Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
No. 11.
| |
[pagina 82]
| |
de galantste Avonturiers, dag en nacht, toeleggen, om langs dien zyden draad van de Rygsnoer, voorwaards te glyden in den Doolhof der Liefde? Is eën Overdenking op een onbuigzaame Bezemsteel ryker en leerzaamer, dan een aanmerking over een buigzaame Rygsnoer? of is een brosse bespiegeling, op den Voet van een gebrooken Wynroemer, stichtelyker, dan een Meditatie over de Rygsnoer van een Juffers Corset? Is de Stof van deeze Redenvoering niet verheeven, waarom wort 'er dan zo hoog naar gegrobbelt? Loop Muggenzifters, loop, Ik zeg dat dees Stof verheevener is, dan die van de Ridderorder des Koussebands, en dat dees bespiegeling hooger is, dan het traktaat over de Schoenen der Romeinen, de eerste komt niet boven de Kniën, en het tweede kruipt langs de Hielen. Alle Stof is Stof, maar het Fatsoen is afhankelyk van de behandeling des Pottebakkers, want een zuivere Japansche Spoelkom wort gevormt, uit dezelve Aarde, waar uit een onzuivere Quispedoor wort geformeert, en meer heb Ik niet te zeggen. De getrouwe Demon, de Lyfknegt van den gewezen Hermes, die thans in dienst is by den Ontleeder der Gebreeken, en die onlangs uit de Kasteleny is ontsnapt, op zyn woord van Eer, zynde hy civiliter gegyzelt over het doodsteeken van een Mammeluk, die Knaap bragt my voorleden Vrydag een Billet doux van de volgende inhoud. Heer Ontleeder. Het is altoos myn Gewoonte geweest, schoone en Onbekende Amanda, om de Party der Juffers te souteneeren, en dewyl Ik van de Wieg af, meêr Eerbied heb gevoelt voor de Rygsnoer van een Dame, als voor de hairsnoer van een Vestaalsche Non, daarom zal Ik, zonder veel praatjes, (want een Galant Man heeft iets wezentlyker voor de Juffers over, dan een Praatje,) uw Misfive beantwoorden. Een Rygsnoer van een Juffers Tabberd lyf is het zinnebeeld van een oud Man, die een jonge Vrouw koopt, hy bewaakt het geen hy niet geniet, en hoewel hy zo zwak is als een groen Yssel-riet, | |
[pagina 83]
| |
nochtans poogt hy om twee Leeuwen Welpen te beteugelen. Een Rygsnoer gyzelt twee lely-blanke Amazoonen, voor welkers dapperheid de stoutste Ridders sidderen; een Rygsnoer bedwingt de oppervlakte van een Liefde-zee, voor wiens rollende Deiningen, de onvertsaagste Min-pilooten zwichten; en een Rygsnoer bind een paar Hinden, voor welkers luchtsprongen, de Herders, beeven, gelyk als de verzilverde bladeren van een Abeelboom. Alexander de Groote was min bekommert om den Gordiaanschen knoop te ontstrikken, dan om de Rygsnoer te ontrygen van zyn blonde Campaspe; en Marcus Antonius zou nooit de Vloot hebben ontvlucht, gelyk als een Torring**, had het niet geweest uit eerbied voor de Rygsnoer van Cleopatra. Een Juffers Rygsnoer bewaart een schat die ryker is, dan de Hesperische Schyvelingen; een Juffers Rygsnoer verbergt de Voorbodem van die Lekkerny, die verborgen is onder den Sluijer van de Mingodes; en de gulde Doppen van Pallas wapengordel flikkerden min in de oogen van Eneas, dan de Framboize knoppen van een schoonen Boezem, die zig verschuilen achter een Rygsnoer, in de begeerige blikken flikkeren van een Minnaar. Jonker Jan, die meêr verslingert was op den Boezem van Jakoba, als een jonge Non, in de Vasten verzot is, naar een schotel zoete Room, riep onlangs uit, in een verliefde Verrukking, en op den Boezem van zyn Beminde staröogende; Eêr zal de Naald van het Kompas haar gelieft Noorden verzaaken, waar naar zy haar buigt met een beevende Eerbied! eêr zal een Berg opwaards vlieden! en eêr zal de heerszuchtige Vlam neêrwaards daalen, eer dat ik zal nalaaten van uw schoonen Boezem te aanbidden! Ach! (vervolgde hy) vergun my van dien doodelyken Rygsnoer te verplaatsen, maar voor een oogenblik, en alsdan zal myn Ziel vaster geklonken zyn, a dien Boezem, dan Prometheus, die door zyn Noodlot vastgeklonken is, op een besneeuwde Rots. Dit gezegt hebbende, zuchtte hy jammerlyk, en die zucht ontdooide de fierheid van die fiere Nimf: haar Verwaantheid kraakte in stukken, gelyk als een kristalle Vaas in stukken barst, die met een vergiftig Sap is opgevult. De Liefde verspreide haar door al de deelen van dien schoonen Boezem, gelyk als de Lente madelieven hen verspreijen langs de grazige Beemden; zy schreiden | |
[pagina 84]
| |
Paerlen, die veel dierbaarder waaren dan die uit de roode Zee; en, middelerwyl dit hy zyn blikken daar in zag weêrom stuiten, gelyk als de Starren, die haar spiegelen in een doorschynende fontyn weêrom stuiten, ontstrikte hy den Rygsnoer, en... Hier stuit myn Pen, hier zal myn Veder dryven,
Men tast dat Wonder, doch men kan het niet beschryven.
