Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
No. 36
| |
[pagina 282]
| |
zucht, is min kwistachtig dan heerszuchtig. Die zyn rykdommen bespaart om te koopmanschappen, is een Koopman, en geen Gierigaart; die zyn geld bespaart om te speelen, is een Speelder, en geen Vrek. Een Verkwister geeft alleenlyk door een neiging die hy heeft tot geeven; de Vrek bespaart zyn geld alleenlyk door een zucht die hy heeft om het te bewaaren, en beide behandelen zy de zaak mal apropos. Daar is geen Ondeugd die geen verdediger heeft. De verkwisting pronkt met den naam van mildadigheid; en de gierigheid wort opgehuld met den krans van huishouwkunde; de eerste ondeugd is de Afgodes der Jongelingen, en de tweede is de Astharot der Grysaards. Maar gelyk als de Toetsteen het onderscheid beslegt tusschen het echt en het valsch goud, desgelyks toont ons de mildheit het onderscheid aan dat 'er is tusschen het geld des Verkwisters, en den schat des Gierigaards. Een Spilpenning tast het geld aan van zyn Evennaasten, wanneer zyn beurs begint af te hellen, en in die gelegenheid ontziet hy nog het stofgoud zyns Broeders, nog de obligatien zyns Vaders; een Vrek, ter contrarie, is gelyk aan een machteloos Man, het scheeld hem niet, of hy 't genot derft van zyn schatten, mits dat 'er geen vreemde de bladen van geniet. Een Spilpenning is gelyk aan de verkwistende Rivier van Lydie, die het goud ontsteelt van den berg Mida, en die het dan uitschud in de Zee. Een Gierigaard is gelyk aan de groote Mieren van de Arimaspesche Bergen, die gelyk als betooverde Draaken, de goudmynen bewaaken, niet om 'er zig van te bedienen, maar om te beletten, dat 'er zig geen vreemde meê verryken. Een Verkwister is niet ondeugend uit zig zelven, maar by toeval, om dieswil dat de goude Aaren, in de aarde van zyn gemoed gezaait zynde, zonder de verzelling der deugd, de Zaaden zyn aller Ondeugden. Dus heeft den Ontleeder een Man gekent tot Abdera, die in zyn armoede zo deugdzaam leefde als een Areopagiet, doch die, in zyn vergulden Staat, zig zo gevaarlyk liet verleiden, door het goude baken van Midas, dat het tien tegen een was, dat hy de armen en beenen niet verstuikte over 't kruis van Ga naar voetnoot*St. Andries. Een Vrek, ter contrarie, is geneigt tot aller- | |
[pagina 283]
| |
ley soort van schelmstukken, doch hy zal deugdzaam schynen, by toeval, hy schynt een nuchter Man te zyn, door dien hy geen Daalder durft besteeden aan een fles Moezel Wyn; hy zal nog Kaarten nog Dobbelsteenen aanraken, uit vrees van zyn beurste disobligeeren; hy zal geen contrebande Katje belonken met een paar blikken van begeerte, want de Middelandsche Negotie is schaâ voor de hand; hy zal niet vegten nog smyten, want den Officier examineert die onordentelykheden met een Engels vergrootglas; in 't kort hy vermyd allerley fouten, als zynde onderworpen aan de Confiscatie; maar één éénige Ondeugd beslaat veeltyds zo veel grond als alle de overige Gebreeken. Het is vry gemakkelyker een Verkwister te verzoenen met de Deugd, dan een Gierigaard, want de daad, en niet het voornemen ontbreekt aan Jonker Spilpenning, en een Vrek is ontzet van 't eene en 't ander. Den eersten zondigt door een al te groot Vertrouwen; en de tweede door een al te groote Vreeze. Derhalven hoe langer dat een Verkwister leeft, hoe voorzichtiger, en hoe minder Spilpenningachtig dat hy wort; daar een Vrek altoos, hoe gryzer hoe bevreesder, en by gevolg, hoe