Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
No. 21.
| |
[pagina 162]
| |
ste Onthaal bestont, uit wandelende geraamtens, op Bézemssteelen reizende Kollen, Betoveringen, Hooftstoffelyke oorlogen, en Convulsien der Natuur. De Dichters zyn van alle Eeuwen af de Belhamels geweest van de Kettery, en de overrype Vrouwen, die van 't jaar van tweeen zeventig nog geheugen; zyn nog hedensdags de Aanvoerders van gespenssen en van Toverkunsten; doch die aan de Poëeten gelooft, is een Afgoden- en die op Juffers Kronyken zig vertrouwt, is een Vrouwen-dienaar, de eerste is zot, en de tweede is ligt-geloovig, en daar hebje het al. Onder dat Spookgezind gezelschap bevond zig een Ga naar voetnoot*Man, die de Weereld in geen Waagschaal, maar wel in een Goudgewigt wikte, en die de Waarheid zo tederlyk beminde, als hy de Leugen verfoeide; die Wysgeer ontgon een Verhaal van een ingebeelde Verschyning, voorgevallen in 't jaar zeventien hondert en veertien, welke Verschyning my zo aangenaam voorkwam, das ik 'er myn Leezers meê denk te diverteeren, en, In steê, dat altoos 't Spookverhaal,
De jonge Juffers en de Kinders doet verschrikken,
Zal dit een tegengift verstrekken voor die Kwaal,
Waar aan de Kleuters zomtyds stikken.
Die Kwaal, die in de Sex genoemt wort les Vapeurs,
Heet Hypochondre in ons; zo veel scheelt Broek en keurs.
| |
Het vreemde Spook-avontuur tusschen Pater slaa Dood, en den Ontleeder der Feilen.Aan het Hof van den Hertog van Beufort woonde een Priester, die zo meêgaande van humeur was, dat de Hertog hem verëerde met den Bynaam van Pater slaa Dood, want die vroome Pater was gewoon, van driemaal te krakeelen en te vegten, tegens een Mis die hy dagelyks las, alhoewel onwaardig. Hy was van een bloedryke gesteltenis, galachtig, korzel, bygeloovig, en wat gekkelyk, voor de rest zo sterk als een Herkules, grooter drinker als een Bacchus Paap, en ruim zo sterk van pooten als een Ga naar voetnoot†Entellus, die zo meesterlyk aan den groflyvigen Dares de kne- | |
[pagina 163]
| |
vels opzette met zyn Osseleere Wanten. Die ongemeene qualiteiten betoverden zodanig de Ziel van den Ontleeder, dat zy de Broederschap dronken en vastklonken, met oude Maartsche Ga naar voetnoot*Ale, en, binnen korten tyd, wakkerde die Broederschap zo onstuimiglyk, dat al de Weereld geloofde, dat Pater slaa Dood, den Schilder destineerde tot den naasten Erfgenaam van zyn tydelyke Middellen, en geestelyke gaaven, of, voor 't minste, dat de Schilder een Casuifel zou borduuren voor dat eerwardig Heerschap, zaamgestelt uit Koekoeks bloempjes, Zomerzotjes, en Tydeloozen. Maar-Beelzebub die, vroeg en laat,
De Deugd vervolgt met loode muilen,
Wist, in een boos geschil, deez' Vriendschap te verruilen,
De grootste Vriendschap wort veeltyds vergalt in Haat.
De Vriendsehap en den Haat die ziet men zaamenkruien.
Gelyk de Sneeuw de Zon verzelt, in Maartsche buien.