Helaas! (riep de nederzygende Juffer) wat een nederduikent Vermogen bezit een lieffelyke Tong! O konstige Eeden! Ik haat u Jonker Jan, doch ik bemin u! maar myn Onschuld is bezoedelt, en dat voor altoos! Ik ben neêrgestort, en ik zal eeuwig engelukkig zyn, ten zy... ten zy jo wederkeert tegens den Nacht. Frans leî onlangs uit het venster te gaapen, en hy was ernstig geoccupeert, om een half dozyn Flesjes Bearne-wyn uittegeeuwen, toen Ida, wiens Rygsnoer een handbreed afgeknapt was, voorby zyn huis trad. Zyn waterächtige Oogen, twee Spiegels voor de Wyngod, daalden, by geval, op den Room-boezem van die Schoone, op dien Room-boezem, welkers Tweelingen voortrolden gelyk als de yvoore Bollen van een Fransche Biljaart, en die wandelende Melkweg ontnuchterde den Zangmeester van Evoê. Hy liep zo schielyk naar beneden, gelyk als een Kater, die op vier noote-doppen, voor den Wind, op glad Ys, komt aanzeilen; hy escorteerde de geboezemde Ida, tot aan haar huis, hy bezogt haar dagelyks, en hy verzaakte, gelyk als de verloore Zoon, de Vrouwen en den Wyn, ten respekte van dien verzilverden Boezem, en hy ontstrikte binnen zes weeken, door de vrywillige Huuwelyksboeijen te omhelzen, de Rygsnoer van Ida. Hylas, die zo koel was door een Familie-glorie, als een ruige Noordsche Beer, zag, by geluk, het half rond van Korinna's ysgladden Boezem, zynde de minste helft gegyzelt onder de bewaaring van een rooskoleure Rygsnoer. De Beer ontdooide door de weêrstuit van die blanke Sneeuwberg, hy trok een paar omgekeerde Dansschoenen aan zyn lompe hoeven, hy kogt een blonde Paruik by een Frans Perruquier, en hy bekostigde zes paar kante Hand lobben by een Haagsche a la Mode-pop. Op die wyze wiert Hylas, uit een ongevoelig Dier, herschept in een galant Hoveling, Korinna's Rygsnoer verrichtte het zelve Mirakel, het welk eertyds Ste Margriets Kousseband verrichte, want die Santinne nam een groene Draak gevangen, met haar Kniesnoer, en Korinna hervormde een Noords Beest, door haar Rygsnoer. | |
[pagina 85]
| |
Ik zou een grooter Boek dienen te hebben, dan de Anatomie van den Professor Bidlo, indien Ik al de Mirakelen zou optellen, die, nog dagelyks, verricht worden, door een Juffers Rygsnoer. O! die Rygsnoer is heilzaamer in den Apoteek der Liefde, als de Lapis Besoar is in den Artseny-winkel eens Kruidmengers! en die Rygsnoer is de Amandelmelk, die de kwipfe Maag der Minnaars versterkt en graag maakt. Ik zal, want de Kaars begint reeds in den pyp te branden, de Dames, voor 't laatst, een goed Advies, op 't kapittel des Rygsnoers, nalaaten, per Testament. Bewaar, ô schoone Kunne! zo 't doenlyk is, een schoonen Boezem, niet voor het nieuwsgierig Oog, maar voor de Vingersmet eens Minnaars, want een blanke Boezem is de Frontier-stad van al uw Bekoorlykheden, en die betoverende Melkweg is het Polen, waar langs de Turk van Begeerte zoekt in te dringen, tot in de Burgt van Weenen. Een Minnaar is een jaloers Souverein, die, langs die tedere Heirbaan, de Minnevesting zal poogen te conquesteeren, by Verrassing, by Storm, of by Accoort. Of 'er nu een bedekten Weg van Communicatie is, tusschen de lelieblanke ryzende Wolken van een schoonen Boezem, en tusschen de Oogluiking der Juffers, is my onbekent, doch dit weet Ik, by Ondervinding, dat een graag Minnaar de verheeve Stof van een Rygsnoer niet altoos wil nog kan verhandelen, en dat hy, veeltyds, om de Conversatie te vervrolyken, zyn gedachten een Toontje laager laat daalen. | |