gieriger zal worden. Den Ontleeder der Feilen houd staande, dat 'er geen grooter Onderscheid te zien is, in de Kermis-tent des Waerelds, dan het Onderscheid tusschen een Verkwister en een Gierigaart. Hy zal niet eens ophaalen, dat Teunis zyn arme ziel, van onderen op, rabraakt in zyn kaarige Mishandelingen, (een Gierigaards Gastmaal verdient die benaaming,) en dat Frans de zyne uitschud gelyk als een Bed vol veeren, in zyn gulhartige Traktementen. Teunis schenkt u een haut Pirignacque Wyn, die zo stokkig is als een overwinterde Koolstruik, en die yzerharde Wyn verdomineert hy met Kelken, zo ruim van omtrek als Vingerhoeden. Frans onthaalt zyn Gasten op de delikaatste Vogten van Bourgogne en Champagne, en zyn Bokaalen zyn zo uitgestrekt van buitenrond, als de zielen der Praktisyns. Teunis is zo prachtig in zyn Tafel-ordonnantie, dat hy de oogen der Gasten verblind, door den overvloed van Zilver en van Goud, doch hy verbittert aan den anderen kant den honger der Genooden, door de schaersheid der Spyzen. Frans is zo natuurlyk in zyn Tafel-op-schik, als in zyn ommegang, en hy pronkt met meerder wel toebereide Geregten, dan Vergulde en Zilvere onnootzaakelykheden. Kort om, de zaal van Teunis bralt, gelyk als een Lotery- | |
[pagina 284]
| |
kraam, alles voor 't oog, en niets voor de bezitting; en de Eetzaal van Frans verbeelt het Bal van een Portugees Afgezant; niets te koop, maar alles te geef. Maar laat ons (zegt den Ontleeder der Feilen) den Vrekken Don Antonio di Padua, en den milden Franciscus van Assissen, laaten berusten, den eersten, in zyn schatryke Armoede, en den tweeden in zyn armoedige Overdaad, om het vertoog af te haspelen over Frans kwistgoed, en Teunis zonder ziel. Een Verkwister geeft het geen hy niet schuldig is, doch zyn schulden voldoet hy zelden of nimmermeer. Een Gierigaard geeft circum circa, het geen hy geeven moet, dog van het geen hy geeven kan, geeft hy pas het duizenste deel. Want een Verkwister, die maar alleenlyk geeft, tot zyn eigen voldoening, en niet uit beleeftheid, schept meêr vermaak in een gift, uit zinnelykheid, dan in een betaling uit pligt. En de Vrek, die nimmer geeft uit verkiezing, betaalt maar alleenlyk dat geene dat hy geeven moet, uit vreeze van te waagen het geen hy niet schuldig is. Somma Sommarum, een Verkwister is zo zot, als een Gierigaard, om dieswil dat Jonker Spilpenning niet afmetende, wat dat hy geeft, veel eer het einde van zyn goed beschouwt, als van zyn dagen. De Vrek bevreest van het einde te zien van zyn schatten, verliest zyn leeven, zonder 't gebruik van zyn Goederen. Den eerste sterft doodarm, om dieswil dat hy te veel gebruik maakt van zyn rykdommen; en den tweede leeft doodarm, om schatryk te sterven. De Verkwister laat zyn Nakomelingen de schatten na van Epaminondas, veel vrienden,doch weinig gereede penningen; en de Vrek legateert zyn hongerige Naneeven de Geldkist van Pausanias, boordevol van goud en zilver, en bodemloos van waare Vrienden. Hermesstad. De Courant is zo schaars in stof als een Spaansch Wambes, en de Courantiers zyn zo ryk in uitvinding, als een troep Italiaansche Tonneelspeelders, want die dupliceeren de Blyspeelen van een Auteur, gelyk als Broeder Felix den inhoud verdubbelt van zyn Correspondenten. Wat hier in gedaan, Heeren? wat anders dan Anakreon by 't geparfumeert hoofd gevat, want die stof is minder uitgeput, dan de Finantie der Actionisten. Het 39 Gezang van Anakreon.
