Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
No. 15.
| |
[pagina 114]
| |
Schoonheid niet meêr kon ontdekken, wierp zy het onschuldig Glas tegens den Vloer, tommelde 't onderste boven, en gilde uit, in deeze hoopelooze woorden; myn Schoonheid heeft my verzaakt! Adieu myn Galant! ik wil en ik zal dat Verlies niet overleeven! Daar is een Zoort van Loontrekkende Praatjes-maakers, die, volgens hun zeggen, nog Duivel, nog Dood, nog Graf ontzien. Wanneer hun rechterhand is gewapent met een Pints Bokaal, dan schynt zo een Doodbanner, een tweede Socrates te zyn, die staroogende op den Moordkelk vol Ga naar voetnoot*Scheerlinkkruid, zyn halsvriend Criton, tot de tanden toe, verstaalt, tegens het Slagzwaard van den Koning der Verschrikking. Dan beweert die dolle Ga naar voetnoot†Roeland dat de Dood zo lieffelyk is, gelyk als een Glas Kanarie-sek, dat de Dood zo zacht is, als de felpe Wintersluijer van een Poolsche Starostinne, dat de Dood zo rekkelyk is, als het geparfumeert Leer van een paar Romeinsche Handschoenen, dat de Dood maar een Zysprong is, in een duistere Kamer, dat de Dood niet half zo bitter is, als de Weigering van een Maitres, dat hy min schroom heeft om de kern der Dood te kraaken, dan om die Pints-bokaal uit te drinken, (dit zeggende veegt hy die kristalle Tafelschel uit) en dat het maar Pannekoeks kinderen zyn, die het Vernis van de dood niet durven aflekken. 'k Bespot dat Kerkgebaar, daar's Priesters Vrees voor zwicht!
'k Beschimp het hels gebas, als 't kaak'len van een Wicht!
Weg opgesmukt Relaes! weg laffe praat der Schoolen!
De Melk eens Zuigelings schift op Naturas Koolen!
Een schrander Wysgeer wied dat Onkruid van 't Gemeen!
Wie twyffelt? Voet by stek, ik staa voor meêr dan Eén.
Dus raaskalde een Advokaat der Abderieten, die een stem als een Donder, en die een Couragie had, als een Zonneschyn. Dus raaskalde hy, wanneer een Herfstwolk van Champagne Wyn, zyn kaaken verlakte, en dus raaskalde hy, toen hy zesmaal daags, een Patrys kon verslinden, en aan ieder poot een bouteille wyn kon binden. Maar O Hemel der Advokaaten! hoe schielyk verdween de Zonneschyn, van die Lucil Ga naar voetnoot‡Vanyn, toen de Waterzucht den Advokaat begon te extendeeren gelyk als een Schots Muziekant zyn Zak-pyp, die Basson der Bedelaars, extendeert; toen liep zyn | |
[pagina 115]
| |
forsse geest af, gelyk als de keten afloopt van een ontsteld Zak-Orlogie; de Vrees, verzelt met zyn vreeszelyke Lysstaffieren, besloeg den Krytberg van zyn holle Tronie, en men kon, zonder de hulp van een engels Vergrootglas, de Bres zien en tasten, waar langs het Mistrouwen en de Wanhoop hem zouden overrompelen. De Mensch slaat niet veel geloof op verafgeleege beloften, hoe bondig die ook moogen zyn. Uit dat Mistrouwen wort de Vrees gebooren voor de Doodt. Het is onnoodig om een Man, die zig 't eenemaal overgeeft aan de Deugd, te verstaalen tegens den schrik der Dood, door het voorschrift der Wysgeerte. Een deugdzaaam leeven is een Voorbereiding tegens het sterflot. Daar is in 't sterven een Mode, zo wel als in 't leeven. Volgens die Mode, moet die Persoon, die zo eerloos zyn tyd heest versnippert, als dat overoud geraamte van zonden, Joris Ondeugd zyn dagen vermorft, zyn laatste text besluiten, met het gebed van Averroes; Ga naar voetnoot*Myn ziel sterve de Dood der Wysgeeren! Maar laat ik de Eer eens hebben, van het gedrag van dien voornoemden Advokaat te ontleeden oeffenings, en stichtings halve. De Advokaat Tranquillus was de welspreekendste