Den Laplandschen tovertrommel
(1994)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Als Jan den Bottelier, en Geertje Nachtegaal,
Ontrent het zilverwerk of tafelgoed verscheelen,
En dat die 't zamenspraak verrykt,
In gluypert, Judas! Hex die na den duyvel lykt!
Dan komt Mevrouw de trap af rollen,
En stilt het raazent paar, dat deerlyk was aan 't hollen.
Aldus verklaart 't kanon de dikbetoogen lucht,
Verdunt den storm waar voor den zee- en landman ducht.
Dus zal een spitsboef door de kling de vree verkrygen;
En de' eene scheldfeeks kan een tweede stil doen zwygen.
Ik dacht verder te gaan in myn dichtkundigen wedloop, toen den Laplandschen Demon my een brief overleverde, luydende aldus.
HEER AUTHEUR. Ik staa voor geen zot geboekt, doch ik wort als een jongen beheerscht by een maager, tot den dronk geneygt, en mal wyf, dat ik heb getrouwt om den broode, en het welk uyt dien hoofde zo schrylings over my heen zit, gelijk als de armoede, het overspel, en de leugen, over een naby de Lek zwarment stapelrechts keffertje heen zitten. Is die plaats waarheyt, of leugen, daar den Romeynschen redenkonstenaar ons leertGa naar voetnoot*, dat 's menschen leeven wort beheerscht door de lukgodin, en niet door de wysheyt? Uw Dienaar, JOHANNES GALLINA.
[p. 71=63] HEER JOHANNES GALLINA. Het is een vaste waarheyt, dat de zotheyt den rang heeft boven het verstant, en ik zal uw daar van den ooirsprong vertellen. De fortuyn en de zotheyt, het verstant en de deugd, vogten eenmaal tegens den anderen in de Olympische speelen, by wyze van een tweegevegt. Alle de toekykers gisten eenpaariglijk, dat de fortuyn en de zotheyt in het onderspit zouden raaken, en beklaagden derzelver deerlijk lot by vervroeging; doch het tegendeel kwam te gebeuren. De schemerblinde fortuyn sloeg in 't hondert gelijk als malle Gys onder zyne hoenders, en de zotheyt, dewelke zo roekeloos is als een bedurven wittebroods wicht, infligeerde wonden op wonden. De wysheyt en de deugd begonnen te wyken, en wierden daar op | |
[pagina 49]
| |
uytgejouwt, en de fortuyn en de zotheyt verheven by het dom gemeen; en van die tyd heeft de werelt de vergulde ezels en de onderneemende narren voor de waardigste Adam's kinders geschat, en het is by die waardeering verbleeven. De gantsche weerelt is een algemeene biekorf, waar in ieder bie een angel heeft, gevolglijk bestaat hun meeste beezigheyt om malkanderen te steeken. De grootste, berucht by den tytel van Horssels, speelen den dwingelant over de mindere steekers, en de' wespen en brommers heerschen veeltyds als Overheden, over de was en honing verzamelende bien. Een ieder bedient zich hedensdaags van den veelkleurigen zotskaproen; ons eertijds deftig volk graagt na nieuwe schouw-tonneelen, na nieuwe treuren kluchtbedryven, vol ongehoorde dwaalingen, na nieuwe komedianten, na nieuwe maskers, fluytspeelers, mommers, beschilderde poppen, mooie van buytens, grilzieke schimmen, bedriegelyke strandmeeuwen, en dubbelzinnige beurzesnyders. De Dictators worden thans weggehaalt van achter de ploeg; een eertyds komenysman werpt zich op tot een geneesheer; een afgekeurde Monnik wort een geelgieter; en een Tartaarsche Paap aanvaart het beroep van beschuldiger, rechter, en lasteraar. Onze persoonen en tyden veranderen; doch de ondeugden ver[p. 72=64]-blikken noch verbloozen. Den nachtegaal zingt, den haan kraait, den bul loeit, het schaap blaat, de mos tjilpt, en den hond bast; doch den mensch veraart van zeeden en leevenswyze, en hy bedient zich, uyt een staatkundig inzicht, van alle die bovengemelde muzieknooten. In 't kort, het heugt ons noch beter als den dag van morgen, van een lam te hebben gezien, gevonnist by den wolf; van een roover gedagvaart te hebben gezien voor de rechtbank van een opsteeker van kisten en kasten; en van een wassche neus te hebben gezien, die na maate dat zekere konstenaars die verwrongen, van gestalte kon en moest veranderen. Uw Dienaar, CAMPO ABDERITES. EYNDE. |
|