Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 387]
| |
No. [49]
| |
De Tyd.Ik heb u de konst van u behaagchelyk te maaken onder de Vrouwen, gedoceert, wufte Kabouter! en in die Konst benje naauwlyks geavanceert tot aan de Gramarica; zal dan een Leerling de Muts opzetten van een Professor? trek uit den bonten Tabbaerd der Waanwysheid, de Tyd, de Tyd zal u leeren. | |
Den Ontleeder.Zal de Tyd my leeren? quel Conte! Leert de Loosheid aan een Schot, 't Bedrog aan een Jood, en de Onbeschaamtheid aan de | |
[pagina 388]
| |
Straat-Madelieven; Leert de Vleijery aan de Kamerduiven, en de Pluimstrykery aan de Hovelingen; Leert het Liegen aan de Reyzigers, leert het Vuur hoe 't zal branden, de Wind hoe hy moet blaazen, en leert aan de Dames de Onstandvastigheid, verbloemd onder vergulde Beloften, Let gryze Tyd, of daar iets valt te winnen,
Maar Leert My niet te Minnen.
Ik ben een Hoogleeraar in de Liefde; de God der Liefde, die zig beroemt dat hy de tederste Beweegingen aller Stervelingen heeft bezeten, t'zedert de eerste Val, moet van my leeren, hoe te beminnen. Ik verwed myn Leeven, ja dat meêr is, ik verwed myn Maitres, dat ik hem Zaaken en Dingen zal leeren, die hy nu of nooit heeft geweeten. Ik zal hem, als Geneesheer der Liefde, een Recept leeren maaken, om de Dames lichterlaage in Vuur en in Vlam te stellen; Ik zal hem Woorden leeren uiten, die schreijen, en Traanen die zullen spreeken; Ik zal hem stervende Zuchten inboezemen, die de Minnaars en de Minnaaressen doen herleeven; Hartkloppingen vry aangenaamer dan een gestadige Pols, en wederzydsche Klagten, uitgestamert door Ademen, zachter als de Westewinden, en geuriger als de driekleurige Lente-violieren. Loop oude Tyd, en leer de Schikgodinnen spinnen,
Maar leert My niet te Minnen.
Ik, Ik ben Columbus der Liefde, Ik heb nieuwe Weerelden ontdekt in de Bedstreek der Liefde, Weerelden die meêr geconfyte Schatten, meêr handelbaare Juweelen uitleeveren, dan die der Spaansche West-indies. Ik heb een Stilzwygentheid ontdekt, die vry welspreekender is, als alle de Oratien van Cicero; Ik heb een verliefde Zucht uitgevonden, die vry dartelder is, als de vrolykste Lagch; en Ik heb een stervend geluid opgedolven, dat al de Toonen des Leevens Schaak mat zet. Loop stramme Tyd, loop Brillen winnen;
Maar leert My niet te Minnen.
Maar helaas! ik heb veelligt die Liefde-Mynen ontdekt voor Andere, en niet voor my zelve! De Tyd bekruipt den Ontdekker der nieuwe Liefde-weerelden; en den Ceder des Liefde-Wysgeers wort gedreigt door de Seissen des Tyds. Wat hier in ge- | |
[pagina 389]
| |
daan? Ik zal myn Minzucht bepaalen met de Ontdekking van de laatste Provintie, genaamt Ga naar voetnoot*Hermes Rust; en als wanneer ik aldaar myn verliefde Leevens-toorts heb uitgeblaazen, tusschen de schoone Armen van myn Minnaares, en dat die Minnaares dan maar één eenige Traan laat vallen, op den yskouden Boezem des Ontleeders, 't is hondert tegens Eén, zo hy niet, van meet af aan, zal komen te herleeven, en, op nieuws, zal gaan beminnen. De Inbeelding des Ontleeders is zo verwarmd door dit Vertoog, dat hy thans resolveert om die Stof, of ten minsten, om het Loof der Liefde te behandelen. Hy zal dan eens beproeven, of schoon een zeker Dichter die Onderneeming naast aan den Steen der Wyzen plaatst, om een Sprookje te vertaalen van den befaamde Monsieur de la Fontaine. Den Anatomist is gepersuadeert dat Ifis, die de Deftigheid bemind, die Onderneeming zal laaken, en zeggen; dat die Stof niet vermaag schapt is aan een Man, die in 't jaar van twee en t'zeventig, al een Koppel Vrouwen, benevens een Nagerecht van zeven Maitressen had verorbert, en.... het is waar Ifis, maar gedenk dat een Grysaard, die nog dienst doet onder de lichte Paarden van Cupido, gelyk is aan een Bloemtuin, die in 't hartje van de Winter bloeit; 't is wel geen Voordeel aan de Planten, maar wie kan het Botten beletten, daar de Natuur de Overhand heeft. Het Ondoenlyk Bevel.