Orateur der Abderieten, om een Man te versterken, en op te ruyen, teegens de Doodt. O hoe moedigde hy zyn Spitbroeders aan, om de Dood den baard te poetssen! O hoe bezielt was zyn Vertoog op dat Sujet! zyn tong scheen een brandende Komeet, zyn woorden scheenen Blixemstarren, en zyn Aangezigt scheen een Geelgieters smeltkroes te zyn! zyn geringste dreigement was, van de Dood hondert stokslaagen te geeven, van de Dood armen en beenen te breeken, en van de Dood dan te laaten loopen, voor St. Felten! dus was die Rechtsgeleerde, in 't hartje van zyn Dronkenschap, en in 't spit van zyn gezondheid, maar de Order van de bataille veranderde niet weinig, wanneer het Graveel, de Koorts, en de Aamborstigheid, eens aanbelden aan 't vervalle Wachthuis van zyn Gesteltenis. Dan dook Fierabras, over hals over hooft, in de Veeren; dan schikte hy, Courier op Courier, naar den Geneesheer Kreeftenoog; dan zond hy, Post op Post, naar den Wondarts Populier; en dan wiert 'er aanstonds een Ga naar voetnoot†Stafette afgevaerdigt, na den Apoteeker Witte Kla- | |
[pagina 116]
| |
mey. Dan wiert'er een Bufet in zyn Kraamkamer opgerecht, voorzien met Juleppen, Siroopen, Amandelmelk, Poeder van Koraal, Amber, Befoar, drinkbaar Goud, Engelsche Elixirs, en alzulke Snorrepypen en Snuisteryen. Dan wierden Pomponaat, Vaninus, Toland, en alzulke linksche Casuisten, veroordeelt om in de Kasteleny te gaan van het Turf-hok, en het Duifje in de Steenrots, en Tomas a Kempis liet men opontbieden uit hun Ballingschap. Dat vroom, of liever, dat schynvroom Gedrag wiert dan zo lang uitgerekt, tot dat 'er wederom een avantageuse doorstraaling kwam van Leevensgeesten, dan wiert fluks de Decaratie verandert van het Hospitaal, dan nam men, van meet of aan, in genade aan, de drie Patriarchen des Duivels, Toland, Vanyn, en Pomponaat, en het Conterfeitsel van St. Franciscus verdween, om plaats te maaken voor de gulde Regen van Danaé. En wat doch was de oorzaak van nu schielyke Bekeering, Heer Advokaat! vroeg éénmaal de Ontleeder der Feilen; Themis Bataille-paard repliceerde; De Vrees voor de Dood, myn Heer. Zo groot is het Onderscheid, in van de Dood te spreeken tegens zyn Compagnons, of daar van te spreeken tegens zig zelve. Het lust Ons, om het sterflot van dien grooten Rechtsgeleerde, eens aan te raaken met het Ontleeders Snymes, want hy spiegelt zig zacht, die zig spiegelt in een Advokaat. Een Dansmeelter, vergezelschapt met een Zangmeester, kwam neêrstorten op de Distelvelden der Abderieten, en schoon dat dat Hei-land, naauwlyks, zyn ingeboore Ezels kan voeden, echter aasden die twee Fransch Kevers op het Overschot dier uitteerende Veenmollen. De Advokaat Tranquillus nam de Hielen in zyn Bescherming, hy verkoos tot zyn Bouteille-vriend, den Dansmeester, en hy adopteerde tot zyn Reveille-vriendin, de Dansmeesters Huisvrouw, en aldus dee hy zien, dat hy zo wel de Balans des Huuwelyks, als het Goudgewigt van Astrea, wist te wikken. Het gebeurde éénmaal dat de Advokaat een Slempmaal aanrechte, in alle deelen overëenkomstig met het Feest van Ga naar voetnoot*Evilmerodachs Zoon, en Tranquillus stelde aldaar ten toon, diekostelyke Geschenken, die hy, zo Reehtsgeleerdelyk, afgeparst had van zyn pleitzieke Kalanten. Men zag, (t'sa luistert Advokaaten)
Aldaar, die goude, en zilvere Vaaten,
Ga naar voetnoot†Waar van de Konst 't Metaal vermant,
| |
[pagina 117]
| |
Daar zag men die Geschenken praalen,
Die Themis Nyptang, uit het pleitziek ingewand
Door List en Loosheid, weet te haalen.