De Courant van Hermes Nazaat.Romen. De Romeinsche Cartouchiaanen hebben het hart gestolen van wylen den Paus Clemens den elfden. Men zegt, dat die bedroefde Diefstal, de Ketters zelfs heeft bewoogen tot Medelyden; al de Diefleiders, en de Rakkers, binnen Romen, die zo gevoelig zyn als de Rotssieraaden van Grillo, hebben die Diefstal behuilt; ja men heeft Prelaaten zien schreijen, die hun Pachters uit loutere Armoede, hebben zien barsten, zonder één eenige zucht te laaten. Zou men nu niet mogen zeggen, dat die Dieven den Rol hebben gespeelt van Olympia Maldachini, die de harten der Pauzen inslobberde, gelyk Colchester Groenbaardjes? of dat zy Navolgers zyn van Lucretia Lenzoli, die het hart van den Paus Alexander den zesden opslokte gelyk een Dooijer van een Kievits- | |
[pagina 86]
| |
ei? Ik zeg van Ja, en Ik voeg 'er by, dat die schrandere Dieven wel weeten wat dat zy voortstuuwen, wanneer zy Verkens voor hebben, want het hart van een Paus is een Schat meêr als ongemeen. Om dieswil, dat in een Pausselyk hart meer krachtsteekt, dam in 't hart van een gebalzemden. Zandzee-Koning, daarom zyn die Dieven gerezolveert, om de stemmen der Conclavisten om te koopen, door behulp van dat hart; zy zullen, poogen om de Vorsten te versnorken, door behulp van dat Hart; zy beroemen zig van de Ketters te zieden, en te braaden, door behulp van dat Hart; zy zullen de geestelyke Ampten verkoopen, de Roomsche Cortisaanen onder Contributie zetten, de Souvereinen van den troon bonzen, de stoute Jongens naar bed jaagen, den Bul Unigenitus vet mesten, Doodsbeenderen verruilen tegens Goud en Zilver, en dat Alles zullen zy verrichten, door behulp van dat Hart; ja zo 'er iemant is die hun durft tegenkraaken, die zullen zy aanstonds het Hart van een Paus de hand geeven; wat dunktje is dat niet hart? Regensburg. Alhier bevint zig een Persoon, die voorgeeft gesprooten te zyn uit de Koningl. Familie der Stuarts; doch men gelooft het niet, om dieswil dat hy, van deur tot deur, loopt geld leenen, gelyk als een zeker Tapyt-schilder, die met een stramme Harddraaver, en met een geborgde Cheefe, de Nederlandsche Steden en Dorpen loopt afvourageeren. Die Avonturier zal waarschynlyk een Schots Edelman zyn, die de Haveregort en de Aardäppels heeft verzaakt, en die, gehoort hebbende dat het Hoofd van die Familie, zig Koninglyk geneert op het Ambagt van Ga naar voetnoot*Dom Gusman, tot Albano op een diergelyke wyze, zich poogt te behelpen Onderkoninglyk te Regensburg. Ei lieve, zegt ons eens, Ontleder der Gebreeken,
Waar dat Familie-hooft der Stuarts doch mag steeken?
Waar is die Man bekent?
Die Vraag ontknoop Ik niet, Vraagt dat den Pretendent.
Parys. De Marquies de la Grange, oud omtrent zeventig jaaren, is getrouwt met de Kamenier van zyn Zuster, die maar twee-en-twintig jaaren bereikt, Hoe zal die Kleuter-pop dien ouden Ridder drillen,
Die roekeloos zig, met zyn eige Lans, wil killen.
