Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
No. 24.
| |
[pagina 186]
| |
Antwoord, dat de Paus met een beevende hand, reeds twaalf jaar geleeden opstelde op den Lessenaar van een Kardinaals rug, welken krommen rug die prelaat had geobtineert in, zonder tusschenpoozing, te zien naar de geborduurde Muilen van zyn H., met een vast vertrouwen, van uit die Pantoffels de St. Niklaas gift van een Bisschops myter te zullen erlangen. Kom kom Confrater ik zal dat kameels pak op myn schouders neemen, doch om 't gemak, en tot meerder klaarheid, zal ik eerst den Brief van den Keizer, als Aanlegger, en dan het Antwoord van den Paus, als verweerder u laaten toekomen. Aan Ga naar voetnoot*Innocentius den dartienden, gezégent boven alle de voorgaande Pausen, en Groot-Keizer van alle Overpriesters en Pastooren der Kr***, Uitdeelder van den H. Oli voor de Koningen van Europa. Quionalla de zevende Gunsteling en Vriend van den aldermachtigsten van de Moogendhéden der Aarde, die alle grootheden overtreft die onder de Zon zyn en onder de Maan, die gezeeten is op den Smâragden Troon van het Keizeryk China; verheven boven hondert goude trappen, om het woord van G** te verklaaren aan alle de Kinders van Abraham, die over 't leeven en sterven van hondert en vyftien Koningryken, en van hondert en zéventien Eilanden recht heeft, schryft deezen Brief met de Vogelstruische Maagdepen, heil, en een lang leeven. Wy hebben verstaan uit den mond van uwe Missionarissen, de Kinderen van Ignatius, dat uw gezegende Voorzaat dit Leeven heeft verwisselt in een beter Leeven, en dat gy de hooge trappen zyt opgeklommen in zyn plaats; wy wenschen u daar méde geluk, benevens den vernoegden Geest van Aglaus, en een lange Regeering met een verstandigen Ouderdom. De tyd gekomen zynde, dat de bloem van onze Vorstelyke Jeugd, en de Vrucht van onzen Ouderdom is ryp geworden, en om 't effens te voldoen aan de begeertens van onze getrouwe onderdaanen, om hen een opvolger te geeven uit een echt Bed, die hen bescherme, zo hebben wy beslooten den jongen Vorst te verëenigen met een schoone en doorluchte Dochter; hier om is het, dat, dewyl uw Roomsche volk altoos is aangezien geweest, als een Vader der sterke, kuische, en onvermoei- | |
[pagina 187]
| |
de Vrouwen, wy onze machtige hand wel willen uitsteeken, om Eene der zelve te neemen tot onze Bruid. Wy begeeren, dat het zy een van uwe Nichten, ofte de Nicht van eenig ander Latyns Priester die beschouwd worde met G**s rechter Ooge, en die het gezag van Sara, de getrouwheid van Hester, en de wysheid bezit van Rachab. Wy willen dat ze duiven oogen hebbe, om den Hemel en de Aarde te aanschouwen, en de Lippen van dien Vogel die zig voed met den verzilverden Morgen-dauw. Haar Ouderdom moet geen twee hondert Maanen te boven gaan, haar gestalte moet de hoogte hebben van een groene Tarwhalm, en haar Dikte moet zyn als de dikte van een drooge Schoof. Wy zullen aan die schoone een van onze Mandaryns toezenden, om ze te zien, en alhier te brengen, op ons bevel. Wy zullen haar te gemoet koomen tot aan den Oever der groote Rivier, wy zullen haar plaatssen op onzen Zegenwagen, en zy zal, benevens vier en twintig Dochters haaren G** moogen aanbidden, by ons, van welke Dochters wy haar de keus zullen geeven, gelyk als de Tortelduiven in de Lente. Wy wenschen een Verbond, en een eeuwigduurende Vriendschap op te rechten, met ons heerschend Keizerryk, in Asia, en met uw gemyterde Koningryken, in Europa. Wy zullen ons zo vast verëenigen, als de klimop aan de boomen, over welke verëeniging wy reeds hebben geschreeven aan uw Voorzaaten, en wy zullen als dan onze Keizerlyke Spruiten in veele Landschappen verspreiden, met de bedden van uw Vorsten te verwarmen, door het Vuur van eenige onzer schoone Amazoonen, van dewelke de Mandaryns onze gezanten de Afbeeldzels zullen medebrengen. Wy verzoeken u van de Vrede te doen bloeijen, tusschen de twee goede geestelyke Families, de Zwarte Missionarissen, die die kinderen zyn van den H. Ignatius, en de Witte en de Zwarte Zendelingen, die men navolgers noemt van den H. Dominicus. Wy bedienen ons in ons Keizerryk van beider Raadgeevingen, en van kunne verlichtheid in de uitlegging der schriften, op gelyke wyze, gelyk als men in de Zee Olie werpt om tot ligt te dienen. Wy staan middelerwyl op van onzen Smaragden Troon, om u te omhelzen. Wy verklaaren u dat deeze Brief verzegelt is met het Zegel | |