Daar zag men Billing fly, die stoute Kolonel,
Die met zyn strydb're Vuist de kruiken en de Flessen,
Versloeg by Paaren, ook by Zessen,
En min aan Vrankryk, dan aan Anna was rebel,
Verschynen, met zyn buik, en die puimsteene blikken,
Die Wyn en Wynmoer, in denzesden graad, deên schrikken.
Een gryze Kruider-Arts, die nimmer oordeel velde,
Dan 't geen een Aposeem betrof, of Quid pro quo,
Die was den Esculaap van deez' verzoope helden;
Het krank gezelschap had een Purgans wel van noô.
Een straf Ontfanger kwam, met een paar Vrouwe beenen,
Aanschar'len op dat Feest, die Man zoop als een spons,
Zyn oogen flikkerden als 't zwart van Dobbelsteenen,
En echter riep hy staâg; Messieurs, het Glas is ons!
Wie nog! Jan Appeltaart, O dat 's een Man, als Karsten!
Die Knaap is ruim zo zoet, als 't Sap van een Limoen,
De schrand're Compagnie die lacght haar schier te barsten!
Een Dronkaards feest heeft wel een Hof boufon van doen.
Maar holla! 'k moest Galeen, dat Pakpaerd niet vergeeten,
Die Wyn en geest van Wyn, zwelgt uit een leeren hoedt;
Die Nestor in de kelk, die Milo, in het vreeten,
Doch die 't gemeen bewaakt, dient wel te zyn gevoedt.
Een die helaes! nog bralt in 't Rytuig van een Hartog,
En eertyts slurfde met den Trom van krygsgerecht,
Was ook op 't Schimp-banket, en't was die zelve Nar nog,
Die met zyn broeder wiert uit de eige doos berecht.
Deeze, diergelyke, en nog erger Santen waaren te kyken, in de Smulkapel van den Advokaat, zynde zy alle zo familiaar met Mars als met Merkuur, (dat is) zo gemeen met oud Yzer als met zoete Quik, uitgezondert de Dansmeester, die 'er zo fris en gaaf uitzag als het stokbeeld van de roomsche Pasquin. De Domestieke Katharina, de Douariere van hondert doode | |
[pagina 118]
| |
Advokaaten en op dien tyd, de Huishouster van een leevend. Rechtgeleerde, verscheen op het onvoorzienste in de Banketteerkamer. Eertyts was zy niet onaardig geweest, toepasselyk voor de Liefde, en onbekwaam om een Man, door een weigering, te doen wanhoopen, doch thans waaren de tyden verslimmert. De Jaaren, die ongeneezelyke koorts der schoonheid, hadden haar aan Tafel, en op 't Bed, overvallen, en zy had alleenlyk, de zucht, doch geenzins de Macht om te behaagen, overgehouden. Gelyk als een oude Mat-Haen de mynen maakt van te slaan, schoon hy geen spooren meer heeft, desgelyks begon zy, rondom, in 't hondert te smyten met haar machtelooze blikken, doch onschadelyk waaren die wapens, reeds stomp gevogten in 't bloeijen van haar lentejaaren. Zy waarschouwde den Traktant dat de Tafel gerangeert stont, in 't naaste Vertrek, waar naar toe de Gasten twee en twee defileerden, een Begraefenis voorteken voor Tranquillus, doch op die tyd zo min geacht als de voorbodende klachten van de Troiaansche Cassandra. Men at en men dronk 'er, tot stervens toe, zynde dat doodmaal geappreteert by Meester Francois, een Kok die in de Keukenkonst zyn Leerjaaren had gestaan, onder den Onderkok van Piet Hien, en die de eerste Man des Aardbodems was om een Saus te maaken over een gebraaden Zee-dog. Het zou nu myn Pligt wel zyn, om als Ontleeder der Gebreeken, myn Leezers een Landbeschryving te geeven van dien Balthazaarschen Maaltyd, doch nog het Ontleeders Mes, nog het hooft staat 'er niet na, dies zal ik maar zeggen tot myn Verdediging, dat het een Advokaats feest was, meer woorden, dan zaaken, meer Texten, dan Waarheden, en meer gezwets, dan 'er