Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
No. 22.
| |
[pagina 170]
| |
dien de Turksche Keizer uw bekwaamheid kende, in 't ontleeden van een domestike pagadet, hy zouw je voor al je leeven opsluiten, in de Kanarikooy van 't Serail. Een tweede schryft. Het zou een wakker Man dienen te zyn, die op 't gezigt van uw Neus kon gissen, hoe laat dat het was aan de Zon. Wy ramen, als een hoop Zotten, naar de Professie van zo een wys man, en ik voor myn deel, ik stel vast, dat je een Ingenieur bent, of een Doodgraver, want je eerde papier had een geur van Buskruid, en het laatste ruikt naar een Rouwkaper. De derde vraagt. De Bataafsche Proteus verricht wonderen, die Jan van Gyzen hem zou misgunnen, indien hy eens kwam op te luiken van onder het Weefgetouw des Doods. Wie zou met den Lauwertak van een Raagbol gaan stryken, zo 't eens wiert voorgestelt, den klinkende Rederyker van Lamrym, of den kreupelen Proteus van Onrym Een vierde zingt. Askaan is een Mensch-Paard die zo veel zucht heeft voor een Schimmel, dat hy onlangs dorst zeggen in 't Londons Coffihuis; Indien je myn hart opsneed', je zoud 'er een Paard in vinden. Zou 'er in 't uwe niet wel een Spook van de witte Vrouw te zien zyn; Heer Ontleeder, want je letters zyn niet weinig doortrokken met de Rozewaters geur van een hoepelrok? De vyfde gilt. De Hagel zal 'er naar slaan, indien je den Tegen-Ontleeder der Feilén niet uit het lid rukt! indien je hem niet verdeelt, gelyk als een Engels Vergrootglas, dan zal ik je verdeelen; want als ik myn Geld geef, wil ik den Leeuw zien kathalzen met den Tyger. De zesde ordonneert. Ik moet Courant stof hebben voor myn twee stuivers, Heer Ontleeder, want alhoewel de Kunsten en Wetenschappen werden verwaarloost, de Coffi-Staatkunde, en de Levantsche Discoerssen groeijen en bloeijen, gelyk als Heigroen, zo wel s' Winters als s'Zomers, en in die boonsops regeerkunde ben ik een overvlieger. Om te toonen dat ik klaar ben van zessen, zal ik 'er uit de zes. | |
[pagina 171]
| |
Eén bewieroken, en dat zal de laatste zyn. Ik ben den eerste nog den eenigste Rechter niet, die de laatste woorden het alderbest kon heugen, zo dat, indien ik den eersten kom over 't hooft te zien, beschuldigt daar over myn zwakke geheugenis, en Ceder hooge jaaren. | |
De Courant des Ontleeders.Parys. Daar is een Edelman in de Bastille gebragt, die beschuldigt wort, van het poudre de Succession te willen doen herleven, of om klaarder te gaan, die men suspecteert van de Kunst, om door vergift te moorden, te oeffenen. Het zou een Apoteeker, een Chimist, of een Arts beter voegen, om die vergiftige stof te behandelen, dan het my voegt, derhalven zal ik van Doosje veranderen, en in steê van die sublimaat te behandelen, die t'zaamgestelt wort uit Quikzilver, zal ik eens snappen over dat lieffelyk Rottekruit, dat zo onwederstaanlyk straalt uit de blikken van die schoone kunne, die vry blinkender, doch ook vry onbestendiger is, als Quikzilver. Al de koleuren, en het blanketsel der Poëzy, kunnen dat aangenaame Vergif, dat uit de Oogen van een schoone Vrouw straalt, niet meêr dan steelswyze beschryven. Al de Tovenaars, die zig hebben bedient van wasse figuuren, zyn min gevaarlyk geweest, dan dat honigzoet vergif, dat onder de lonken schuilt van een bloozende wasse Tronie. Daar zyn zes zaaken waar op zig niemand moet vertrouwen. Op een Maartsche Zonneschyn, want die verduistert zo schielyk als de betuigingen van een Dronkaart. Op de Liefde der Juffers, want die verdwynt zo dra als de vlam van een waslicht. Op Schoonheit, want die wort vroeger besmeurt dan het wit van een Leeliebloem. Op de lostuitinge der Poëten, want die stuiten aan het end van ieder Vaers, Op de beloften van een Kamerkat, want die duikt voor de meeste penning. En op de weêrloosheid van een paar schoone oogen, want die spuiten gif, gaande cti staande. Een zeker Heer, die naar Batavia over stak, om gecureert te worden van den bolworm, keerde weder naar 't Vaderland, want hy verslimmerde hand over hand. Maar hoe is 't ook mogelyk, dat een Wittebroods kind het Verstand zou vinden in een Landstreek, alwaar de verstandigen hun begrip verliezen, en hun be- | |
