taaluiting, en de verheeve Vinding van Homeer; Bagatelle, bagatelle, hy pryst hem als die ons het fatsoen heeft afgefchetst van een Grieksche Rykstaf. Maar den Oudheidskenner wort reeds te oud onder de Pen des Ontleeders, des hy zal hem laaten berusten onder zyn zeegroene Medailles, en Olyfkleure romeinsche Snuisteryen, alleenlyk zal hy dit 'er nog byvoegen; dat die Man, die de versch ontgonne Medaille van een schoone Vrouw, of van een bekoorlyke Maitres, verwaarloost, om zig te vergaapen aan een kopere gedenkpenning van Semiramis of van Dido, waardig is om voor eeuwig uitgeschrabt te worden, uit het buigzaam Memorie boekje der Liefde, en uit de yvoore Tablettes van Madames..... Raad eens wat? | |
De Courant voor een staatkundig Lantersant.Londen. De Vreederechters van Westmunster en van Middelsex hebben den Oorlog geïnterdiceert tusschen de Doggen en de Beeren; en men gelooft dat die Interdictie ook zal geappliceert worden op de Britsche Kampvegters, die om Weekelyks te leeven, malkanderen Maandelyks in stukken moeten houwen. Den Ontleeder zal tot dienst dier bereisde Heeren, die alle die Landen, die onder 't Muziek van Mama's Keukenspit geleegen zyn, hebben doorwandelt, en die nooit leezen, en echter alles weeten, de Manier van die Spiegel-duellen eens opdisschen. In Londen is een Soort van Schermmeesters, voor 't grootste gedeelte, bestaande uit Vleeschhouwers, Huurkoetsiers, Draagstoel-draagers, en Soldaaten van de Voetgarde, die gelyk als Schaerslypers aazen op de Snee van 't Staal. Die Zwaardicher- | |
[pagina 400]
| |
mers nooden, of daagen malkanderen uit, om tegens een vastgestelde dag, en uur, te compareeren op een Plaats, de Beerebyt genaamt, om quansuis aldaar hun Verschil, (Hongers halve gesmeed) te beslechten met Britsche Houdegens. Om nu een talryk Gezelschap van Toekykers te krygen, ryden zy eenige dagen lang te Paard door de voovnaamste Straaten van Londen, de Muts is met Pluimen bestooken, gelyk als Muilezels, zy zitten in 't Hembd, gelyk als Koordedanssers, en zy zien 'er zo fier uit gelyk als Munstensche Studenten, die, met toegeneepe Blikken, hun Degens trekken, op een tusschenwydte van zeven Schreeden. Dat gedaan zynde, marcheeren zy na de bestemde Plaats; zy beklimmen 't Schavot, trekken hun gehuurde Hembden uit, vertoonen eenige Litteikens van voorige Quetsuuren, en daar meê zien de Aanschouwers vier gewapende Armen in een verwoede Beweeging (dus speelen de vier Wieken van een Molen) en gelyk als die Wieken malkanderen naloopen zonder te raaken, desgelyks schermen onze Kampioenen zonder elkanderen te bezeeren. Eindelyk evenwel moet 'er een Poppen-Theekop vol bloed zyn, om 't Kanaille te troosten, en één van die Rodomonts krygt een Hou diep genoeg om 'er een Kaas-myt in te verbergen; daar op schieten een Paar Barbiers jongens toe, zy verbinden den Gequesten, laaten hem neêrwaards met een Takel, en gelyk als het Tooneel is geopent in een groote Verbystering, zo scheid het Gezelschap met een Britsche Verwarring. Huzza! Kampvegters van Erten en Boonen! schreeuwt den Kastelyn van 't Westfaals Malta.
Ifisstyn.
Het Afscheid tusschen Ifis en Damon.
Ach Ifis! vraagt ge, hoe dat het Afscheid my beviel?
En wat Ik met myn Liefde doe?
Of wat en hoe?
De Liefde is Spys en Drank voor myn verliefde Ziel.
Ach! als Ik Ifis derven moet,
Vraag dan, wat dat de Ziel, hier, en hier namaals doet?