Het gebeurde eenmaal dat Pater slaa Dood, die de rypte van het Maartsbier wist te gissen, gelyk als de Leuvensche Studenten het drinkbaar Saizoen weeten uit te reekenen, van hun strookoleure bieren, den Ontleeder der Feilen kwam uitnooden, om het Moutkantoor eens te gaan visiteeren van Mr. Paul, een Brouwer die zo vermaard was door zyn Maart-en October Ale, als Brecour vermaart is, door zyn geele Eau de Barbade, en rooseroot Framboise water. De Anatomist, die zeer gezeggelyk was, accepteerde die Party van Eer, het Priesterschap en de Schilderkunst klommen te paerd, en de Bisschop Turpyn en Charlemagne reeden uit Avontuuren. Zy arriveerden, zonder veel Draaken of Windmoolens te ontmoeten, aan de Kasteleny van Mr. Paul, daalden van hun Paerden, en gongen en Poste zitten drinken, want de Pater die zyn tyd verkwiste, op zyn Studeerkamer, woekkerde zyn uuren, cavalierement, in 't Bierhuis. Om den Leezer nu een beknopte naamlyst te geeven van al de Flessen die zy uitpooiden, dient dit tot opheldering van de Historie, dat zulks zo doenlyk is, als al de Appellen, en al de valsche getuigen op te rékenen, in Normandyen; of als al de Koekoeken, by naam en by toenaam, te noemen, tusschen Tempel Bar en White Chap- | |
[pagina 164]
| |
pel; alleenlyk zeg ik, dat de Pater door het driemanschap van den Waerd en van zyn twee knegts op zyn Paerd wiert gebeurt, en de Ontleeder raakte meê niet zonder kleerscheuren, in de Zaal, doch wie onder Ons heeft, nu of dan, die Proef niet eens doorgestaan, en wie durst zeggen, dat hy altoos met een nuchtere Maag een uiltje vangt, gelyk als de slaapende Boer, of het Besje van Meurs? altoos de Paerden, op dien tyd de wyste, droegen onze Avonturiers weg, die tegens dat de Maan begon door tebreeken, in een sneeuwitte Embuscade van, Geesten vervielen. Tusschen de Kasteleny van Mr. Paul; en het Paleis van den Hertog van Beaufort stont een Pachthoeve, die dit Paar noodzaakelyk moest passeeren, maar die Pachthoeve was toen in de despotieke Macht geraakt der Gespensen. Men zag, of ten minsten, men geloofde een half dozyn witte Geesten te zien, die hand aan hand een ronden dans dansten in de open lucht. Halte, dam je! halte. (riep Pater slaa Dood, die een Erfvyand was van Geesten) die verschyning is boven natuurlyk, ik ben een Man, als een ander, en Pater slaa doods Licghaam is meê wel eens een Tolhuis geweest voor een hand vol zonden. Ik lacgh eens met je bevreesde staatkunde Pater (repliceerde de Ontleeder der Feilen, die vry familiaar was met de verschyning van blanke spooken) want in een ovaale Meidans van witte Geesten steekt geen gevaar, en een Man die daar voor schrikt dient een krans van Hennep te draagen, in stê van een Laurierkrans. De Pater slaa Dood, die zyn Syllaben louter abbrevierde, stamerde te veel om de wichtige argumenten des Ontleeders te wederleggen, die eindelyk Heeroom beweegde om die Avontuur te beproeven, en om onder door die gespooken te reiden, welke Conditie wiert geaccepteert, onder de mits, dat de Schilder de gespensen in 't front, en dat Heerom die in de achterhoede zou attacqueren. Na 'tvoldingen van deeze Sententie, gaf de Ontleeder zyn Klepper de spooren, doch zo ras was hy de Geesten niet genadert, of hy stoof uit de zaal gelyk een tweede Lekkerbeetje, hy kwam op zyn Neus in 't gras te land, het Paerd gong piereweien, en Pater slaa Dood, zong onder het galoppeeren het yrs Airtje der Conspirateurs; O goede St. Patrik, bewaart doch de schors van een Yrs Zondaar! Na dat schietgebed ree de Pater zo stemmig, gelyk als de | |
[pagina 165]
| |
Beiersche Kurassiers reeden, die uit de Bataille van Hoogstet, de post naamen naar Parys, en hy belande heels huids, en maatelyk beschonken, aan 't Paleis van den Hertog. Zo ras als hy afgesteegen was, liet hy gehoor verzoeken by den Hertog, die hem liet inkomen: Genadige Hertog, (zei Pater slaa Dood, die zylings zyn intreede deê,) Zo lang als Engeland Engeland is geweest, is 'er nooit tragedischer Ongeluk voorgevallen! Uw Schilder, (vervolgde hy, onmannierlyk hikkende,) is niet meêr onder 't getal der leevendo. De Hertog, die met de Dames La Bassette zat te speelen, altereerde niet weinig, hy lei zyn kaart neder, en hy ordonneerde, dat men een Bouteille Wyn zou geven aan den Pastoor, die geen kleintje den kreupelen Duivel speelde, en die fles, met een diepe Ootmoedigheid, zo wel als met een brandende dorst, aannam. Doorluchte Vorst, (sprak hy, na dat hy zig met drie volle Roemers ontnuchtert had,) ik ben met uw Schilder gereeden naar Mr. Paul, en aldaar heb ik een sober glas Maarts bier verorbert, tot myn nooddruft, en ook niet meêr. Dat dunkt me dat ik kan zien, (zei de Hertog) maar nu verder, wat dan? Op onze