[pagina 172]
| |
gryp veroveren. Die Liefhebber liet een kristalle Mosselschulp blaazen, die men gemeenlyk ...... die men een Mosselschulp noemt, en ieder reis als hy hoorde, dat iemant van zyn Vrienden door de scheut van een schoone Donderbus was getroffen, stak hy een Dukaat in die kristalle Moszelschulp, en dan riep hy, al lagchende; Al weêr een Rat in 't Sublimaat-flesje! De schoongeoogde Messalina verdroot dat schimpen en schampen, zy laaden haar Blikken met dubbelt scherp, en zy liet eenige Ketting-kogels loopen op den achtentwintig-ponder van haar lieftallige Tong., Aldus gewapent marcheerde zy naar den Timon Juffers, gaf hem de volle laag, zo van vooren als van ter zyden, en schoon hy, in 't begin, nog een weinig met de eene Wiek van zyn Vryheid scheen te willen flodderen, echter moest hy, korts daar na, om Kwartier smeeken, en de witte Vaan uitsteeken. Wel hoe staat het nu met je kristalle Bootje, (vroeg ik hem al meesmuilende) gaapt het nog al naar Dukaatjes? Helaas myn vroome Ontleder, (antwoorde hy) de Oostersche Rat is eindelyk meë gesmoort, in de kristalle Mosselschulp. Parys. De Hertog van Bourbon heeft op nieuws zeer strenge, orders gegeeven tegens de speelen van Hazart. Of de Schriften van den Jesuit Pater Hazart, onder die verboode speelen begreepen zyn, is my onbewust, doch dit weet ik maar al te wel, als dat het Spel van Hazart zeer algemeen is. By voorbeelt. Jonker Jan, die zyn achting verloor in de Armeé, liep die opzoeken in een Abdy, dat was op Hazart! en schoon zyn hooft beter geproportioneert was voor een geele klapmuts, als voor een goudlakensche myter, echter wiert hy eerst Prior, en naderhand Abt. Al meê op Hazart. De Heer Ligt van Vertrouwen trouwde Mejuffronw Ruim van Gemoed, voor een Maagd, en zy was een Weduwe; dat was op Hazart! Hy verloor die Schoone binnen een jaar, en binnen zestien Maanden trouwde hy een erger. Al meê op Hazart. De Brouwer Loswammes gebruikte zyn zondig Lichaam tot een Barometer, hy klom van den ochtend tot den avond-stond in de hoogte van Baegherags Wyngaard, en dan daalde hy gerustjes neêrwaards in Diones Klosbaan: dat was op Hazart! maar hy was binnen zes jaar ontgoed en ontbloed, ontzand en ontmand. Al meê op Hazart. | |
[pagina 173]
| |
Een Zyweever uit Ispahan, kreeg lust om alles alleen in te schokken, en, om daar toe te geraken, smeede hy een valsche beschuldiging teegens zyn Huisvrouw, dat was op Hazart! maar de wind liep om, de Getuigen van zoete Quik en van bittere Gujak wierden geproduceert teegens den ouden Zondaar, Suzannas sneeuwbal viel door de mand, de onschuld van de Juffer, en de melaatsheid van den Deen wierden opgewogen in de Goudbalans van Themis, het schelmstuk wiert te ligt, en de Juffers onschuld wigtig bevonden. Dat was geen schoon Hazart, maar wel een mislukte poging. Het is op Hazart, dat ik deez' Hazarten behandel, want Hazart is een Vogel in de Lucht, en de Juffers hebben veel liever een Coup d'Hazard gewis, zo dat ik niet weet hoe ik met fatsoen myn afscheid zal nemen van al die Hazarten. Maar daar komt my iets te binnen, en dat is een brief die my door een onbekende hand is geaddresseert, op 't sujet van een verschalkten Mof. Al meé op Hazart. Heer Ontleeder.
Zo iemand wil een Mof verliezen,
(Dit zy vooral een Koopmans leer)
Ei lieve borgt hem drie Louizen,
Weg vliegt de Raaf, nooit zie je hem weêr.