uitgeploetert word, op een hoogduitsche Ga naar voetnoot*Pasbaan. En nu begon de Wyn te speelen, toen de Kolonel zig liet hooren. Hy beroemde zig niet van steden die hy had helpen inneemen, maar wel van de groote middelen die hy had helpen verteeren; daar en boven snoefde hy van eigen jaarlyks Inkomst, die hy had opgeoffert, ten dienste van de Kroon, bestaande die dienst in hoereeren, drinken en slampampen, doch tot een goed Oogmerk. De Ontfanger, die zo déger was uitgelichtmist; dat hy geen kracht had om een ons Post-papier op te beuren, zei; Dat de | |
[pagina 119]
| |
jeugd zo grof was als een stok-dwyl, en dat de eerlyke Juffers honger en dorst leeden, terwyl de Kamerkatten hikten en snikten uit Overvloet. Maar (vervolgde hy, zyn Moesselwyn opnokkende) het is geen wonder, want de jonge Heeren zyn te wild voor een deugdzaam Verbond, en al te sponsachtig om een regulier Hoornwerk in te nemen, met de Bajonet in de vuist. Hoor, broerlief? (ichreeuwde Jonker Jan Appeltaart) men moet de Duivel niet erger schilderen, dan hy is; ik ben geen Poëet, maar ik weet wel, dat'er geen Echtscheidbrief is gepasseert, tusschen het Rym en de Reden, want de Reden is een al te kuische Dame, om haar uurlyks te laaten verkrachten, door die lang-gebeende koppelwoorden. Maar, hoe Dui**! durft Apol zyn Lauwertak wagen aan ons Olyk, Olyk, driemaal Olyk, Poëetje? (vroeg een grys Apotheker, die niet één éénig verstandig wit hair in zyn Baard had,) want het Mannetje weet zyn Vaerzen niet te kleinzen, en men kan zyn noten horen ratelen in zyn keel. Daar mag zo wel een Ratelslang zyn, als een basiliscus, (repliceerde Galeen) en men gebruikt zo wel Slangen en Hagedissen in de t'zamenstelling van de Mithridaat, als kostelyke Ingredienten. De vroome Tranquillus, die schuim van Astrea's Chocolaat, en die stut van den stormbok der Chicane, was in een diep discoers ingewikkelt, met den Auditeur di Rota, die malicieuselyk de vruchtbaarheid wilde penetreren van de verwelkte Catharyn-pruimboom, en die hem had af gevraagt, hoe veel steek penningen dat hy al had verzamelt uit Catharinas Spaarpot? Ik heb drie Meisjes, en twee jongetjes besteed tot Oosterhout, (gaf hy tot antwoord) maar de Kleuters zyn in onecht, en de Jongens zyn geprospereert in Bastardyen. Hey! Hoe hevalje die Pirouette? (riep de Dansmeester) die zal me Monsr. La Forest, zonder een arm of been te wagen, niet verbeteren. Dit zeggende, draaide hy rondom op eene poot, gelyk als de Kerklessenaar daar Ga naar voetnoot*Boileau van zingt, doch ter quader ure, want door dien hy den Wyn niet lootrecht, maar zylings had ingegulpt, helde hy over naar Bakboord, nemende met die zwaai meede, den Advocaat, den Apotheeker, een Klerk, anderhalve Tafel, en zestien Folianten, die gerangeert lagen op het Bed van Parade van een verlakte Thee-Tafel. Dut is een eerlooze Pirouette! | |
[pagina 120]
| |
(schreeuwde den Ontfanger) dat ontken ik, het is de Pirouette van Abderas Dansmeester, (riep de Fransche Stork, die nog langs de vloer ley te zwadderen) doch den Kolonel, die een groot Bemiddelaar was van Geschillen, zey; het eerste is zo wel een waarheid als het laatste. Als je zo praat dan benje een stecht Karel, (zei Galeen, rokende van Wyn en van Geleerdheid, tegens een Officier van het Tolhuis, die nevens hem op een stoel zat te wiegewagen) want ik ken die Man van Haver tot Gort. Den Tollenaar ziende, dat het de mode was