wederkomst, (repliceerde hy) zyn wy vervallen in een Hinderlaag van vyftien Geesten, die uw Schilder, die 'er op af stiet, van 't Paerd rukten, die hem met hun nagels en tanden verscheurden, en ik vertrouw dat hy 'er thans uitziet als 't Galon van versleete point d'Espagne. De Alteratie groeide aan onder de Dames, en de Dorst verminderde niet by Pater slaa Dood, die, naar maate dat hy zig ververschte, ook naar maate het getal der Geesten opsloeg, en hy was reeds tot boven de Veertig geklommen, toen de Ontleeder arriveerde; die, na dat hy een gedeelte van Vader slaa Doods harangue had verstaan uit de Domestieken, ook Audientie verzogt, en obtineerde. Ga naar voetnoot*Grand Val altereerde min, toen hy wiert geapprehendeert, over zyn toeleg op 's Konings Leeven, dan Pater slaa Dood altereerde, op 't gezigt van den leevenden Ontleeder, hy dronk eens, haalde zyn Schouders op, sloeg zyn oogen neerwaards, en bleef spraakeloos staan te wiegen. Wat Sakre**! is hier voor een Komedie? (vroeg de Hertog die een Gaskons gedult had) de Paap staat hier en liegt dat hy graauw en blaauw wort, en hy verhaalt uw dood met hondert Omstandigheden, en je schynt zo fris | |
[pagina 166]
| |
te zyn als ooit. Zo ben ik ook, uw genade (antwoorde de Ontleeder) en ik zal de Eer hebben, om 't geheim aan uw doorluchtigheid, op te lossen. Ik ben van daag met Pater slaa Dood in een pelgrimasie gegaan naar Mr. Paul, en aldaar heeft zyn Eerwaarde zo veel wasligt ontstooken voor Sta Bierra de Maart, dat hy door een Triumviraat op zyn Paerd moest getilt worden. Op onze te rug reis moesten wy een pachthoeve passeeren, alwaar de Hoevenaars Vrouw eenig versch gewassche Lynwaad op touwen, die aan een paar Boomen waaren geattacheert, had opgehangen om te droogen. Dewyl nu de Maan maar even kwam door te breeken, gaf dat Lynwaat een bystere vertooning, en voornaamlyk aan den nuchteren Pater, die de mynen maakte om te bidden, schoon hy in de Herberg had gecommandeert, gelyk als een Schuppen Koning die troef is gewent. Eindelyk heb ik zyn Eerwaarde gepersuadeert om den kans te waagen, en dewyl ik op een volle galop meende door te reiden, wiert ik van een touw gestuit, ik viel, middelerwyl dat Pater slaa Dood, die op den hals van zyn Paerd ruste, al schreeuwende wegrende. Dat is de geheele Avontuur, en indien zyn Eerwaarde, die zyn Erfdeel, meer in het Element van gezoode Brouwers water, als in de hooftstoffe des Luchts, loopt navorschen my hier in kan tegenspreeken, als dan onderwerp ik my aan uw Genaades Ongenaade. Dronke Zwyn, en onwaardige Kaerssen-kwister! (riep de Hertog, die dol was over Heerooms Onbeschaamdheid) indien 't niet was, uit inzigt van uw Professie, ik zou uw rug en uw Schouders doen boeten, voor de Overtreeding van uw dronke tong. De Dames begonnen zo volmondig te lacghen, ja te scháteren, dat het Paleis weêrgalmde van die lieve Lacghsters, waar van 'er ettelyke van Chemise moesten veranderen, want de Vrolykheid Dilateert, en de droefheid Contraheert de Juffers, volgens de kortbondige Spreuken van den Ontleeder der Feilen. Na dit laatste Compliment discarteerde Pater slaa Dood, en hy, die zylings in het Apartement van den Hertog kwam, met een Tronie die vry hooger geillumineert was, als een turksche Renonkel, retireerde met een krytwitte Contenantie, en hy heeft, naderhand, menigmaal verhaalt, dat 'er geen verschrikkelyker Verschyning is voor een Leugenaar, dan de Vertooning van den Ontleeder der Gebreeken. | |
[pagina 167]
| |
Alhier eindigde de Ontleeder zyn Avontuuren, en de Spookenisten bekeeken elkander zo zuinigjes, gelyk een koppel Keukenjongens elkander bekyken, wanneer zy het Spit in de Assche hebben gewent; daar by veranderde de koleur van de Conversatie zo schielyk, gelyk als de koleur van het Water verandert in het Snyders Coffihuis, wanneer de Baas, tot twee stoop water, zes loot inlandsche Levantsche boonen verbeezigt. Wat dunktje zou zulke sterke Coffi de Maas Filosoofen niet zo wel by de Neus vatten, als engelsche Mostaard, of als een nederlands Spookvertellingje? Waarlyk een Spookbeminnaar is een Zot, in 't pools en in 't spaans, want hy omhelst een Wolk, een schim, een Maitres van Ixion, in steê van een vatbaar Licghaam. Eertyds was een Spook-verhaal een Zadel voor allerlei slag van Paerden, doch thans is een diergelyk Sprookje een oude Kantoormuts, die maar alleenlyk past op den Bol der ligtgeloovige Germânen, en op de kruin der bygeloovige Maránen. Die Beuzel Rymkronyk, die Klok van 't Spinnewiel,
Is thans gescheurt; het Spook verviel,
Zo dra een straffe Pen die Minnemoeders naarheid
Ontwarde, in een verstaanb're taal,
Die Pen die grendelde het hok van 't Spook-verhaal,
En die ontbloot de Poort der kristalyne Waarheid.