Een Dui**l, vry min boos, als zwart,
Wist door een Saus van Tovereijen,
Door Paerlen, Goud, en Wyn, een Meisje te verleijen;
(Dat drietal Schigten boort gemak'lyk door het Hart
Der Juffers,) en hy gaf dat Zuiglam in de bouten
Van een Galant, die zig zo verre dorst verstouten,
Om die Bezitting, dat hy tegens Satan zei;
Geef my die Schoone, de Conditie staat u vry
Te noemen. Wel fiat, ik zal alle uw Beveelen
Gehoorzaam, en in alle deelen
Volbrengen (sprak die looze Knaap)
Doch zo je in het Bevel komt 't einde Bot te raaken,
| |
[pagina 390]
| |
Dan zal ik u lyk een Pistache kraaken,
En sleurenje ins het Hol van de eindelooze Slaap.
Wel dat 's een onbekent Geheym!
(riep hy) doch 't is zo goed een Heer als Knegt te zyn,
De Koop is klaar. Hy vloog ter goeder Avontuure,
Na zyn Maitres, en zong van Robyn turelure,
Die, lyk een Priesterin, hem op het Nacht-Altaar
Van Cypris toefde; 't Spel was puik, doch eene Maar
Bedierf 't Congres, dat was, geduurig moest hy zeggen;
Sa, Kasper, bouwe eens een Paleys,
Zo schoon lyk dat van Law, toen hy in 't Paradys
Der Mississip, 't Fortuin bloods-billens neêr deê leggen.
Nu eens een Onweer; dan een twee Tesselschaade
Verwekt; een Land-Orkaan; gebie maar zyn Genaade.
Pistoolen; Top. Een blonde Pruik,
Een Vacht van rood fluweel; Goudlakensche Apenrokken;
Met Paerlen dicht betrokken;
Daar is 't. Het Sprookje zegt; een nieuwe Paling fuik;
Wie kan altoos ook spinnen met een Rokken?
't Gebod was naauwlyks koud, of aanstonds was 't voltrokken.
Zomtyds was 't; t'sa! na 't Vatikaan
Om Aflaats-brievens; daar, daar heb je 'er overboodig.
In één Minuit was 't werk gedaan.
Wat nu? hy docht zo lang tot 't Weeftouw stil bleef staan,
Een tweede Schietspoel was 'er nodig.
En wat is de oorzaak dat den Haan niet komt te kraaijen?
(Vroeg 't lieve Lam)
Want als het Wicht haakt na de Pram
Most men de Juffers met geen Referendums paaijen.
Het hooge Woord dat moest 'er uit.
Is 't anders niet, myn Vriend! (riep fluks de ontgonne Bruid)
Ik zalje van die Zorg ontlasten.
Daar, als dat zwarte Beest u weêrom komt vergasten,
Geeft hem dan 't Geen ik u hier geef,
En zeg; Ontkrulme dat eens, bruine Kasper Neef;
Zo niet, 't Akkoort is uit, 't is nul, van geener waarde.
Toen gaf ze hem Iets het geen zy gaarde
Uit Cypris Bloemtuin; 't geen een zeeker Schryver noemt,
| |
[pagina 391]
| |
Of roemt,
Het Doolhof van de Witte Spooken.
De Dui**l kwam op 't mat; Zie daar, dat moetje ontknoopen,
(Sprak hy) die Lyn is krom, maak die eens aanstonds recht;
Zo niet, myn vaale Knegt,
Zyn de Kontrakten Nul, en de Aal is u ontkroopen.
De Geest liep op een Cinque pas
Na de eerste Smit, en viel aan 't kuipen,
Op 't Aambeelt, maar die Lyn had stuipen,
Die was, en bleef, gelyk ze was.