onder de Advocaats gezinden, niet om 't beste, maar om 't luidste te spreken, vroeg aan Galeen; Of hy dc kracht wel kende van het woord slecht? Ja (herhaalde Galeen, die een stout oudheids-liefhebber was,) dat zal ik je beduiden. Wanneer ik weet dat den eersten stamhuisheer van myn Familie, voor slecht, na 't Oosten is weg gepakt; wanneer ik weet; dat die Bestevaar een Zoopje Moutwyn, en dat Klaasje een Kannertje Haalbier verkogt, wanneer ik weet, dat den derden Stamhuis-heer zyn Doehter opoffert aan een ouden Draak, om dies wil dar hy op een verzilverde Berg logeert, en wanneer ik weet dat zo een slecht Karel het duivels zaad van verwarring, met bei de handen zaait, onder zyn beste Vrienden, en dat hy de pest interest halve zou overzetten, met zyn Trek-Jagt, dan zeg ik, dat zo een Karel, een driedubbelt slecht Karel is. Op dat moment passeerde ecn oud Heerschop, die twee Hangkonen droeg, gelyk als een Brabandsche Gteendog, langs de deur van den Advokaat, die dat woord van slecht zo dikmaals horende herhalen, lond dacht te ruiken, dies trad hy in huis, en hy vroeg met een bars gelaat; (dat is een qualiteit, in een slecht Karel) wie spreekt daar van my? he! Karels, hoor je wel wat ik vraag? van uw Vriend, (repliceerde den Officier van die Zondaren, die de Waereld Tollenaren noemt,) van uw Vriend wort niet gerept, zo een slecht Karel komt niet eens onder 't bereik vrn onze Conversatie. Het schynt dat de Dood, die veeltyds gelyk als St. Rochus, met een Hond op zy loopt, die occasie van de apparitie des Steendogs, had waat genomen, want zo als den Advokaat de Bariere van zyn Mond ontsloot, vloog de Dood, onder de gedaante van een Catherre, in de Luchtpyp van Tranquillus, Tranquillus sloeg zyn blikke neêrwaards, gelyk als een Offer-Stier, die een knip krygt met de byl des Wichelaars, tot drie werf poogde hy om te brommeu, en tot drie werf zag 't Gezelschap hem verstommen, eindelyk schoof het nootlot de blinden voor zyn verschrikte Schuiframen, zyn Leden wierden slap, en zyn Geest voer gestoort en smoor dronken ter Zielen. | |
Waarschouwing.Toekomende week zal Ik de t'zamenspraak, die Grillo op Nieuwe-jaars nacht heeft gegromt met de Geest van den Heer van***, opzingen. Verwacht iets ongemeens van Grillos-Stamhuis, en
Van iets, waar in Ik nog, als nog, onkundig ben
| |
Tweede waarschouwingZo als ik gereed stond met een stuk Lak in de eene, en met een Agaate Cachet in de andere poot, om myn Brief te sluiten, brengt my Demon een gedtukt papier, gevormt, de Ontleeding van den Ontleder der Gebreeken, en gedrukt tot Vitrecht. De tyd is te kort, en myn bestek is te naauw bepaald, anderzins zou ik, aanstonds, het Spel herschutten, doch een Fles, die Hetmetische gekurkt is, zal niet ligt verschaalen. Ik zal, met Vermaak, de oordeelkundige Aanmerkingen van die st atkundige Liefhebber der Geleerdheid (sta ruim Jongens, dat je die Kasuaris -Tytel niet een Been in stukken slaat) verwachten, in zyn toekomende Uitdaag brief Ondertussehen wort zyn Ed. verzogt, op het Vriendelykste, van die tedere Overzetting van Ga naar voetnoot*Hero en Leander, aan den Spyker van uitstel te hangen, want ik heb die reeds op het Ontleeders Getouw gezet, en gelyk als een Liefhebber der Geleerdheid dient te weeten, ik, die reeds in de bezitting bén, bedien my van dat Voorrecht, ook is het wel zo billyk, dat een Echt Man wort geprefereert, dan een Overspeelder. |
|