Den ontleeder der gebreeken. Deel 1
(1724)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
De Beschryving van Rotsenburg.DE Antwerpsche Fioolspeelders, die de muuren der Burgerhoutsche herbergen doen weêrgalmen, door de vrolyke Airtjes van Toon Onkruit, die eerst, wiert opgehangen, en toen vogelvry verklaart, zeggen eenpaariglyk; Dat 'er geen slimmer huis is dan dat van een Muuziekant, om dieswil, dat 'er het Spook van Armoede in domineert. Het zelfde kan een Man zeggen die gebannen is op Rotsenburg, want de zaak een beetje verschrikt, daar is geen slimmer Huis gesticht, 't zedert de groei van den Ga naar voetnoot*Potscherfberg buiten Romen, en geen onaardiger Huisheer dan Grillo, of geen kwaadaardiger Pottebakkers Vee, is 'er oit opgestaan, 't zedert de grondlegging van Karthago. | |
[pagina 66]
| |
Veel zachter is 't, een Man te bannen by de Geeten,
Of Merk-sarmaaten, dan in dat vervloekte nest,
Alwaar hy wort geknaagt, geplaagt en gants verbeeten,
Door Grillo, en zyn Ras, als door een heete pest.
Ik scherp op 't alderergst (roept Grillo) myn gedachten,
Want wie geen Ondeugt pleegt, behoeft geen loon te wachten.
De derde Misdragt, waar van dat Grillo is verlost op den Oever van den Vaartschen Ryn, wort genoemt Rotsenburg, welk Rotsenburg de Voorbygangers zal doen lacghen, en de huurders zal doen weenen, tot dat het zal verzinken in dat onvruchtbaar Niet, waar uit het door Grillos tovervaerzen is opgereezen, gelyk als een bedriegelyke Schim opreist, door de hexery van een mommelende Toverkol. De Deuren van Rotsenburg zyn zo suffisant, dat een Podagrist, in 't hartje van zyn acces, die kan openstooten, met zyn middelste vinger, waar uit niet duister blykt, dat alle meubilaire goederen zo verzekert zyn, tegens een Overval van Gaudieven op Rotsenburg, als een Juwelier verzekert is, onder een troep Napelsche Bandieten, of als een schoone Juffer veilig is onder de Sauvegarde van de kuische Mama Therese. Hoe kwaad Kerks dat Grillo ook is, echter vertoont zig Rotsenburg, in 't inkomen gelyk aan een vervallen Tempel, die by een besmeerde Toveres is uitgekipt tot de viering van een Sabbat der Hexen, en deszelfs ingang is zo helder als een onderaartsche Grafstede. Aan de linkerhand van deszelfs ingang vertoont zig een Keuken, die ruim genoeg is, om zyn gantschen Konynenberg in te herbergen, doch die Vader-keuken is gepaart met een Dwerg-keldertje, pas zo groot als een Verkeerbort, en zo droog als een romeinsche Waterleiding. Vorders is dat Keldertje zo vruchtbaar in hagedissen en Padden, als den Tuin van Rotsenburg vruchtbaar is in hag lwit duivels Warregaren, en in bloedroode Klaproosen. De Kamers van Rotsenburg, zyn 's winter zo heet als Yskelders en 't Somers zo koel als de Fornuizen eens Geelgieters, en de Vensters sluiten zo digt, dat 'er een gehoornt Hert zyn takken kan tusschen in voegen, zonder de alderminste verhindering, of zonder dat zy daarom te digter sluiten. Die respective Vensters loopen over yzere staaven, gelyk als de voeten der beschuldigde | |
[pagina 67]
| |
Ga naar voetnoot*Prinsessen, wier kuisheid zou getoetst worden, door een gloeient Yzer, en zy verschuilen zig in de dubbelde muuren, gelyk als doodschuldige Misdaaders zig verschuilen, die hun halsstraf ontwyken, in de Berghoolen van een roomsche Abdy. Ik ken geen vermaakelyker huis voor een Liefhebber van Insecten, dan Rotsenburg, want de Kamers krielen van 't Ongediert, en wanneer men de Vensters komt toe te doen, ziet men die te Voorschyn komen, gelyk als Traktaatjes van Ga naar voetnoot†Goedart, dat is overal geborduurt, met Ruspen, Torren, en Spinnekoppen. Maar wat Pen is machtig om het vervaarlyk geluit te beschryven, van die open en toeschuivende Vensters; dit alleenlyk kan men zeggen, dat die glaaze-raamen het zelve geluit geeven dat de donder geeft, wanneer die komt neêrwaarts te rollen in het Magasyn eens Klokgieters, en dat derzelve klaterent gekraak, meêr over een stemt met het rammelen der logge boeijen van een Yrs Conspirateur, dan met de lieffelyke toonen van een welgestelde Luit. Dat Satans Koor-muziek zal Jong en Oud bedroeven,
Dat Ravens Bruilofts-liet,
Dat Allemans verdriet,
Die treurzang, die zo kraakt langs Grillo's stramme schroeven,
Dat Huurders harteleed zal duuren tot hy splyt
Die 't Alles heest benyt.