Ja Jan Broer! als ik drink zie ik de Vreugde flikkeren,
Dan juight deez' Ziel meêr, dan myn tong,
Dan maakt de Wellust my piep jong,
| |
[pagina 285]
| |
Dan zal ik, als een Kind, gaan met de Musen knikkeren.
Weg Zorg! 'k gebie dat gy me in d'Avondstond verlaat,
En ik geef u vry hof, omtrent den Dageraat.
Na maate dat de Wyn myn Ziel doet opwaarts klimmen,
Styg ik naar 't blaauw gewelf, of daal naar 's hemels kimmen,
'k Dryve op twee wieken, door de Mingodes vergult,
Het wufte hoofd is met een Roozekrans gehult,
Die Nardus zal myn vlam verstouten;
'k Druk Ifis in myn ruuwe bouten;
Ik streel die lieve Nymf, en zing; ô Evoe!
Verëer uw blaaderstok doch aan myn Ifis meê!
't Is ommers winst wanneer ik drink,
't Is altoos baat wanneer ik klink,
Die winst alleen zal ik, door Wyn en Min, beërven,
Want wie 's bestendig tegens 't sterven?
| |
De Ysselstynsche Courantier.Parys. Eenige Helbaardiers hebben zeer veel Contrabande goederen, en daar onder een groote party Coffiboonen, aangehaalt, in de Priory van S. Martin des Champs. Den Ontleeder der Feilen zal het woord Hel-baar-dier, dat de Montanisten afleiden, van Inferusparit-Animal, niet gaan uitpluizen, maar hy zal zyn Leezers vergasten op die Boonen, uit welkers Infusie broeder Felix, zyn staatkundige Aanmerkingen weet op te winden. Dat de Coffi toebereid wort uit gemaale Boonen, is zelfs die geene bekent, die't niet al te vast hebben in 't bloeijen van de Boonen, doch de volgende particulariteiten zyn veel ligt zo algemeen niet. Een Turk is verbonden om dagelyks zo veel Coffi te geeven, aan zyn Vrouw, als haar hartje lust, en zo hy in gebreeken blyft steeken, als dan kan zy haar doen ontrouwen. Ha! kon men, onder Ons, God Hymens leeren knoop,
Om 't weig'ren van de Coffi, breeken,
Hoe schielyk zouden de Geleerden, en de Leeken.
De Coffi-bakjes overhoop
Rinkinken; en uit vrees dat Poes mogt recanteeren,
De Coffi-ketel, Kom, en Molen annulleeren.
De Coffi is een geslagen vyand van den slaap, en indien de Abdyen het gebruik van de Coffi invoerden onder de Monnikken, het is zeker, dat die Heeren, wiens harten en Licghamen ver- | |
[pagina 286]
| |
bryzelt zijn, door de discipline van zwelgen en van banketteren, vry beter en betaamelijker de Metten, en de Vesper-Gezangen, zouden opdeunen, daar zy nu, ô religieuse Ootmoedigheid! gewoon zijn hun musiekaale Koorzangen uit te ronken, in steê van uit te zingen Dat de Coffi een wonderbaar hulpmiddel is, voor een zwak geheugen, en voor een onvruchtbaare uitvinding, bewyst den Ontleder der Feilen, in de respective Perzoonen der hedensdaagsche Dichters, en Fransche Bladschryvers; want de Coffi doet dezelve uitwerking op een Poëet, die de Amfioen doet op een Indiaan, (dat is) een Dichter schryft, als of zyn hoofd op hol is, en een Indiaantierd en baard, als of hy dol is. De Juffers formeeren een beschuldiging tegens de Coffi, die middelmatiglykt gefondeert is, op Eigenbaat. Zy zeggen, dat het gebruik van de Coffi de gesteltenis der Minnaars verkoelt, der Mannen slaakt, ender Gryzaards, ad vitam, vernietigt. Die beschuldiging bekrachtigen zy met het volgende sprookje. | |
Een Sprookje.Een Persiaansche Keizerin, die maar tamelyk voldaan was over de huuwelyks verrichting van den Keizer, (de Dames zyn zo teder als versch gekipte Kanarie vogels op dat nacht-kapittel) ley eenmaal uit het venster van haar Paleis, en om haar hoofd te verkoelen, en om haar leet te verkroppen. Alhier roept Ga naar voetnoot*Giami; ô warme zeedeles!