Een Mof was al voor lang Geldschuldig, voor Koopmanschap, op zyn verzoek aan hem gezonden, doch voornemens zynde, om die Mispclschulden te laten meuken voor altoos, zo schikte hy geen Remises over, want hy, die zyn winst calculeerde op den regel van Kabos, gebruikte tot walgens toe deeze Sententie; dat een Man zyn beurs desobligeert, door de uitgaave van zyn Contanten. - De Koopman kreeg eindelyk verdriet in dat eeuwigdurent uitstel, dies verzon hy de volgende list, om den onbeschaamden Mof te verstrikken. Men zond hem de aangenaame tyding, dat zyn Oom was gestikt aan de Graad van een Vin-Visch, door wiens dood hy met zyn slikspooren was gezakt, in een considerable som van penningen, en zo voorts. Aanstonds kwam Her Hans Slokop voor den wind naar't Y aanzetten, en geland zynde, slenderde hy na 't Medenblikker Wapen, alwaar hy, in stéé van een Doofpot vol goude Medailles op te loopen, met den Halsband van een civiel Arrest wiert verwelkomt, van welke Rid- | |
[pagina 174]
| |
der Order men hem ontsloeg door een onwillige prompte betaling. Dus kreeg de Mof zyn loon, die wel betaalen kon.
De Koopman kreeg zyn Geld, die hem dat draadje spon.
| |
Een Wydloopige Verklaaring over een Gezang van Horatius.Aan den Heer***.
Neen Jakob, 't past ons niet om in de Rymkronyk,
Naar Egmonts stam te loopen zoeken;
Wat scheelt het ons of Hans, die Koopman is in boeken,
Is arm in Maat, in Manuscripten ryk.
Waarom zou ik het schelms eens Ga naar voetnoot*Luipaerds opgaan tellen,
Eens Ondiers, die zyn doopnaam niet kan spellen?
Eens Guils, die schoon zyn Vacht pas rust op eenen Knoop
Op 't Raadhuis schreeuwt; Schep op, ik sta nog voor een Stoop!
Wat let ons of Guillam, in 't Beest, is 't achrste Wonder,
Of hy een Knyns hart by een Stem voert als den Donder,
Elk weet, dat die gevorkte Ram,
Een Leeuw is, binnens deurs, en buitens huis een Lam.
Dat alles leert niet, maar het drinken dat geest kennis,
Mits, dat men zonder Haat of Schennis,
En buiten Ruzie, fris en bly,
Een koppel Flesjes schryve op onze Middags Lei,
En twee paar op onze Avonds Schali.
Sa Jakob! 't is genoeg van Ryn en Moesel Vocht,
Verwerp den Ga naar voetnoot†Blaader stok, vlieg naar een gladder Tocht,
Gins komt een Huis-Non, die vermomt is in een Fali
Van Zyde, Ha! die Non geheiligt aan den Nacht,
Heeft immer op het Dons den Wyngaard God verkracht.
't Sa gryp de yvoore Lier! pluk Roozen, vlegt Festoenen,
Het nachtbanket eischt Duivezoenen;
Dat Lint en Zyde kraake, op 't Bloedlaauw Ledikant,
Alwaar de Min zyn Boog, Dione 't Netje spant,
En daar de drie Bevalligheden,
Haar knien met het Gaas van haare naaktheid kleeden;
| |
[pagina 175]
| |
Ja daar het Offerlam, wiens Wol is vars geplukt,
Den stouten Wicghelaar met twee paar bouten drukt,
Die, zwoegende als een Brak die 't Veld heeft afgekeeken,
Het moedig hooft poogt op te steeken,
En die terwyl zyn hand de Leliewei doorrent,
En Liefde, en Eerbied, in 't ontgonne Zuiglam prent.
Maar let eens, hoe haar blonde tuiten,
Bezielt door Kusjes, op haar Boezem weêrom stuiten,
Die heigende zyn Room aan 's Mans vermoeidheid biedt,
Terwyl men door de Sneeuw die knopjes gloeien ziet,
Die Sneeuw en Ys doen bloozen.
Doch halte, Jakob, 'k moet deez' yver wat verpoozen,
Ik geef dees stof
Den Bof:
't Is heilloos, om 't geheim van Pafos nachtbedryven,
Zelfs op Chinees papier te schryven,
Te meêr daar thans Auroor de stramme deijen wraakt,
Van de ouden Tithon. Op! de Dageraat genaakt,
De Starren zyn gezonken,
Voor Febus goude ligt;
't Sa! weêr van meet of aan, geklonken,
De Zon is moe gepooit, zy noopt ons tot ons pligt.