Uw Galdery, meêr lang dan breet,
O Grillo! zal Ik thans vergeeten,
Die Lynbaans Galdery, gescheurt, geplukt, gereeten,
Gelyk de Vacht van een Poëet,
Die schraale Galdery zal nu myn Pen ontspringen,
Ik moet het Topgewelf van Rotsenburg bezingen.
Het Oppergebouw past op het Onderkwartier, gelyk als een scharlaken lap vastgenaait met een witte draat, passen zou op een zwarten Tabbaert: want de boven kamers zyn zo rank als geldersche Juffers, en de beneden kamers zyn zo plomp als Toskaansche Boeren. De boven Kamers van Rotsenburg kraaken, dag en nacht, gelyk als de verroeste herren van een dieve hok, de planke vloeren zyn in een eeuwigduurende beweeging, gelyk als de | |
[pagina 68]
| |
deiningen van de Spaansche Zee, en in het binnenste van die Kamers is de byeenkomst van de vier Winden, gelyk als tot Alfen de byeenkomst is der Postreiders. Die vier boven Kamers zyn met een grooter tal holen en spelonken ontsiert, dan den Ga naar voetnoot* Aventyn is bevolkt met leeggaande Vagebonden, en met schynheilige Heremyten; de Ga naar voetnoot†twee Schoorsteenen rooken zo bitter dat een Man die tweemaal's weeks zou willen vuuren, eerst zyn Oogen zou moeten assureeren, tegens Sestien per Cent, en dat zou al een beknopt sommetje beloopen, want de Juffers weeten wel dat een schoon paar blikken, een onwaardeerbaare Schat is; vorders zyn die Kamers zo hoorig als de Echo van den President van Rouaan, die vyf azes maal, een zelfde zaak herhaalt. De meeste Dames zouden niet droevig zyn van een diergelyke Huuwelyks Echo te bezitten, want de Sexe is geen Vyandin van een vriendelyke Repetitie. De Zolder van Rotsenburg is veel zwakker dan een verminkt Soldaat, want die ondersteunt zyn geknot licghaam, met een paar, doch dat bouvallig dak wort onderschraagt, met vier krukken, en echter is Zolder en dak nog zwakker dan een Engelsche Sleeplende die behext is met de Pales Couleurs, want dertig tonnen Turf zyn bekwaam om den Zolder den rug in te ryden voor altoos. Wat het Spook aangaat (nu spreek Ik ernstiger dan naar ouder gewoonte) dat heb Ik nooit ontmoet, maar veeltyds heb ik myn nachtrust uitgestelt, om gelyk als een Vink te luisteren, na een ongewoon gerucht, gerammel, en gesteen, doch de Dienstmeisjes, die krachtiger indruk hebben van de Nachtmerrie, dan de Mannen, verklaaren, dat zy zomtyds een Gespens de trappen hebben hooren beklauteren, dat zo luchtig op zyn kooten scheen te koomen aansturven, als of het Grillos geest was, by Anticipatie. Ja de voorbyvaarende Schippers verhaalen; Dat zy ook meenigmaal, angstvallig en bedeest,
De naare en droeve Geest,
Van Abel, op die plaats, rinkinken zien en spooken.
Doch dat zyn sprookjes, die die Knaapen, onder 't rooken,
Dwars door de waessem van een pypje zien,
| |
[pagina 69]
| |
En min dan niets bediên.