Die blyft en duurd altoos, gelyk als Etna's gloet.
| |
[pagina 401]
| |
Dat Iets, genaamt de Ziel, is thans een arme Wees,
't Is een Geraamte, Lam, het Kooitje voor een Mees,
Uw Afzyn stompt het scherp van haar verliefde straalen:
Niet dat myn Liefde stuit, ô neen! myn waarde Roos!
Myn Liefde, of schoon een Schim, die blyft, die duurtaltoos,
En zal, gelyk een Geest, rondom uw Bed-tomb dwaalen.
Heer Ontleeder der Gebreeken.
Ik geloof dat het woord Bescheiden in de Weereld is ingevoert, om de Juffers Onbescheiden te maaken. Vervloekt zy die Barbaarsche Term, die nergens te vinden is in de Lexicon der Liefde. Myn Galant zweert dat hy discreet is, en niet beöogt dat aanstootelyk is; tant Pire! want ik stel vast, dat als wanneer de Liefde de Overhand heeft, dat de twee grootste Vyanden van die gaapende Hartstogt, de Bescheidenheid en de Overweeging dan een onnut gezelschap zyn. De Liefde, Heer Ontleeder is ruim blind tot over de grootste helft, hoe kan die dan bescheiden zyn? en de Minnaars en Minnaressen, zyn zo mal als een broed van jonge katten, hoe konnen die dan de Discretie waarneemen? Wat zegje daar van Papa, heb ik niet een natuurlyke bevatting van de natuurlyke Filosofie?
Uw Zusje, De verliefde Aarim.
Madame Aarim. Een Minnaar die in het Tempeest der Liefde wort gesolt en geslingert, moet voor eerst de Discretie, en dan alle verdere Consideratie over boord goojen, om te konnen instevenen in de Haven van zyn Zielsbeminde. Een Galant die de Bescheidenheid te ver pousseert is gelyk aan een Toveres, dewelke moedernaakt aan een Staak vastgestrikt zynde om verbrand te worden, nog schynt te treuren over 't Verlies van haar Kleeders.
Uw Broeder Den Ontleeder der Feilen. | |
[pagina 402]
| |
Hermesstad. Het is met de Couragie gestelt, als met het Geloof, 't zyn beide Gaaven des Hemels. Waarlyk indien men de Pols van de Couragie kon tasten, gelyk als een Doctoor de Pols van de Koorts doet, men zou tastelyk gewaar worden, dat 'er ruim zo veel Ketters zyn in de waare Couragie, als in 't waare Geloof. Doch dat aan de andere kant, een Bloodaart gelyk is aan een Vuursteen, is ook waar, hoe meer 'er het Staal op klinkt, hoe meêr Vuur 'er uitspringt; en hoe meêr dat een Bloodaart wort gerost, hoe heviger dat hy zig zal beroemen (doch a la Distance) van met zyn Kastyder gevogten te hebben. Kon de dorsvloer spreeken hy zou het zelve Verwyt doen aan de Dorsvlegels. | |
Een sprookje.Een stikziende Mof, die half wild was, dewyl hy door een Rotting-woud had gekroopen, wiert onlangs gevraagt; Of hy nog meêr Hoofdpyn had, als Tandpyn? Ik heb doch 't geluk gehad, (repliceerde hy) van die geen voor myn Voeten te zien nedervallen, die my op twee plaetsen van myn hoofd dorst trepaneeren. Dat is zo hans Weerwolf (herhaalde den eerste) want ik heb zelf den Rotting opgeraapt, die uw Kasteider liet vallen.
'tAmsterdam, by H. Bosch is te bekoomen van den zelven Autheur, de Amsterdamsche Hermes, eerste en tweede deel, als meede de Hollandsche Zindlykheid, alle de Werken van Nil Volentibus Arduum, alle de Werken van Vondel compleet, in tien banden, alle de Werken van Cats, zes deelen, in 8. Zwaanenburgs Poëzy. A. Bogaarts Gedichten, in 4 Galatea, of Welgemaniettheid. Houbrakens Zinnebeelden. Claas Bruins Zinnebeelden, met 100 Plaaten. |