Ach Ifis! schenkt me spaansche wyn?
De Malvezy heeft meer dan eens myn moed herschaapen,
Kanari-sek verstaalt altoos het Mingods wapen,
En de Amber Chokolaat verwekt den ouden Ryn.
De Cythereesche Roos
Verkwikt, door 't zenuwsap van 's Wyngods groene kelken,
Een Bloem, hoe fris van bloos,
Zou zonder d'Onderstand van 't zilver nat verwelken,
Dus Jakob, wyl 't u wort verzocht,
En volg en de een, en de ander tocht,
Bemin Lyëus rank, groet Cypris Nacht-prieelen,
Liefkoos uw Clorimeen, ik zal myn Ifis streelen.
Londen. Het Collegium Medicum heeft by Request verzogt, om een Bil in te brengen tot Conservatie der Flesses, (dat is) om al de Moordmiddelen, of droogeryen, die de Apoteekers tegens de gesteltenis der britsche licghaamen fabriceeren, te beproeven, en te onderzoeken. | |
[pagina 176]
| |
Dat 'er meêr gemassacreert worden door de Vyzel van een Apoteeker, als door de Bomben van een Bombardier, is zo gemaklyk te bewyzen, als ik betoonen kan dat 'er meêr sterven door 't overdaadig zuipen, als door den dorst. Maar het raarste is, dat als wanneer een Apoteeker de leevens span van een patient heeft afgeknipt, dan roept hy, gelyk als een Beurzesnyder die op zyn recht staat; dat die Man niet is gematst, maar wel dat hy zachtjes is uitgegaan, in de kruidige bouten van een Apoteeker. Dus zachtjes bloes Turnus zyn Adem uit in de armen van Encas, en zo zachtzinniglyk voer Pallas ter zielen, tusschen de pooten van Turnus. Dat een Man sterft door de Assistentie van een Apoteeker is niet Difficilis probatu, maar dat een patient aan den anderen kant, is verpligt aan zyn Apoteeker, is ruim zo waarschynelyk, want een Apoteeker verzwakt het Licghaam des Leiders, met zo veel tegenstrydige Medikamenten, hydebaucheert de Maag met zo veel krachtelooze Koeldranken, en hy is zo prodigaal in 't aderlaaten, dat de Zieke maar eens behoeft te blaazen, in zyn laatste doodsnoot, en wip! weg is de uitgemergelde Patient. Parys. De Parysche Vleeshouwers zullen nu naam-en daadvast worden, dat is zy zullen hun Vleesch behouden, want een Kok zal zo dol niet zyn, van vyftien stuivers te geeven, aan een stierenslachte, wanneer het voor zeven stuivers veil is, by een Lamsbeul. Waarlyk de Lieutenant Civil heeft gelyk van den Kalfsbout te doorklieven, want zy hebben hun sappeloos Vleesch op zo een extravaganten prys gestelt, als of het een Deibout was van een piep jonge Tonneel-duif, daar het zomtyds zo oubakken was, als de Achterschenkels van een gesuranneerde Theater-kat. Een Ossenslager, en een Menschen slachter, beschouw ik, als een paar Broeders, doch niet van het zelve Bed; de Eerste wort een Boukannier, die is en blyft een vergeeten Borger, en de Tweede wort een Officier, en dan is en blyft hy een Edelman. Wat verscheelt een Bataille-paerd van een Ezel. | |
Waarschouwing.Ik heb de Anbade des Baronneerders uitgestelt, tot de volgende Week, om dies wil, dat ik eerst Fioolvast wil zyn, eêr ik de Maat kom te staan van het Concert van drie Wynroemers.
Te Amsterdam, by H. Bosch is gedrukt L. Bidloos Schoon Saizoen van den Jaare 1722, en 1723. Ook is by den zelven te bekomen Schoon Saizoen van 't Jaar 1718. Als mede desselfs Pan Poëticum Batavum, of Kabinet der Nederlandsche Dichteren. Als ook Ariovistus, Koning van Germanien, met de Minnaryen van Julius Cesar, uit het Frans vertaalt door Robert Hennebo. T. Arents Mengelpoëezy; Ook zyn nog eenige Exemplaaren te bekomen van 't Nieuw Testament, Frans, Engels en Duits, naast malkander gedrukt |