Ook zou Ik niemand raaden, van by nacht naar Spooken te loopen zien, want na den klokslag van negen uuren, komt zyn Pottebakkers Vee een ronden-dans huppelen, verzelt met hun beleemde Askatten, zynde die ronden-dans zo zuiverende en Vagevuurachtig, dat de Emmers, de Stoelen, de Glazen, de Bouteilles, de Hengelroeden, de Persikken, de Abrikoozen, de Bloempotten, ja tot de Deuren van het Zomerhuis inkluis, zo deger worden weggedanst, dat zy niet te vinden zyn, wanneer Aurora het half rond des Aardryks komt begroeten. Maar wat een equivalent ontmoet een Huurder, aan den anderen kant; want de harmonieuze Liedjes van de Tegelbakkers, die, voor dag en voor dauw, naar de Tigchel-Galei marcheeren van den zwarten Pharo; het loeijen der Koeijen, en het blaaren der Kalveren, die, gelyk als Landmeeters, de Ga naar voetnoot*Parterres van Rotsenburg aftreeden; het geschal der Uilen, die, jaar uit jaar in, tegens de Spreeuwen kampen om de voordeeligste Nesten; het kirren der uitteerende Duiven, die de tanden der Wezels pogen te ontgroeijen; het gelol der vuurige Katers, en gedisapointeerde Katten, die hun verliefde geschillen by de Maan beslechten; het vloeken en bannen der Schippers, die, in 't hartje van den nacht, wel eens aanleggen, en een pypje gaan zitten rooken in het Speelhuis van Rotsenburg; het bassen der Rekels, die den pikdonkeren Grillo in slaap, doch die den Huurder uit zyn nachtrust raazen; het hakken en kappen der Scheepstimmerluiden, het gerei en geros der Potscherf-wagens, die, op de order van Grillo, den tour a la Mode circuleeren, op de achterplaats van Rotsenburg; benevens de verschyning van een zwart Ga naar voetnoot†Paard, dat tegens elf uuren zyn fortuin loopt zoeken, op den voor- en achtergrond van Rotsenburg, en dat éénmaal een paar groene Bezems, en een halve Mande, op den reuk van het Stroo, waar in de Bouteilles waaren ingepakt geweest, heeft opgesmult, en duizent diergelyke vermaakelykheden geniet den Huurder, dagelyks, om niet, en tegens dank. Doch laat een Huurder zig vooral wachten, van geen ééne Hom- | |
[pagina 70]
| |
mel te disobligeeren uit Grillo's Wespen-nest, want hoe verdeelt dat ook die respective Familie is, hoe ongevoelig dat die ook zyn mag op het punt van Eer, echter accordeeren die discordante Adamieten altoos in het punt van een snoode Eigenbaat, en al hun zinnen staan eeuwig schrap, om de Huurders van Rotsenburg te beledigen, met een algemeene Eendracht. Dixi. | |
De discreete Courant des Ontleeders.Parys. De Dood, die gelyk als een Ysselstyns Tapytshilder, niet langer weet van wat Hout pylen te maaken, of van de ééne spint Haver tot aan den anderen te geraaken, heeft onlangs een verminkt Soldaat verschalkt, op een ongewoone wyze. De Dood kondschap bekomen hebbende, dat die verminkte Doodslager acht hondert guldens verborgen had, in een houten muur, calculeerde vliegens dat hy 'er zyn leeven by had opgeslooten, om nu dat dierbaar, schoon Verminkt, leeven te veröveren, verëerde de Dood, aan zyn Zuster, Mevrouw de Ziekte, een half dozyn Ga naar voetnoot*Doctooren. De Ziekte, die zeer veel erkentenis betuigt voor de prezenten des Doods, viel aanstonds, gelyk als een Belloon, op de vacht van den verminkten Soldaat, en zy wierp hem de Galei-keten van een derdendaagsche koorts om den hals, welke koorts zy nog vergezelschapte met een halve Beroerte. De verminkte Trosboef nam zyn toevlugt in een Hospitaal, om, was het doenlyk, den Dood te contramineeren; doch den Dood te willen verstrikken is een Meesterstuk, want, terwyl dat de Soldaat beezig was om de Soldaaten Legende van Morbleu! en Ventre bleu! over te bidden, kogt de Dood een ander Avonturier om, die de Zak met acht hondert guldens, om wiens bezit de Soldaat ruim acht hondert Vlaamsche Boeren had geruïneert, uit de gemuurde gevangenis verloste, en daar meê Haas op speelde. Na dat de gehuurde Doodslager den Voetangel der Ziekte was ontsnapt, vloog hy, op twee krukken, naar zyn gemuurde Geldkist, doch hy ontmoette, in stee van Pistoletten, Zwavelstokken en Remuntsche Duiten. Dit verlies nam hy zo euvel op, dat hy al de Dieven overgaf aan den Duivel (schrikt niet Komiezen en Tollenaaaren, het zyn Fran- | |
