Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
No. 39
| |
[pagina 306]
| |
mankeert zelden of nimmermeer, van zyn adelyke Voorouders te erkennen in de wasse Figuuren, die geplaatst zyn boven den ingang, beginnende met een Chinees, en eindigende met Jochem met de Zakpyp. Wanneer ik bespeur dat een Engelsman zig, 's morgens vroeg, ontsobert met een Ga naar voetnoot*Kievitje Limoen-water, dat hy 's middags zyn koppel Flesjes Clairet uitslurpt, en dat hy tot diep in de nanacht schreeuwt en tiert; Dam me! let us have an other Flask! als dan ontgin ik een Praatje van Hendrik den achtste, Vrouwelykeren van Karel de tweede, Concubynelyker memorie. Zo ras is die Snaar niet aangeraakt, of den Brit verlaat de Fles, en schenkt my een Leevens verhaal van het Sardanapaals gedrag van Karel, onder den tytel van de gelukzalige Regeering, en hy schetst het Heliogabaals comportement van Hendrik, onder de benaaming van de gulde Eeuw. Een Franschman, die op de Schennis toelegt van zyn Boezemvriends Dochter of Vrouw, diverteer ik op een aangenaame wyze. Ik engageer hem om een Wandeling met my te doen na de Maliebaan, ik breng hem onverwacht by een Sloot vol groene Kikvorssen, en ik zie dat zyn kleur verschiet op 't gezigt van die grasgroene Nachtegaalen, dat hy graauw en blaauw word, en dat hy na zyn Logies snort, om in de Onkosten te vervallen van een Hengelroe en een rood Lapje. Aldus gewapent, en met een Snuifdoos voorzien om daar op te middagmaalen, loopt hy na buiten, en, in 't heetste van de Zon, berooft die Man de Ooijevaars van hun kwaakende Makreelen, die de Nederlanders wilde versteeken van hun gedoekte Zuiglammeren. Als ik een Schot ontmoet die werkelyk geoccupeert is om een jaarlyks Inkomen te verdomineeren van vyftig Ga naar voetnoot†Mark Schots, dan verzoek ik die Knaap aan myn Logement, en ik trakteer hem op een Bak vol Havere-meel, dat gedissolveert is in 't natuurlyk Roozewater van een Regenbak. Zo ras als hy tot aan den bodem is gedaalt van dat Onthaal is hy een ander Mensch, zyn Oogen worden geopent, en hy ziet in die Haveremeels Spiegel de aloude | |
[pagina 307]
| |
Schotse Maatigheid, dies verzaakt hy de Wellust van Lucullus, en hy omhelst, de novo, de Soberheid van Kurius. Wanneer ik een Yrsman oploop die de Aardäppels heeft geabandonneert van Kilkenny, om te doelen op de Boter van Leyden, die onderschep ik eêr hy 't weet. Zo ik bevind dat hy een Liefhebber is van de Muziek, dan koop ik voor hem een Trommel, en dan is zyn Fortuin gemaakt. Doch wanneer ik bespeur dat hy behebt is met de Dulhuisziekte der Roozen, dat zyn Kaaken glinsteren door het Ys des Hongers, en dat hy zo familiaar is met een valsche Eed, gelyk als een Cyder-getuigen van een Normandys Rechtsgeleerde, dan word hy gedepecheert na de Hooftstad van Albion, en aldaar stikt hy met een Leugen op de tong, en met een Conspiratie in de Ziel. Maar wie zou gelooven, dat ik meêr verleegen ben met een domme Mof, dan met een geraffineert Franschman? dat geloof ik, (repliceert Ifis) want ik heb ondervonden, dat een Juffer meêr verleegen is met een schurfde Viskoopers Ezel van Latona, als met een dronke Minnaar van Sciras. Dat is waar (zeg ik) want stoot een Mof buiten de Deur op straat, hy klautert langs het Dakvenster weêr in huis. Onder het Masker van een Ga naar voetnoot*Drieman komt hy afzakken naar het Y; hy kruipt in de Dienstbaarheid, en hy vervelt in een Komies; hy verbergt zig in een Brouwery, en hy word Meesterknegt; of hy vlugt op een groene Bleekery, en met 'er tyd is Jurgen Baas. Mist Jurgen nu 't Kantoor, de Brouwery, of de Bleekery, dan vermaagschapt hy zig met een halfsleete Boezelaar, en hy wortelt provizioneel zo diep in de grond van een kleine Kroeg, tot dat hy, gelyk als een Mineur, langs een onderaardsche bedekte weg komt opborrelen in een Kasteleny, of in een Heeren-Logement. Tot dus verre was den Ontleeder der Feilen geavanceert, toen hy een Koets hoorde komen aanrollen, wiens Laquei zo vreeslyk begon te schellen, dat het Apartement des Anatomist stond te daveren, gelyk als de Kamer van Vreugdendaal davert, wanneer Abdera's Dansmeester derzelver Spelte-bier-drinkers vermaakt met zyn Boks-sprongen. Den Ontleeder der Feilen, die zo prompt is als Salpeter, stoof buiten de deur, en hy zag een jong | |
