Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
No. 43
| |
[pagina 338]
| |
geweest is, heeft zo wel een Hel verordineert als een Hemel, ten einde dat het Ontzag aan de eene kant, het gebrek van Liefde en van Dankbaarheid zou vervullen aan de andere kant. De Straf alleen houd de Weereld in bedwang. Het Ontzag dat wy gevoelen voor Majesteit en voor Macht onderschraagt de Waardigheid der Magistraats Persoonen. Deez' Zeedeles doorloopt de wedloop der onbezonne Stervelingen, en het is van boven tot beneden, een ieders zaak. Een Vorst die geen angel voert, is gelyk aan een broedbye, (dat blykt in den Ridder van S. Joris met zyn strooije Lans,) en een Schryver die zyn Vyand viert verdient de verachting zyner Tydgenooten, en de bespotting der Naneeven. Als wanneer de onedele gemeente het gevaar bespeurt, dat 'er steekt in de Overigheid te beledigen, dan zal zy kap en keuvel byzetten om de Overigheid te verpligten. Doch gelyk 'er een onderscheid is tusschen Goud en Goud, desgelyks is 'er ook een onderscheid tusschen Autheur en Autheur, en dat onderscheid is zo groot, als het onderscheid groot is tusschen een Paling en een Slang. Deez' Inleiding zal tot een Andwoord verstrekken, op de Yrsche Missive, te zien in 't laatste Papier des Ontleeders. Doch hy die gewoon is van zyn Leezers te vervrolyken met weezendlyke Vermaaken, zal zig nooit bedroeven over ingebeelde Bedrygingen. | |
Een vermaakelyk Vertoog over de Kastanjetten.De Wysheid bestaat in een goed gedrag des Leevens, en bepaalt de hartstogten des Ziels, (zegt den Ontleeder der Gebreeken) want indien de Wysheid bestond in een Wysgeers verdeeling, dan zou 'er grooter onderscheid te zien zyn onder de Wyzen, als onder de Kemphaanen. by Voorbeelt. Een Stoisch Wysgeer zegt; dat de Wysheid zo ongevoelig moet zyn voor allerley zoort van hartstogten, gelyk als Esopus Boer ongevoelig vas voor de geesseling van de Kok, en voor de branding van Xanthus Wyf. Een Epikurees Filosoof stelt vast; dat een verstandig Man de Leevens toorts moet aansteeken aan de vier enden, (dat is al een misselyke toorts die vier punten heeft als de Muts van een Jesuiet) en dat hy zo veel plaisier moet neemen als hy grypen of vangen kan. | |
[pagina 339]
| |
Een Peripatetisch Wysgeer houd staande; dat een Man de Deugt moet omhelzen; en een Pyrrhonisch Advocaat leert; dat het verstand geen party moet kiezen, dat hy vry van oordeel, en ook van vooroordeel zy; en dat hy aan niets moet geloof slaan als aan de onzeekerheidt. Kort om, zoo veel hoofden zoo veel zinnen. Een Spanjaard alleen, die meer verstand heeft als een Spanbaars, kiest het middelmootje van die tegenstrydige Stellingen, en hy is vrolyk zonder opspraak, en droefgeestig zonder ergernis. Hy is een Stoisch Filosoof, want hy is, (doch uitwendig) ongevoelig voor een affront; en in de wellust van een aangenaame Licghaams Oeffening is hy een Epikurees Wysgeer. De Kastanjetten en een Sarabande zyn de twee predomineerende Hartstogten van een Spanjaard; voor de rest heeft hy zo min Zucht voor de Dames als den Ontleeder der Feilen Zucht betuigt voor zyn Ifis, als een Hidalgo voor de Wapenschild-kunde, als of een Munsters Ingenieur voor de Vestingbouw van een rooskoleure Spekstruif zucht heeft. Het lust den Ontleeder om thans de Oudheid, en den Mirakeltoon der Kastanjetten eens op te bazuinen. De voornaamste Schryvers zyn van gevoelen, dat een Ga naar voetnoot*Ooyevaar de eerste aanleiding gegeeven heeft aan de Ouden om Kastanjetten te maaken, en dat door het klappen van zyn Bek, doch den Ontleeder der Gebreeken, die noit iets onafgehaspelt laat steeken, en die de Wetenschappen beschouwt door een omgekeerde Verrekyker, gelooft; dat een Advocaat daar aan den aldereerste Steen heeft geleid, zynde het Muziek van Themis Lookvorschen zo droog als een stuk Orgelloot, en zo ratelend' als een paar Kastanjetten, en daar om scheld den Poëet Aristophanes een Snapper voor een paar Kastanjetten. Dat de Kastanjetten van een oude Tuk zyn, leert ons Pisander, wanneer hy zegt; dat Herkules de Stymfalische Distelvinken niet geschooten heeft met een houte Spat, maar in tegendeel, dat hy die heeft doen decampeeren, door het geluit van een paar Kastanjetten. Hoe meenig zeedig man verschiet niet op de Trommelslag van een Snappers Spraakhuis, met een stille Trom, (Zegt den Ontleeder der Feilen) want niets veroorzaakt grooter hartzeer aan een wys Man, als een verdrietig gesprek. | |