Die Abbas Maan-Princes,
Uitblixemde, in spyt Van Mochas Coffiboonen.
Want een dag leevens van een oprecht Vrouwe-Man,
Is beeter dan de gantsche levensspan,
Van hem, die de arme bruid, door onmagt, moet verschoonen.
De Princes zag, dat een half dozyn stalknegten geoccupeert waaren om een Persiaans Paard neêr te gooijen, en zy zag dat den armen Hartdraaver al zyn Paerds vermoogen inspande, om die Worstelaars te contramineeren. En wat heeft doch dat Dier misdaan, (vroeg de graage Keizerin) dat hy zig moet verdedigen tegens zes Persoonen? Een Dame d'honneur, wiens Man Stalmeester was van den Keizer, en die het hartdraaven zo wel verstond als Maan de Maas-Centauer, onderrechte haar Majesteit; dat dat Paerd zo galant was onder de Moeder-paerden, als een Mon- | |
[pagina 287]
| |
nik wellustig is, onder de Vrouwen van zyn Evennaasten, en dat hy zo zot was na de viervoetige Vrysters, als of hy Ga naar voetnoot*Paerdekrevel had ingenomen, dat men derhalven te raade was geworden om hem dat te besnoeijen, waar door hy aangespoord wiert, tot die buitenspoorige wellust. Helaes! (repliceerde de Persiaansche Vorstin) dat is onnodig. Geeft hem dagelyks een paar Emmeren vol Coffi, in steê van Regenwater, en ik verzeeker u, dat hy in 't kort, zo veel weezeen zal hebben voor de achterste Hoeven van zyn Maitressen, als de Vorst trek heest naar de voorste Bevalligheden van zyn Vorstinne. Londen. De Drukker Mist is gecondemneert in een boete van Hondert ponden sterl; om een jaar gevangen te zitten, en om voor zyn toekomend goed gedrag borg te stellen, zo lang als hy zal leeven De Correspondent des Ontleeders schryft; dat die laatste invoeging onnaakoomelyk is voor een Drukker, en dat een britsche Drukker geen borg vinden zal, voor een belofte, die tegens de Eer, Eed, en eerste Instelling aanloopt van de Drukpars. Die Mr Mist is altoos een zwarte Nevel geweest voor het Gouvernement, en hy heeft altoos gepoogt om het wit der Regeering te besluijeren met het Floers van haatelyke Aanmerkingen. Uit de wolk der Armoede komt veeltyds een Regenvlaag rollen van Geleerdheid en van Welspreekendheid, daar men ter contrarie, uit den Overvloed een storm ziet afzakken van Domheid en van Onkunde. Die Wonderspreuk wort bekrachtigt in de hedensdaagsche weekelyksche schryvers en Dichters, en voornaamlyk in Mr. Mist, wiens licghnam vol Geest was. toen zyn Ingewanden leedig waaren, doch wiens Geest licg haamlyk is, nu hy, tot walgens toe, opgevult zynde met Jakobiets goud, en met Albaansche belosten, gelyk als een Ringrusp, de Knoppen van Albions Roozelaar, vruchteloos poogt te knaagen, door de tanden van die Pen, die waardig is om de laatste Woorden te vereeuwigen van St. Tyburns Hoogeleeraaren. Eenige Aanmerkingen des Ontleeders over de Inschryving van zyn Historie des Paudoms. De kwaadaardigheid is een natuurlyke Ondeugd, die zig verblyd over eens anders Ongeluk. De Nyd is een natuurlyke ondeugd die zig bedroefd over eens anders voorspoed, en die twee Tenanten bestaan van weêrskanten de Historie des Pausdoms. Den Ont- | |