[pagina 188]
| |
van ons Keizerryk, uit de Hooftstad des weerelds. Den twaalfden dag van de zevende Maand, en de zeventiende van onze Regeering. Dus luid die Chineesche Missive, in dewelke de Asiatische styl zo natuurlyk is geobserveert, gelyk als de Waarschynlykheid wort waargenoomen, in het doorluchtig nieuwspapier van Broeder Felix. Laat ons nu de Medaille eens omkeeren, om te zien of Innocentius de dertiende, dien bal zal te rug slaan. Aan u Quionalla zevende Zoon van de Keizers Theé, en Kraak-porcelyn Gooden, Sur intendant van den God der Zonneveezeltjes, Joosjes, en speksteene Lares, en Kastelyn van den porcelyn Toren naarby de vermaarde stad Nanking. Innocentius de dertiende, een Vorst a deux mains, gewapent met Ga naar voetnoot*Sleutel en Zwaerd, presideerende over een krygsraad van zeventig Kardinaalen, en Opperbevel voerende over Millioenen moedwillige Nederige, Schatryke Arme, Hoereerende Kuische, en bloedgierige barmhertige Krygsknegten der H. Kerke, een Gerions Keizer, wiens kruin is gewapent met de driedubbelde piramidaale Helm van St. Peter, die schrylings zit op den Bul van de diamante Constitutie, om dies wil dat hy overtuigt is, dat 'er grooter geweld latiteert onder de Hoorns van een Constitutie-Stier, dan onder de Hoeven van een Napelsche Telle. Die Vorst schryft aan u deezen Brief met de geestelyke Ivoore pen, die gedraait is uit een Deibout van Olimpia Maldachini, en hy verspilt op u zyn Katolieke Benedictie. Wy wenschen U, (want ons vermoogen bestaat alleenlyk uit Wenschen) het Verstand van Fo-hi, den grondlegger van uw Keizerryk, zo vruchtbaar in Draaken, als bar in baarden; wy wenschen u de Zachtmoedigheid van Hoam-ti, die aan de Ignatiaanen het Middel verschafte om benevens den Tempel des Vreedes, een Kerk van Tweedragt te stichten; wy wenschen u de Starrekundige kennisse van Chuen-hio die een Chineeschen Almanak opstelde, waar in al de Priesters; voor roode heiligen, en al de leeken, voor zwarte Tovenaars, te boek staan. Wy wenschen u de Dapperheid van Fi-con die op eenen dag, vier Vrouwen, trouwde, die ze, op eenen nacht, alle vier bezwangerde, en die, daags daar aan, een varsch gespan van vieren voor den | |
[pagina 189]
| |
Speelwagen des huuwelyks voorspande, om dat de eerste zoude uitrusten; en wy wenschen u een voorspoedige Overkomst van Xaveriaansche Arbeiders en Dominikaaner Koornmaaiers, verzekert, dat 'er niet één éénig graantje zal te loor gaan, zo lang als die onvermoeide Vouragiers hun Zikkels moogen zetten in den Oogst van China. Wy scheppen een byzondere genade uit uw Keizerlyk Voorstel, om den Erfprins van uw machtige ryken te Soudeeren en te Conglutineeren met Eene van onze Nichten, wy bezitten een overvloedig getal adelyke Nichten van allerlei verdiepingen, wy worden Geinondeert door de Nichten die 't gezag van de Sultane Kiosem, die de getrouwheid van Messalina, en die de kuisheid van Kleopatra vlak in hun schilden voeren, en wy bewaaken derzelve Maagdebloemen zo vuuriglyk, dat zy zelden onze geestelyke Oogen, en veel minder onze slaapvertrekken ontwyken. Wat de Duiven-oogen betreft, die zyn zeer schaars onder onze Nichten, die meestendeels de Nestveders der Duiven Onnozelheid verwiszelen op de twaalfde Zomermaand, om op haare, met zwart fluweele behangene Ledikanten, te leggen flodderen met Leda's Zwaanewieken. Maar wy zullen u de Keus geeven uit vier duizend spiritueele Nichten, dewelke op een verrukkende wyze lispen, met vier duizent