[pagina 340]
| |
Klement Alexandryn gelooft; dat de Siciliaanen de eerste uitvinders zyn van de Kastanjetten; en Schaliger schryft die Muziek-Schelpen toe aan de Bewoonders van Kadix, en dat is waarschynelyk, want de Franschen zyn hun Kastanjetten verschuldigt aan die van Kadix, gelyk als de Nederlanders de kennis van een Magazyn van Ondeugden verpligt zyn aan die zingende en springen de Natie. Juvenal die wel een Paerlemoere Schelp uit een Inlandsche Mosselschelp wist te onderscheiden, was meê geen Vreemdeling in de Republiek der Kaflanjetten, als blykt uit zyn elfde Ga naar voetnoot*Lofdigt, en Arnobius die de Roomsche grollen der Heidenen, met deeze woorden bestrafte; Wel! geloof je, dat de Gooden bewoogen worden door 't geluit van uwe Cymbalen, en door't gerammel van uwe Kastanjetten? was ook wel bekent met dat Satanas Klokkespel. Maar voor al wierden de Kastanjetten gebruikt in de Feesten, ter eere van den God Priaap; en 's hedendaags worden zy ook, doch schaars, behandelt in de Processien van O.L.V. van Scherpenheuvel, en niet zonder inzigt; want gelyk als de Lier toegewyd is aan een Bedelaar, en aan een Poëet, desgelyks zyn de Kastanjetten bevoegt aan de Sireenen van een Spaansch Schouwburg, en aan de gladde Meerminnen van een Parisiaansch bal. En nu zal ik den Oorsprong van die rammellende Ga naar voetnoot*Doodsbeenderen laten berusten, (zegt den Ontleeder der Kastanjetten) om de Leezers met een Paternoster van mirakelen, uitgewerkt door de klank der Kastanjetten, te vermaaken en te stichten. | |
Een Wonderwerk der Kastanjetten.Milord Poes Poes, die tusschen het Schouwburg en een Bontwerkers Magazyn woonde, om dat een jong Edelman in dat middelpunt een Lichtmis zyn kan zonder Nadenking, gaf voorleede Winter een Bal. Madame Miau, Miau, verscheen op dat Bal, met al die bekoorlykheden opgetraaliet, die de Konst en de Natuur konnen schenken. Die Juffer die altoos zo vrolyk is gelyk als een jong Katje dat met een balletje speelt, en die zo dartel voor en achter opgeeft, gelyk als een wild Veulen, dat noit | |
[pagina 341]
| |
slaagen, behandelt, of gepikeert is geweest, separeerde haar danspootjes zo zwierig, dat een iegelyk vreesde dat zy haar Maagdebloempje zou verkreukelen, zonder de bystand van een Bruidegom. Een Galant Man die gewoon is van de Juffers door en door te bestudeeren, naderde de schoone Miau Miau, vertelde haar meer Douceurs als 'er te proeven zyn in de Haagsche Banket-Winkel van Monsieur du Pré, en .... en met dat alles won hy zoo veel, als of hy een stuk van Achten had gebooden voor den Diamant van den Gouverneur Pit. Wat was 'er nu overig voor een Man die geen Moment langer kon wachten? een paar welgemaakte Beenen, een Air zo los als de Wind, en een paar Kastanjetten (zegt den Ontleeder) en die drie Solliciteurs wonnen de Koussebanden van Madame Miau Miau; want zo dra als zyn gemuskeerde Kastanjetten begonnen te spreeken, zag hy het nacht-ys van haar fierheid in spaanders breeken, de bevallyke Juffer wierd zo bloedlaauw als een Nonnetjes Duif in de Zaaityd, de Liefde-geinsters stooven uit haar verlangende blikken, en haar Galant won door een paar yvoore Kastanjetten, een yvoore Boezem, een yvoore Venus, en een yvoore et Cetera. | |