[pagina 308]
| |
Heer, zitten in een vergulde Koets, welk Heerschap zyn bepoedert Hoofd buiten de Raam stak van die rollende Hangkamer, en hem aldus toegraauwde. Wil jy de jonge Heeren ontleeden, die vooringenomen zynde met hun eigen Verdiensten, gelyk als Fransche Schryvers, en die zo kuisch zynde, gelyk als Neronieten, echter willen hebben dat de Jonge Juffers zullen leeven gelyk de Nymfen van de onbevlekte Jagtgodes? Waarom vermogen wy geen kromme Kammen in ons Hair, of Paaruiken te dragen, gelyk als Paruikmaakers Jongens? Waarom vermag een jong Heer geen zwart Lint te strikken onder zyn Kin, gelyk als Poes die opgeschikt is met een Lob? waarom zal myn Neef niet met een fyn Knipschaartje mogen loopen, gelyk als een Cartouchiaans Student die een malsche Goudbeurs in 't oog heeft? Waarom zal een Coffihuis Saletist met geen Engels Etuy pronken, waar van hy meêr genot heeft dan van zyn zilvere Degen? Zal ik myn Adem, die door het herhaalt gebruik van Keulsche Genever, en van Virginie Tabak, vergiftigt is, niet mogen te baat komen met gemuskeerde Cachou? en mag ik myn vervalle Krachten niet verfrisschen met Amber en met Spaansche Wyn? dat zou de Duy** doen! Neen Ontleeder van een Juffers veere Mofje, dewyl ik gebooren ben in een gelukkige Minuit, en dat de gunstige Starren my hebben verhoogt boven een millioen Tydgenooten, die meêr Verdiensten bezitten dan ik, daarom zullen de wyzer Zoorten zig nederbuigen voor myn vergulde Koets, voor myn gepenningde Paarden, voor myn Koninglyk Trekjagt, Heerlyke Buiteplaats, en voor alzulke Mammons Verdiensten. Verneder u dan, ô straf Ontleeder! (vervolgde hy, op die zelve toon ) want de ryke Jeugd bralt thans op een gulde Troon, verheerlykt zig in haar Onweetentheid, verheerlykt zig in haar Gebreken, en sprietöogt met Verächting op die Perzoonen, die haar Schatten waardig zyn, en wier Armoede de Verdienstige verdienen. Dit gezegt hebbende schreeuwde hy, Touchés Cocher! en de Koets stoof buiten 't bereik van de Blikken des Ontleeders, nalaatende een Lucifers straal van Glorie, van Heerszucht, en van Verontwaardiging. | |
De hoogste Kracht der Courant.Parys. Men is werkelyk geoccupeert om de Processen op te | |
[pagina 309]
| |
maaken van drie Priesters, die de Multiplicamini hebben gepredikt in de Hoepel-Kapelletjes van drie jonge Juffers, die opgeoffert waaren aan de zorgelooze Zorg van die Levieten, en men gelooft dat men die Priesterlyke Vlam zal beloonen met het Konstvuur van in Cineres revertéris. Den Ontleeder der Feilen zal deeze bedroefde Historie der drie geschoore Pelgrims vervrolyken met de Avontuur van Vader Mena. | |
Een Sprookje van Vader Mena, een Jesuiet.In de Stad van Valladolid woonde een schoone en ryke jonge Weduwe, die een Jesuiet, Vader Mena genoemt, gebruikte toe haar Biegtvader, welke Biegtvader, in steê van die Dame te vermaanen tot Boete, haar de Zonde des vleesch poogde in te preeken, a la Jesuiete, doch de Weduwe protesteerde; dat geen Man haar Bekoorlykheden zou veroveren, langs de Kelder-deur eens Bywyfs, maar wel langs het Dakvenster des Huuwelyks. Een schoone Vrouw, en een wichtige Inkomst helpen veeltyds het hoofd van een Paap aan 't hollen, dies resolveerde den Jesuiet om de Weduw over hoop te tournooijen door de wettige Lans des Huuwelyks. Hy communiceerde zyn resolutie aan een Vagabondeerende Veldpaap, en na dat hy de Weduw had overrompelt door een storm van klatergoude Argumenten, kroop hy zylings in haar Bezitting, alles onder beloften van een h. stilte. Dit Spel duurde zo lang, tot dat de bedrooge Dame verviel in een doodelyke Ziekte, en dewyl zy vast stelde dat Mena haar niet kon absolveeren, alzo den Hamer zo schuldig was als het Aambeeld, liet zy, post a post, een ander Biegtvader ontbieden. Die vroome Outer-Kampioen ontstelde op 't gehoor van dat Schelmstuk, gelyk als een versleete Repetitie Uurwerk, en hy persuadeerde de stervende Juffer, om Vader Mena by 't linker been te krygen, die uit zyn Klooster geligt, en gesequestreert wierd in de Gevangenis des Bisschops. Wie denkt nu, dat een Jesuiet
Die zaak, zo vuil als schelms, zou voorstaan en beweeren?