| |
[pagina 87]
| |
Een oud Man, die een jong Meisje trouwt, is gelyk aan een grys Ruiter, die, gelaerst en gespoort, een Bres moet beklimmen, het hart is wel goed, maar de Stevels der jaaren weerhouden zyn Opkomst. Een oud Man, die een jong Meisje trouwt, koopt een Appeltje voor den Dorst, doch dewyl hy geen tanden heeft, om 'er in te byten, dient een Ander het voor hem te kaauwen. Een oud Man, die een jong Meisje trouwt, is gelyk aan een arm Man, die zyn laatste Duit besteed aan een handvol Steekslaa, hy heeft groens genoeg voor zyn Geld, maar hy manqueert Olie om het te begieten. Een oud Man, die een jong Meisje trouwt, is verschillig van een stout Officier, want de laatste sterft veeltyds op het bed van Eer, en de eerfte stikt doorgaans op het bed van Schande. Een jong Meisje, die een oud Man trouwt, is gelyk aan een schoonen Moestuin, die, indien de Tuinman 'er geen hand aan houd, aanstonds word overdekt, door het weelig Onkruid des Overspels. Een jong Meisje, die een oud Man trouwt, is gelyk aan een versierde Doodkist, die Noordsche Bruid is wel bestooken met gefigureerde Bloemen, en met Maagde-palm, doch het is, om 'er een dood lichaam in te logeeren. Een jong Meisje, die een oud Man trouwt, is gelyk aan de Schildery van die roomsche Dochter, die haar Vaders leeven bewaart, door haar Melk, want zo deeze Bruid een hand vol plaisier wil neemen, met den gryzen Titan, dient 'er eerst ook wel een pram te zyn. Voor 't laast, een jong Meisje, die een oud Man trouwt, is gelyk aan een gierigen Schout, want schoon dat den oude Zondaar zyn onvermogen bepleit, bogatelle! hy moet coram komen, de boete moet voldaan worden, den boere Sant moet zyn Wasch, en het jong Wyfje moet haaren Honing erlangen. Anubisburg. Heer Ontleeder. Plato zegt, dat een Land gelukkig is, alwaar de Filosoofen Koningen, en alwaar de Koningen Filosofen zyn. Zo die Spreuk doorgaat, dan is ons Dorp gelukkig, want al onze Regenten zyn Filozopen, dat is, zy spreken weinig, door onkunde, zy leeven zober door armoede, en zy zoeken hun fortuin niet aan de Hoven, | |
[pagina 88]
| |
om dies wil dat hun de Lyfstaffiers zouden verwelkomen met stokken en met staaven: wat dunkje, Heer Ontleeder, is ons Dorp niet overgelukkig? niets minder, want de honger, die hun geen rust gunt, inspireert hun duizent vonden, om ons op te vreeten, a la Daube. Maar het alderergste is, dat het aan niemant geoorlooft is, van zig te beklagen, schoon hy de dood tusschen de tanden heeft, want onze Schout zei onderdaags tegens Maayke Styfselpoes, die bezig was om een oud Paard te ontweien; Zo je me die huid niet schenkt, tot een hardsleere Broek, zal ik je de Schenkels doen opslokken van je Over-Bestevaar.
Andreas Kerkzwaluw P.S. Ik ben de Koster. Ik zal uw Kosters Missive niet beantwoorden, Sr. Andreas, want ik durf geen bloote vuist steeken in een korf vol bloote Lancetten. Ik heb een diergely ke Societyt gekent, waar van het Opperhooft zo een Harker was, in de Gebreeken van zyn Meedeborgers, dat men hem noemde den Wykmeester der Wetten. Uit een Voorbeeld konje hem kennen. Het gebeurde eenmaal, dat een eerlyk Burger, die alle zeven jaar zig maar éénmaal dronken dronk, een offerhande wiert van den beker, en in die waggelende Conditie ontmoete hy een loontrekkent Verklikker; die met voordagt een hoogduits krakeel ontgon met den Burger, om in 't treffen van de Vreede, een stuivertje te bedingen voor zyn heer en meester, en om een geschenkje voor zyn particuliere pyn en smert te veroveren. De Burger, die al dat gerammel niet kon veelen van die Kraaijers ratel, gaf den Aanlegger van 't krakeel zo een cordiaale Vermaaning, met een Spitsgard van zes duim in den omtrek, dat hy eerst een halven cirkel sloeg gelyk als een Ringduif, waar na hy met den neus voor over in 't slyk viel, en bleef leggen. Daags daar aan wiert den vroomen Burger geciteert, voor de Rechterstoel van dien Kaaiman, die hem condemneerde in een Geldboete van vyf hondert guldens, en om dat de ontnuchterde Borger tegens dien Eisch protesteerde, wierp men hem de yzere Armringen om de Schenkels, als of die Schenkels doodschuldig waaren, om dieswil dat zy hem hadden gevoert in de Herberg. Leest dit Sprookje, Andreas, doch vergeet, en vergeeft het, dat is Vroom en Laf.
Te Amsterdam, by H. Bosch, is gedrukt en te bekomen, het Leeven van Scharamouche, gewoonelyke Blyspeelder der Italiaansche Bende des Konings van Vrankryk, onder den naam van Mezitin, uit het Frans vertaalt. |
|