Een tweede Wonderwerk der Kastanjetten.Mejuffrouw Ga naar voetnoot*Mattamosco was maager van Ziel, vet van Lichaam, en vorders zo een wilde Rabas, dat zy tot haar zestien jaar toe met de Jongens het Spel speelde; En laat dat Muiltje schuiven van Tikke Tikke Tak, en dat alles Sans Consequence. Zy was, of ten minste, haar gesteltenis scheen zo koel te zyn, als of zy gestempelt geweest was in een Yskelder, noit zag de Zon haar struikelen over een Molshoop van Zwakheid; nog de Man beloerde haar nimmermeer ingewikkelt in een slibberige Onderhandeling, met een onderneemend' Kabouter. Die lieve Mattamasco leefde dus gaaf en heel, tot dat zy in 't jaar zeventien hondert en .... en .... (heer wat zyn myn Leezers nieuwsgierig om dat jaargety van haar Bloemptjes uitvaard te weten!) tot dat zy verscheen op het bal van een geruineerde Baronnesse, die vry meer Minnaars had verorbert als Kerkstoofjes, en die tot haar laatste hembd toe een ongemeene Zucht betuigde voor een hoed met een Point d'Espagne. De Heer van Ruina, die op | |
[pagina 342]
| |
't punt stond om voor ballast naar 't Oosten te vaaren, beschoude met verwondering haar schoone Kanten, en glinsterende Diamanten, en fluks lei hy toe om die blinkende Faisant over hoop te blaazen door het kruid en loot van een paar betooverende Kastanjetten. Hy was een welgemaakt man, wiens geheel Leeven een Doolhof geweest was van Ongeregeltheid, die de zwakheid van zyn Gedrag wist te bedekken door zyn Tong, en die zig zelven tegens den Aanval van schande beschermde door zyn Geboorte. Dat heerschap haalde zyn Kastanjetten voor den dag, en na dat hy die cierlyk had vastgestrikt, danste die Man een Folie d'Espagne, die zo dikmaals la folie de Bruselle had gecabrioleert, en dat met zo veel succes, dat Mejuffrouw Mattamosco nog dien zelven avond haar onverteerde Tederheid aan hem overgaf, met al haar Mechelse Kanten, en Golcondaalsche Diamanten. Lang leeven die jonge Juffers, (zegt den Ontleeder) die graag zyn om te duiken voor de Verdiensten van een uitgeteerde Goudbeurs, en van een paar kletterende Kastanjetten. Is 'er een Tory die de Wigs wil belacghen zonder de Barriere van zyn tanden te openen, laat die la Folie van Doctor Sacheverel speelen op een paar Yrsche Kastanjetten, en de Wigs zullen luisteren na dat Air, gelyk als een Dooven luistert na den toon van een Flajolet. Het zy dat uw Fortuin voor uit loopt gelyk als het Congres der Kreeften; het zy dat een Man een loontrekkend Raadsman is van den Pretendent; het zy dat een Man op een goede Vrydag een Dyharst, en op een vette Dingsdag een Speetje Leb-aal eet; of het zy dat een Man's morgens met de huid van een Vos naar 't Outer, en 's avonds met het vel van een Luipaard naar een gekapte Kabouter loopt, bagatellen, bagatellen! de doordringenste Staatkundigen luisteren na de Kastanjetten van Jan Alleman, gelyk als den Hartdraver van een Narreslèe luistert naar zyn bellen. Met een woord (zegt den Ontleeder der Kastanjetten) laat een Man zo spooreloos als een Poëet, zo verwaand als een Schoolmeester, zo schynheilig als een Lojolist, zo wellustig als een Bernardyn, zoo geveinst als scheele, Jan zo gehoornt als een Jupiter Ammon, en zo geldgierig zyn als een Mammon, het schaat niet mits dat hy het konstje fiks heeft van de beweeging, en van de Kastanjetten; de Dames luisteren gelyk als Vinken naar die yvoore Nooten; en de Juffers zullen zo cenpaariglyk een welgemaakt Kastanjet-Mu- | |
[pagina 343]
| |
siekant naloopen, tot in 't gewelf van Naberouw, gelyk als eertyds de Jongens van Hamelen den bedriegelyken Pyper nastooven tot in de verderffelyke Opening van den Kinderen-berg. Anubisburg. Zeer zelden zal een Man luisteren naar de tong der Wysheid van een Wysgeer, (zey den Ontleeder der Gebreken onlangs tegens Ifis, die hem bestrafte over zyn Sprookjes, Fabelen, en diergelyke Beuzelaaryen) want den Mensch is eerder te geneezen door de schielyke verrassing van een Sprookje of Fabel, als door een Vermaaning die recht uit is, of door de gezonde Reden: een jonge Juffer voor al zal altoos het gesuikert brokje van een vertellingje doorslikken, al zou het Lam 'er in, of onder, verstikken. By