[pagina 71]
| |
schen geweest) en, na dat hy zyn Mond nog eens overgespoelt had met een Pint Nantes Roozewater, nam hy zyn afscheid van de bedroefde Weerelt, door de eerscheut van een Pistool, wiens Kogel juist het pyn-appels kliertje trof, waar in de groote Descartes de zitplaats heeft geplaatst van de Ziel, en weg 'er mee. Dat die Soldatesque Remedie tegens alle verliezen probatum is, stel Ik vast, doch het is jammer, dat men die pynstillende pleister, maar eenmaal kan appliceeren. London. Een jong Heer die twintig jaar, en twintig duyzend ponden Sterlings had berykt, heeft de dood geattaqueert met de Bajonet des Leevens, (dat is om voor de vuist te spreeken) hy heeft zig verontleedigt om een Vrouw van vyf en zeventig jaar te schaaken, of te verkrachten. Waarlyk het is jammer dat zo een stout Kavalier den bof niet geeft aan het Brits Rundvleesch, om gelyk als een tweede Don Quichot, langs velden en weegen te gaan tournooyen, en teringsteken, want een Man die een Vesting van vyf en zeventig jaar durft bestormen, viva force, en met een overgehaalde Tromp, die zou ook wel een piep jong Hoornwerk durven attaqueeren, met de Pertizaan in de vuist. Ik zeg, langs velden en wegen, want schoon dat die Ruiter zig zou distingeeren op het vlak veld, echter zou hy een onnodigen mond zyn in een gebloqueerde Citadel, om dies wil dat een jong Man, die gelyk als een verhongert Paard, geen verstikt hooi nog bedurve haver ontziet, in overvloet nog Katten nog Honden zou verschoonen, in hongersnoot. De Liefde is wel een zachte pyn,
Een heilig bitter zoet, een schraal vergulde boeyen,
Doch 'k ken geen erger zoet, nog scherper Wyn Azyn,
Dan daar de Lente poogt, den Winter te doen gloeyen.
| |
Heer Ontleeder der Gebreeken.Uw laatste Papier, waar in de avontuur vermelt wort van het Starre-Kind, heest myn Gal zodanig ontstooken, dat ik thans zit te zidderen van kou, by een kookende Brouwketel. Is dat Meisje niet ongelukkig genoeg, die door de blinde Liefde, door de blinde Lukgodes, en door een stikziende Broeder wort gegouverneert? en is zy niet aan een anderen kant overgelukkig, dat zy, gelyk als een naakte Indiaansche Juffer, haar verschaalden Palmwyn, en haar | |
[pagina 72]
| |
afkalkende Schelpen kan verruilen tegens Fransch Goud, en tegens Rynschen Wyn? Loop loop praater, het Herbergs Metaal, dat de Schaar en de Stempel heeft doorgestaan, is een Munt waar voor een Zot wel een stuiver Opgeld mag bieden.
Dorethea Camperfoelie. | |
Waarschouwing.Verwacht toekomende week een Papier dat zo deftig en zo stemmig is, dat Ik tot nog toe, onder het schryven niet eens gelachen heb als met de tanden, en dat noemen wy Ontleeders, een Ga naar voetnoot*Paardelach.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Hendrik Bosch. Rotterdam A. Willis, N. Korte. 's Hage. L. Berkoske. Leyden, Janssons van der Aa. Delft, R. Boitet. Haarlem, van Lee. Gouda, van der Kloes. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren. Dordrecht, Van Braam. Hoorn, Beukelman. Harderwyk, Rampen. Middelburg, Bakker. Nimwegen, van de Veluw. Vlissingen, Payenaar; en vorders in de Steden by de Boekverkoopers.
Te Amsterdam, by H. Bosch is te Bekomen, Een regte gemakkelyke Wegwyzer der Contra danssen, verrykt met de Mnziek, door Gillis Lamberts, Dansmeester te Haarlem. Als meede, Overyssels Oog, of Beschryving van Zwol, in Heldendigten. Alle de Werken van Cats, 6 deelen, in 8. De Persiaansche Cr6mwcl, of het leeven en wonderbaare gevallen van Miriweis, Vorst van Candabar, en Protector van Persien, uit het Hoogduits vertaalt. |
|