Toen liet hy die in 't Water weeken;
Al mis, die zyde Draad had streeken,
Die krinkelde in het Vocht, dat gulde Vlies bleef krom;
En schoon hy 't in de Lucht, in Wind en Onweer proefde,
't Was item falikant, des hy, die eertyds snoefde,
Dat niets ondoenlyk was, nu stond en keek lyk stom.
Daar was geen kans om 't Riet te ontkreuken.
De Dui**l afgeslooft begost na Rust te jeuken,
Liep na de Minnaar, die hy Cypris zyden Draad
Herstelden, en dus sprak; 't Is uit, ik weet geen Raad,
't Kontrakt is nul, ik ben verwonnen:
Maar had ik 't Draadje recht gedraait,
Dan waar je wis bekaait
Geweest, en 't Rokken afgesponnen.
Abuis, (riep den Verwinnaar) Vrient!
Daar zyn 'er vry meêr veil van diergelyke Draaden,
Des schoonje aan deeze Lyn uw Daghuur had verdient,
Een Handvol van dat Kruid had eeuwig 't Spel verraaden.
Romen. De Paus heeft verscheide kostelyke Misgewaden, die door de tyd zo deerlyk waaren uitgeravelt, gelyk als 't Zilver laakens Kamizool van Broeder Bon Homme is, doen uitbranden, doch hy heeft de Assche niet in den Tyber laaten gooijen, neen, maar hy heeft 'er Myters uit t'zaamgeflanst, waar meê de nieuwe Aardsbisschoppen in Maskerade zullen loopen. De Kamerdienaars van O.L.V. van Lorette hebben die Zuinigheid nageäapt, en zy hebben in de Assche van eene Onderrok zeven Vruchtbaarden ontdekt, waar van de minste een Vrouw kan bezwangeren, zonder de Hulp des Mans. Men | |
[pagina 392]
| |
zegt dat de Moeder van de Chevalier sans courage op die wyze wiert bezwangert, en dat zy al lagchende verlostte van een Zilvere Bedpan; des is 't geen wonder dat die Ridder de warme Lucht kiest van Italien, in steê van de barre winden van Scotena's Gebergte, want die in de Weereld kruipt uit een warme Bedpan, is niet opgewassen tegens een koud Harnas. | |
Een Wonderwerk.Het is éénmaal gebeurt dat Ste Brigitta een Kruisje verspilde op een versch geboore Kindje, welk Kindje fluks zyn gewaanden Vader verzaakte, en den Kapellaan uitschold voor zyn Papa. Zo iemand van Ste Brigitta's familie (de Mirakelen zyn veeltyds erffelyk) dat Kunstje eens geprobeert had op den gewaande Prins van Wallis, wie weet, of hy niet zou hebben uitgepiept; Ik behoor in eigendom aan de Kardinaal Dada, en in Schildery aan Jacob de tweede. Den Ontleeder zal zyn Leezers met een tweede Mirakel verëeren, en dat alleenlyk om aan de Inteekenaars van zyn Historie des Pausdoms een Denkbeeld van de Styl te geeven, in dewelke hy die onwaarschynlyke Beuzelaaryen zal behandelen. | |
Een Tweede Wonderwerk.Ste Justina was een van de liefste Mosselscheepjes van Antiochien, en al de Salettisten meende raazende en dol te worden wanneer zy sprak van in een Klooster te gaan. Een Galant onder andere, die jaar en dag, had toegelegt om het Spel van Volte met haar te speelen, nam zyn toevlugt tot de Hel, om langs die baan in haar Sluipkabinet te geraaken, en hy beloofde twee goude Talenten aan Cipriaan, een Duivelbanner, die 't kunstje al zo fiks had als Doctor Faustus, indien hy Justina kon achter over toveren. Cipriaan ontbood, post a post, een Duivel, gaf hem die Commissie, die aanstonds zo gereed was om dat Schelmstuk te ontginnen, gelyk als een Lojolist vaardig is om een Vorst te ontzielen, of als een Inquisiteur bereid is om in het Huis van een Ketter een Vreugdevuur te stooken. De Geest dan stapte naar de Maagds Wooning, die uit haar Bed opstaande om een Roozekransje te leezen, fluks begon te | |
[pagina 393]
| |
gevoelen, dat de Lust van Multiplicamini haar te na kwam, des bekraste zy haar zelve van onder tot boven met Vingerkruisjes, zo dat de Gluiperd moest decampeeren. Naderhand bekroop haar een Geest van meerder fatzoen, onder de gedaante van een Non, doch zy rook aanstonts 't verraad, en door een enkeld knipje viel die knaap in 't voetzand. Den Tovenaar beschrobde dien Dui**l over zyn naalaatigheit, doch die beplyte het onvermoogen der Toverye, teegens Justinas vingerspel. Is 't zo geleegen, Sinjoor Diabolo, (sprak Cipriaan) dan tart ik uw en de geheele Helsche Sociteit. Dit zeggende, speelde hy 't zelve Spel, en de Dui**l vloog in spyt van zyn hoorns na de uiterste Gedeeltens van Ethiopia, en Cipriaan, die eerst goed Rond, goed Zeeuws was, wiert goed Roomsch, goed Mal. Dus verloor de Duiv**l zyn Dienaar, de Galant zyn Maitres, en de Kerk woekerde een uitneemenden Zoon, beneevens een groove Leugen op den hoop toe, die wyd en breed te leezen is in een Papalyns Boek gedoopt den Hamer Ga naar voetnoot*der Tooveressen.