Duiven-tongen. De lippen van dien Vogel die zig voed met den Morgendauw, zullen zy, tot een Bruidschat, nederleggen voor de kniën van den jongen Vorst; hunne Gestaltens zullen zyn gelyk als de groene Uitspruitzels der vars uitpuilende Steeksalade, en haar Buiten-rondtens zal een driejaarig Wicht, gemakkelyk, konnen overspannen. Wy zullen die Schoone, die u, by het Lot, of by de Tast, ten deel valt, zo ongeschonden aan uw Mandaryn overgeeven, gelyk als een dubbelde geele Roos ongeschonden blyft, die nog niet gevlymt is, om door en door te rypen, door de Zonnestraalen. Wy zullen die Schoone zetten in een gouden Draagstoel, en zy zal tot aan de laatste Zee-haven van myn Ryken, op de Schouders van die zinnelooze Romeinen worden gedraagen, die ik, door een Besprenging van Wywater, heb hervormt in lastdraagende Dieren; wy zullen ons niet bekreunen, wie dat onze Nicht zal aanbidden, want een Gebede-boek is onverslytelyk tusschen de Vingers van een Roomsche Princesse, en wy imbueeren de | |
[pagina 190]
| |
Dames meêr met Extemporeele Schietgebedekens, als met de zeven Boet-psalmen. In voldoening van Uwe en van Onze Begeerte, zullen wy een een eeuwigduurende gedesinteresseerde Vriendschap oprechten, tusschen uwe Koningryken, bemachtigt door een wettige Successie, en tusschen onze Heerschappyen, verkracht op Pylaarbytende Vorsten, door onwettige Giften. Wy zullen u aankleeven zo lang als 'er een Aas Goud, een Loot Thee, of een Stuk Kraak-porcelyn overig is in uw Keizerryk, en van dat Attachement hebben wy reeds blyken gegeeven aan uw Voorzaaten, uit welkers Koffers de Astrologische Ignatiaanen, onwaardeerlyke Schatten hebben uitgeput, door de Zuigers van hun lange Verrekykers. De aanbieding van uw Amazoonen, die de Bedden van onze Geestelyke Vorsten zullen verwarmen, word by ons aangenomen, met een Kerkelyke Ootmoedigheid, want hoe meêr dat de Dames de Amazoonen gelyken, hoe meêr dat wy ons verbeelden de Naneeven te zien van Ganimedes, en het Hof van Romen maakt zo wel 't Hof by een Haan, als by een Henne. De Vriendschap, tusschen de pikzwarte Ravens van St. Ignatius, en tusschen de bonte Exters van St. Dominicus, is zo vast geklonken als een Diämante Keten, en zy reizen veeltyds, in een Ga naar voetnoot*Snoer, naar den Olymp, tot een Proef van Broederschap. O hoe onvertzaagd zyn die twee Zuilen van myn Troon, wanneer het Noodlot hun vuurige Voorneemens voorkomt! Een Ignatiaan zal nimmermeer een Misdaad bekennen, op zyn Uiterste, want, dewyl hy op geen toekomenden Staat staat maakt, lagcht hy eens met de Rekenschap; en een Dominikaaner sustineert, dat alles, het geen hy onderneemt, tot Voortzetting van de H. Kerk, geoorlooft is, en daarenboven heeft hy nog altoos een Bankbrief op Ga naar voetnoot†St. Klemens, de Slagter van Hendrik de Valois. Ja doorluchte Vorst, die twee Orders zyn de twee Tenanten, die het Wapenschild souteneeren van de onbevlekte Moeder kerk, en zy weeten beide zeer wel, dat een Ketter noit een getuigenis der Waarheid geeven zal, wanneer het hoofd en den Romp, van tafel en van Bed, zyn gesepareert. | |
[pagina 191]
| |
Hoe stram dat onze Rug ook is, echter zullen Wy van onzen Zetel opreizen, om u te omarmen, wy zullen u onze Nicht eerstdaags laaten toekomen, gebruidschat met onze Vaderlyke Benedictie, en gevictualieert met een Juweel-Koffer, boordevol van H. Reliquien, en geapprobeerde Doodsbeenderen. Doch zo het mogt komen te gebeuren, dat die matriemonieele Ringkraag, den jongen Vorst kwam te incommodeeren, als dan zullen wy hem dispenseeren, van dat Contract, voor een Scheepslaading stofgoud, en dat Wonderwerk zullen wy verrichten, door één éénige Absolutie. Wy verzeekeren U, dat deeze Brief is opgestelt, in onze Hoofdstad, alwaar de Dolk, zomtyds, feilt; doch alwaar de valsche getuigen, altoos, boven dryven. Vorders hebben wy die gecachetteert, cum Amulo piscatoris, met den Ring des Vischers. Beschryving van een Belacghelyke Aubade. Een