Voorbeelt. Demades was een groot Redenvoerder, en zyn vertoogen waren doorgaans over groote zaaken, als over de Grafnaalden van Memfis, de Colossus van Rodes, de voortteeling van Olifanten, het paaren van den Vogel Rouk, de Eyeren der Conger-Aalen, en over alzulke Reuze stoften. Die Demades eenmaal ziende, dat de aandacht van zyn Toehoorders begon te verflaauwen, en dat de Vrouwen begonnen te geeuwen gelyk als Goudsche Gaapers, glipte aanstonds uit zyn Text in een uitweiding. Ceres, (sprak hy) een Zwaluw, en een Paling reisde eenmaal t'zaamen in Pelgrimasie naar St. Jacob van Compostelle, en zy reisden zo verre, tot dat zy kwamen by een overgroote Rivier, de Zwaluw, die zo naakt was als een Poëet, vloog 'er over, en de Paling, die zo glad was als een Monnik van Ga naar voetnoot*St. Franciscus de Paula, zwom 'er over dat het schuimde; en aldaar zweeg hy stil. Wel (vroeg Mejuffer Sprookjes-graag) en waar bleef de Godinne Ceres? die Godinne (repliceerde hy) was vreefelyk gestoort, dat de meeste Menschen doof zyn voor een verheeve stof, en dat zy rekhalzen naar bagatellen. Hoe meenige syne Paling wort 'er gevonden, die de Juffers amuseert met een Sprookje, en hoe meenige naakte Zwaluw vliegt met zyn geborgde wieken over de Rivier der Beloften, en laat de bedrooge Ceres staan kyken. Romen, Op 't bevel van zyn H. worden veele Bedsteeden in de de Stal over 't Quirinaal gemaakt, om 'er de Bagazie-Paarden der Santen en Santinnen, de respective Pelgrims, voor een tyd in te stallen, en dan te laaten optoomen. | |
[pagina 344]
| |
De Mensch slacht den geweezen Directeur van de Haagsche Glasblazery, hy zoekt zo lang tot dat hy 't Spit in de assche draait. De Mensch is t'eenemaal overgegeeven aan de vermenging, en daarom ondermengt hy veeltyds zyn Grollen, met het wezendlyk Licghaam der G**vruchtigheid; die Kanker heeft in alle Eeuwen geäast op die deelen, waar in het Leeven bestaat, en gepoogd om de Achtbaarheid der waare Religie te verslinden; die Kanker verduistert de natuurlyke Schoonheid der bovennatuurlyke Instellingen, door een overspeelig blanketzel van menschelyke Overleveringen en onder die Overleveringen speelen de Pelgrimasien de gebraade Haan. Het is te laat om myn Leezers te vervrolyken met de Pelgrimasien naar de Kapel van Loretto, in Italien, naar 't geraamte van den Aardts-Verrader Becket in Engeland, en naar O.L.V. van Hal in Brabant; ook zal den Ontleeder niet herhaalen de woorden van St. Hieronymus, alwaar hy zegt; Daar is weinig aan verbeurt of een Man binnen Jerusalem is bekent, of niet, maar wel geleeft te hebben binnen Jerusalem is vry wat anders. Maar hy zal zyn Afscheid neemen met een vermaakelyk Sprookje. Een oude Pelgrim kreeg een Koorts als een Eland, te Loretto, en de Doktooren die over zyn Ziekte consulteerden, stemden eenpaariglyk; (dat is al iets ongemeens) dat die Man niet te helpen was zonder een Recipe van groen Vlas, (dat is) dat hy in steë van de Lapis Besoar in te neemen, het Steen moest kneeden van een Italiaanschen Boezem; en ingevolge van die Ordonnantie, wierd hy ondergedekt met een schoone Arm vol Vleesch en Bloed. Een paar uuren daar na kwaamen die menschelyke Geneesheeren den gryzen Patient bezoeken, die zat te huilen als een Bandrekel, en te schreijen als een Kat. En waar toe dienen die traanen (vroeg een Geneesheer) immers was 'er geen ander Valdeurtje om de Dood te ontvluchten, als die handvol doodzonde? dat is waar, myn heer, (repliceerde den Patient) ook schry ik niet om 't verlies van myn zuiverheit maar ik ben desperaat, dat ik die lieve Remedie niet gebruikt heb over jaren en dagen. | |
De zeedeles.Als het Vleesch en de Duivel eens de Overhand hebben over een naauw gezette Conscientie, als dan is de Mensch zo wel de Schaamte ontwassen, als de Zonde. Het Vleesch is bros, en wanneer een groote Appetyt en een lastige Deugd Competiteurs worden, dan is 't een Ezels Arbeid de Verzoeking tegen te staan.
EINDE. |
|