Ik (zegt de Ontleeder) want die Heeren,
Zyn Roovers op die Kust, en Satyrs in dat Riet.
De Jesuieten, ziende dat een Maan-eklips hun Achtbaarheid dreigde met een considerabele Verduistering, persuadeerden den | |
[pagina 310]
| |
Koning, en de Vaders Inquisiteurs, dat Mena een zinneloos Kaerel was, en door de hulp van de Nuntius, die zy hadden weeten te betoveren door een Westindisch Concert van goude en zilvere Instrumenten, wierd Vader Mena by nacht getransporteert naar een Jesuiets Collegie, genaamt Casa Professa, en van daar (gelooft men) dat hy verzonden is naar de Volkplanting van de magere Moord. Den Ontleeder der Feilen steld vast; dat 'er geen grooter Schimp is voor een galant Man, dan gehoornt te worden door een Spitsboef van de Hoer van Babylon. Londen. Den Rechter Segar heeft een paar circuleerende Juffers, by ons Kruis-madelieven genoemt, weggepakt na het Spinhuis van Bridewel, om dieswil, dat zy een ouden Zondaar, die een Krabbelvuistje wilde houden met die Dames, hadden ontzet van een koppel Guinees. Een oud Soldaat te zyn is Schande, en voor Minnaar te speelen, met een hoofd vol gryze Kerkhof-bloempjes, is geen Eer. Dat de Liefde blind is, leeren ons de oude Wysgeeren en Dichters, doch dat de Teellust gluur-oogt met een paar scheelziende Blikken, leert ons den Ontleeder der Gebreeken. De verkeerde Propoosten die Mooije Jan uitstamert, en de scheele Lonken die hy verspilt op Jansjes Rystenbrys Tetten, en op de Hoepel-klok die haar Potje met Leb-aal omcingelt, bewaarheden myn Stelling. Wanneer de scheele Daan met zyn loensse Oogen den omtrek neemt van Dina's marmere Boezem, is 'er zo min staat te maaken op zyn Blikken, als 'er staat te maaken is op de Protestatiën van een Gaskons Edelman, die u gaande en staande verschalkt, en die uw Beurs belaagt uit de eerste hand. Zo het waar is dat de Oogen een verstaanbaare taal konnen spreeken, dan stel ik voor gewis, dat die van Mooije Jan, een linksche, en dat die van leelyke Daan, een averechtse taalüitting hakkelen; en ik voeg 'er by, dat 'er zo min Oprechtheid huisvest onder een paar verdraaide scheele Blikken, als 'er Goedwilligheid logeert onder de Satans Beloften van een Zielverkooper, of onder het Belphegors Onderzoek van een Portugies Geloofs-onderzoeker van de H. Inquisitie. | |
[pagina 311]
| |
Een vertelling.Een jong Heer zag onlangs een bevallige jonge Juffer, op een Bezoek, in Londen, en alzo hy een Ziel bezat van Tondel, en dat zy een Constitutie voerde van Zwam, kwam den brand van Cupido's toorts wel haast in die papiere Lantaarns. Hy vond wel haast uit waar die Schoone woonde, (niets is onmogelyk aan een Minnaar, en aan een stevige Rezolutie) en hy zag, na haar alvorens geprepareert te hebben met eenige Visitens, dat zyn Liefdens betuigingen al een taamelyk diepe Bres hadden geschooten in haar Maagdelyke Tederheid. En nu dien ik u te onderrechten, dat de Galant een eerlyk Wig was, zynde de jonge Juffer niet zeer vervreemt van die Grondregels, doch de Vader was een straf en schatryk Tory, en dat laatste is geen gering Voorrecht. De Galant, (en dat past een eerlyk Minnaar) adresseerde zig aan den Vader, en hy onderwierp zig aan een naauwkeurig Onderzoek na zyn Gedrag en Middelen, en zo voorts. De gryze Papa liet zig die Aanbieding wel gevallen, doch toen hy hoorde, dat de Minnaar een Wig was, verbood hy hem volkomentlyk zyn Huis, en alle vordere Conversatie met de Juffer. Maar een onderlinge Vlam is zo gemakkelyk niet om uit te blussen (zeggen de Dames) dies wierd 'er een middel uitgevonden, om die aangenaame Byeenkomst te vervolgen. Een Kamenier was overgehaalt in het algemeen Belang, dewelke door de hulp van een korte Ladder, den Galant de behulpzaame hand bood, om in de Slaapkamer te