zeeker Baron, of een Heer, die den Tytel van Baron heeft geadopteert voor zyn Nom de Guerre, heeft onlangs het model van een Aubade opgestelt, voor de overleede, voor de nog leevende, en voor de toekomende Aubadisten. Daar wort gemompelt, als dat een Valkenier van Arendsdonk eenmaal aan den Baron zou hebben gezegt; dat 'er geen nader middel was, om de Valken tam en handelbaar te maaken, dan die gestaâg de vaak uit de oogen te houden. Parbleu! (riep de Baron) daar van zal ik een proef nemen op de Juffers. Men voegt 'er by, als dat hy eens een slapeloos Tractaat, zou hebben in gezien, waar in geschreeven stont; dat 'er geen krachtiger pynbank is, om een patient te doen bekennen, dan hem wakker te houden. Vertu bleu (schreeuwde hy) daar zullen de Dames aan gelooven. Dat een Baron van verstand, altoos profiteert by horen en zeggen, is gebleeken in onzen Edelman, die fluks een toeleg maakte, om de Juffers te verrassen, in 't hartje van hun slaap, en dat door den Ratelwagt van een Aubade. Hy kipte, ingevolge van die Resolutie, een bende Fioolspeelders uit, welkers snaren zo overeenstemmende waren, gelyk als Poolsche Magnaten zyn, op een beschreven Ryksdag, en met dat detachement van Ste. Cecilia liep hy storm, op de slaapkamers der Juffers. Naauwlyks was die Aubade, die moordadig discordant was, ontgonnen, of al de kinderen, van Nommer Een, tot Nommer Zeven, begonnen te kryten, als jonge speen-verkens, en al de honden, die | |
[pagina 192]
| |
de jaaren van discretie hadden bereikt, begonnen zo vreeslyk te huilen, dat 'er de meesters en meestressen van ontwaakten, die geen geringe moeiten hadden om dat tweede klaffis van Aubade in stilstant te brengen. Na dat de Muziekanten hun Instrumenten kreupel en lam hadden gespeelt; verzogt de Heer Commandant van de Aubade onderscheide Heeren aan zyn Logement, om de onvruchtbaare Aarde der Muziek te bevochtigen met een stofregen van Wyn, en de Muzikanten, die een gehoor van de andere waereld hebben, participeerden aan dat verzoek, schoon onverzogt, en zy stapten meê naar binnen. Maar, helaes, hoe ongefondeert zyn de gissinge der Stervelingen! want zy, die in een vollen Wynoogst meende te dobberen, vervielen in een leeg Pakhuis, alwaar de Wyn zo abondant was, als het Ys abondant is in de Hondsdagen, en alwaar de Wynroemers een oneven getal uitmaakten, zonder het getal van vyven te konnen bereiken. Men proefde, doch men dronk 'er niet,
Want maatigheid in Wyn, is 't voorrecht van den Adel,
Die, als een Tunetaan, smult op een drooge dadel,
Doch die, aan 's Nabuurs disch, de taanden dubbelt biet.
Hoe min dat een Spaanjaard ook eet, echter eet hy, en hoe weinig Wynroemers dat 'er ook waren in het apartement van den Tractant, echter zag hy, met bedroefde blikken, dat zyn Wyn droppelings te loor ging, en dat met volgeschonke Vingerhoeden. Dewyl nu zyn Barony op den top legt van den Berg Hecla, en dat die Barony meêr Sneeuwballen jaarlyks leevert, als Oxhoofden Bourgonje Wyn, begon de Tractant een slegt Wynjaar te voorzien, en hy begon, kaarsseklaar, dat gebrek van Wyn te beschouwen, waar meê de Gasten reeds worstelden, dies riep hy met een forsse stem; vertrekt Heeren, ten zy je me wilde noodzaken, om impertinent te worden! Dat verzoek wiert fluks geaccordeert, en geëxecuteert, met droef heid en men blydschap. De Muziekanten vertrokken, onvergenoegt en onbetaalt; en de Heeren decampeerden met een stille Trom, want het spraakwater was 'er schaars, doch de schaarsheid van alles was 'er overvloedig geweest, en als nog is 'er uit die Aubade een spreekwoord ontstaan, in Olbia, het welk zegt? dat die kaarige Salet-Mos, al te maager was voor een Aubadist, en al te dor voor een Tractant. | |
Waarschouwing.Verwacht, toekomenden Maandag de laatste woorden van de overleede Sally Salisbury. Die, als een Aubadist meê dor is als een Turf,
(De dood pomt alle bakken lens,)
En die, gelyk een ander mens,
Eerst leefde, namaals sturf.
|
|