[pagina 288]
| |
leeder der Feilen zal, ter loops eenige discoerssen aanhaalen, van die Tekelysgezinden en van die Bataaafsche Zoilisten. En wat Theologie is 'er te wachten van een Man, die al de leedige uuren zyns Leevens aan de ronde tafel van vrolyke Kabouters, en aan Glyceras bloemtuiltjes heeft opgeoffert? Dit vraagt een Student in wynen, die na maate dat de Bergerak ryzende of zoet is, laf of straf zit te papegaaijen. En wat verzekering heb ik voor myn Intekening, van een Man die meêr steden heeft doorwandelt dan de reizende Jood, en die meêr Logementen heeft verschooten, dan een Koorenkooper wiens Vrouwtje vruchtbaarder is in Kindertjes, dan zyn Korenzolders zyn in Graanen? Dus galmt een Koning van de Wouwouwen, die geld heeft veroovert met hoopen, en dat door altoos Leugen, en nimmermeer, de Waarheid, op te loopen, en om dies wil dat hy nooit gewoon is van zyn woord te houden, daar om is de Waarschynlykheid zelve hem verdacht. Een ander die twee Missen knapt, op eenen voor den middag, en die een paar blanke doodzonden opsnapt, op eenen nanacht, schreeuwt als een Koorpaap die de Metten ontgint, zeggende; dat men geen Represailles mag gebruiken tegens het Hof van Romen, en dat men 't Pauselyke Kyven niet moet beantwoorden, met Contra-schelden, of dat 'er anders kans is, om een Countre-dans te dansen rondom de stukken des Ontleeders. De Juffers zeggen; dat zy liever een ongebonde Overzetting van Anakreon zien, dan een ongebonde Historie des Pausdoms. De Staatkunde van 't Coffihuis vergt Courant-stof, de Dichtkunde eischt Ontleeders vaerzen, om op te vitten. De Officiers vloekken en bannen, dat men den Lof van Mavors in 't vergeetboek steld, wanneer men zig, en dat zo roekeloos, waagd, op St. Peters slagveld. De fransche Schryvers raazen en tieren dat zy de gegageerde Schermmeesters zyn, om den Paus een botte franche toe te wippen, en .... en .... en, om dies wil dat 'er zo veel Antagonisten zyn tegens die Historie des Pausdoms, daarom zal 'er den Ontleeder meê voortvaaren, schielyk, veilig lyk, en vermaakelyk. | |
Advertissement.Toekomende Maandag, zal den Ontleeder de jonge Juffers beschenken, met het Recht des Huuwelyks. Een ieder die zig in de devotie neer laat rollen, zonder te weeten waarom, is gelyk aan een blad wit postpapier, wachtje voor den eersten indruk; en een Jongman; die zonder Geld, of zonder Verdiensten, een ryke Juffer zoekt te verstrikken, is gelyk aan eer Jager, die zonder Jagtgereedschap of Honden, een volwasse Hinde zoekt te vangen. Beaucoup de presomption, et peu d'Apparence. Te Amsteldam, by H. Bosch, is gedrukt en werd uitgegeeven W.v. Zwaanenburgs Parnas, of de Zanggodinuen van een Schilder, in 4. Als mede Fabelen van Esopus, met kopere Plaaten, nooit in 't Duits zo gedrukt. Arlequyn Faëton, door E. van der Hoeven. |