Heer Ontleeder.
Ha Ontleeder der Feilen! zyn wy geen malle Jongens van de Juffers zo veel grond te laaten winnen op onze Landstreek; Is 'er eenig verschil over de voorrang; de Eerstgeboorte vonnist Ons Voorrecht. Ha laat ons dan die geparfumeerde boeyen in stukken ryten, gelyk als Sampsons! en laat Ons dat Jok van onze Schouders schudden, het geen Wy, nog onze Voorvaders, nooit konden torssen. De Fransche Wetten verbieden de † Vrouwelyke Heerschappye, en de Liefde noopt Ons tot de Vrouwelyke Slaverny; helaes! laat ons Franschen worden, en als dan zullen wy onze gecoiffeerde Dwinglandinnen schrylings beheerschen.
Monsis den Vrouwenhaater.
Sinjeur Monsis.
Eer zal een heedensdaagsche Anakreon den graazigen Oever van Hermesrust, druipende van Room en van Honing, ontvluchten, om zich neer te zetten in de verzengde Woestenyen van 't barre Arabie, dan dat hy dien Verraeders raad zal naavolgen. De wyste | |
[pagina 394]
| |
Vorst die alles Eidelheid noemde, koos de Liefde als het beste der Eidelheden; des zal ik, gelyk als de Weereld wort bestiert door twee groote Lichten, myn Liefde-weereld voor eeuwig laaten bestieren door de vriendelyke blikken Van Ifis. Ja Ik zal myn Heil, myn Vreugd, myn Rnst,
Myn Vlam, myn Minnelust,
Bespieg'len in het Star-gewelf van Ifis Oogen.
Ik Starrekyker van de Min,
Voer dus myn Ziel, langs 't Oog, in Ifis Hemel in,
En kniel demoedig voor 't Kristal dier Hemelboogen.
Den Ontleeder der Feilen.
| |
Waarschouwing.Verwacht toekomende Donderdag een tweede Papier, behelzende een Reedenvoering over .... over iets, waar over den Ontleeder in die tusschen tyd zig zal beraaden. | |
P.S.Den Ontleeder der Feilen heeft een Vertoog op 't Weekelyks Weefgetouw gezet over de kopere Medailles der Romeinen, die wy verruilen tegens de goude Legpenningen der Nederlanders. Hy zal eens onderzoeken (dat Onderzoeken is een aangenaame Studie!) of het zo Ons wel niet vry staat, van een Traktaat te pennen, over een Goud lakens Kamisool, of Engelsche Ryrok, als over de Ga naar voetnoot*Bulla, en de Ga naar voetnoot†Praetexta.
t'Amsterdam, by H. Bosch is te bekoomen van den zelven Autheur, de Amsterdamsche Hermes, eerste en tweede deel, als meede de Hollandsche Zindlykheid, alle de Werken van Nil Volentibus Arduum, alle de Werken van Vondel compleet, in tien banden, alle de Werken van Cats, zes deelen, in 8. Zwaanenburgs Poëzy. A. Bogaarts Gedichten, in 4 Galatea, of Welgemaniertheid. Houbrakens Zinnebeelden. Claas Bruins Zinnebeelden, met 100 Plaaten. |