| |
Een Ontleeders Les over de Courant.Parys. Zeeker konstgenootschap zal een beknopte romeinsche Historie in vier en twintig deelen in Quarto, uitgeeven. Wie doch zal die Historie willen ontginnen? (vraagt de Ontleeder) want een Leezer die die kortbondige historie onder handen neemt, op zyn veertiende jaar, kan pas kreupel, lam, en krom gestustudeert zyn, op zyn veertigste, en cela ne vaut pas la peine. In een Historie van die Lynsbaans lengte zal de waarschynlykheid zo wel niet zyn geobserveert, als, in het Treurspel van Atys en Sangarida, alwaar die Schoone, naar dat Ga naar voetnoot*Atys haar, levens groote heeft doodgestooken met het Offermes, nog zo beweeglyk schreeuwt; Ach Atys! en een regel verder, 'k Sterf. Vorders ziet men Alecto, de Dochter van den nacht, en het hooft der Razerny- | |
[pagina 168]
| |
en, een Sarabande danssen, (het is fraai dat de furie een zeedigen dans gaat) en de raazende Priesters en Priesteressen van Cybele huppelen een Menuet (kracht des inbeeldings!) en dan wort het klokje geluit, en 't Geld is weg, en 't Spel is uit. Zo een Auteur verdient om te kooten met Jongens van het eerste fatsoen. Parys. Een zeeker Lettertieran schryft een historie, om te betoogen, dat de Filosoofen, die voor het jaar duizent zevenhondert en vier en twintig leefden, van de Karmelieten orden waaren. De Turken, die zeer tydkundig zyn, zeggen, als dat Job een Hoofmeester was van Alexander de Groten, en dat Galba generaal Majoor was, onder Mirza Miran Chach, die de rechter vleugel van Tamerlan aanvoerde, toen Bajazeth wiert gevangen. Dat de eerste Filosoofen van de Karmelieten orden waaren, is zo zwaar niet eens om te bewyzen, want een Karmeliet is geschoeit, gelyk als een Bedelaar; een Karmeliet is geschooren, gelyk als een Gek, hy is gekleet, gelyk als een Savoiaart, hy is gemantelt gelyk als een Lasarus, en hy loopt met een Stok, gelyk als een Rakker, en dus waaren de Antyksche Filosofen opgeschikt, en dus (G**betert.) leeven nog hedensdaags veel Moderne Wysgeeren. Doch zo 'er nog iemant is, die dat Sprookje niet voor Orthodox goed keurt, die zal ik den mond stoppen met het volgende, dat 'er nog ongelooflyker uitziet, en dat echter onwaar is. | |
Een sprookje.St. Antonius van Padua ziende dat de Ketters al te halsterrig waaren, om iets aan te neemen, dat een leugen was, liep te viervoet naar Katwyk, en predikte voor de Visschen, die zo naarstig naar dien H. luisterden, dat men vast stelt, dat zy in vroome Katolieken veranderen, want niet een van die geschubde Toehoorders sprak één enkelt woord, en die zwygt, die consenteert. De kribbige Kettets, die dit goed gevolg beneeden, nooden den H. ten eeten, en voor 't eerste gerecht (dat waaren Kabouters!) stout 'er een nuchter Kalf, dat zyn eige dood gestorven was, in een aarde Schotel vlak voor St. Teunis. Denkje dat hy toetaste? geenzins, hy sloeg 'er een kruisje over, en Presta, in een moment, was het Wonder verricht, en men zag een Bredaasche Kapoen, di snikheet van 't Spit kwam, voor hem, recht over end staan in een porselyne schotel, en de H. die zo scherp was als een Dyker, sloeg 'er de Knyf en vork in, weg was de Kapoen. Dat Wonderwerk past op die Karmeliten orden;
Zo die Auteur geen pootuil is,
Dan stel ik voor gewis,
Dat hy, 't in kort, of lang, zal worden.
| |
Waarschouwing.Monsieur Palaprat heeft ons een Blyspel vereert de Serenade genoemt, en ik zal myn Leezers een belacghelyke Aubade schenken, die, op het alderzuinigste is geexcuteert, door een jong menagieus Edelman van de orden der Salettisten. Verwacht toekomende week die Aubade, in Schaersheid ryk, en vol Ongenade. |
|