booren van zyn Maitres, die maar één Verdieping hoog was, en uitzigt had op den Tuin; doch alles droeg zig zeer eerlyk toe, want de Juffer refuseerde halsterriglyk het Duël, en de Minnaar was te verliefd om die schoone Vesting te attacqueeren met de Pertizaan in de vuist. Dit duurde zo lang, tot dat een Voorval hun beide gelukzalig maakte, en dat aldus, na het Bericht van myn Correspondent. Eenige Ratten waaren gesloopen in Papa's Apartement, ( dus zyn de Torys eertyds gesloopen in het Staats-kabinet van Albions Regeering) en dewyl hy een Equivoque Conscientie droeg, sprong hy ten Bed uit, en hy dwong zyn Dochter om tegens hem te ruilen met Bed en Ledikant, zonder dat zy de minste gelegentheid had om haar Minnaar te waarschouwen. De stramme Papa had zig te naauwer nood neêrgelegt, toen de Galant langs het Venster | |
[pagina 312]
| |
klauterde in haar Slaapvertrek, en de rust stoorde van den ongeruste Tory. Wie is daar? (vroeg hy met een heesche Orgelpyp, die niet weinig piepte door de t'Zamentrekking van een boos Geweeten) die my zo t'onty komt ontrusten? De Minnaar, die zo vaardig van Geest was als een tweede Roquelaure, repliceerde; Ik ben de Dui** die komt om u de kop af te rukken, dewyl ik weet dat een Tory een Vassaal is van onze Republyk, en een Hoogvlieger moet met my de Rekening sluiten, als't my belieft, om dieswil dat hy de Kerk verschalkt, en 't Gouvernement. Eilaas! myn vroome Geest, (riep den oude Heer, beevende, gelyk een jong Heer, die in 't felste van de Winter met een open half Hemd, en meteen stoffe Kleed loopt,) hebt nog een weinig gedult met uw Dienaar, want ik betuig Uw, dat ik bereid ben om een Tory te worden, om een gering Hof-Ampt; en wat myn Religie aangaat, ik protesteer dat die niet zwaarder weegd dan uw gebruineerde Eerwaardigheit. Dat alles is my niet onbekend, (gaf de Duy** tot andwoord die de belommerde hel zogt van een Britsche Ga naar voetnoot*Alibech) maar dewyl je een Schynheilig bent, daarom bezit ik zo veel vermoogen over uw Perzoon. Doch (vervolgde hy) daar is nog een byweg om uw tegenwoordig verderf te onthuppelen, dat is uw Dochter vast te klinken aan haar Minnaar; andersints zal ik maar een Mondvol maaken van uw Toryschap, en ik zal met uw voor St. Felten vliegen langs het vierkant van een Ruit. Papa accepteerde die Conditie, en hy gaf voor Relaas; fiat, indien ik ze van daag niet in elkanders bouten leever, kon je morgen doen het geen uw last meebrengt. Zoo ras als de Duy** die beloften hoorde boog hy zig déémoedig voor zyn toekomende Schoon-Vader, en hy verschoot vreedzaamlyk, zonder de minste geur naar te laaten van Zwavel of van Terpentyn. Nu diende ik 'er wel by te voegen, dat Papa voor dag en voor daauw zyn Dochter voor hem deê komen, dat hy het huuwlyk toestond, en dat hy die verlangende Schoone, uit een Hel van Droefheid, opvyzelde tot aan het Starrendak van Vreugde, maar myn Bestek loopt op zyn laatste pooten, en in myn papiere Zandlooper zyn pas een half dozyn Zandkoorntjes over: Dit alleenlyk zal ik 'er byvoegen, dat den oude Schoonvader zyn Torysche Gronden verzaakte, uit Vrees dat de Dui**, t'avond of morgen zyn Visite eens mogt herhaalen. | |
Waarschouwing.Toekomende Week zal den Ontleeder zyn Schulden betaalen, (dat is al vry wat raars in een Weekelyks Auteur!) en hy zal het Papier, dat vermist is op de Maastrichtfe Voyagie, vervullen. Te Amsteldam, by H. Bosch is te bekomen, Bertulpho en Ansberta, Blyeyndend Treurspel. Paschier en Isabella. Alle de Werken van Cats, zes deelen in 8. Alle de Werken van Vondel, in tien banden, in 4. Alle de Werken van Purgat & Ornat. En diverse aparte stukken. Pans Fluitje, ofte Heidens Banket, blaazende loopjes met hoopjes, stukjes op krukjes, voor Aapjes en Knaapjes. |
|