Den Laplandschen tovertrommel
(1994)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdEen sprookje.Een boo kwam laatst uyt Amsterdam
Na by de Lek, en wiert begroet by 't dartel lam,
By Fy, die blanke pop, dat schaapje dat in 't koren,
En onlangs by een doornhaag,
(Het wollig vee valt prikkelgraag)
Een vlokje van zyn vacht had, 'k weet niet hoe, verloren.
Toen was de vraag, wel Laureys bo,
Hoe vaarje? Bestig, meyd, ey zeg eens, heeft de vlo
Der liefde noch geen post op Fytjes pels gegreepen?
[p. 54] Fy weder, loop, dat 's malle praat!
Maar hoe vaart suster blonde Kaat,
Die by een wynhuys zog bestelt is, om de kneepen
Te leeren van de herbergs ley?
'tIs om en by de Nes. Loop, Fy,
Ik heb geen tyd te veel om naar die zog te kyken,
Schoon ze' in een glaaze kas zit lyk als poes te pryken.
Wel hebje dan geen nieuws? vroeg Fy.
Ho nieuws! riep Louw, ja meer als ghy.
Daar, jongen, is een zoen, en daar noch ses, ja repje,
Wat is 'er goeds? Hoor, wollig flepje,
Daar 's uytgeklonken om en rond,
Hoe meysjes met een kleyne mond
Een paar kabouters zullen trouwen.
| |
[pagina 41]
| |
Dat's mondjes maat slegts voor de vrouwen.
Fy trok haar bekje vliegens schuyn,
Het mondje kromde, als of ze aluyn
Zoog met haarGa naar voetnoot* zomerkarssen;
En schreeuwde, Louw, ey zeg eens, hoe
Veel jongmans dat een meyd die gaapt gelyk een koe,
Krygt om haar te vervarssen?
Al zoet, al zachjes, bromde Louw,
Het meysje, dat een mond heeft als een quakkelkouw,
Zal tweepaar baarsjes knappen,
En dat 's goed ketellappen.
Daar op gaf Fytje een luyde schreeuw,
En trok een smoel gelyk een leeuw,
Die thans by blauwe Jan den boer strekt tot een wonder,
En gilde, Is 't zo, dan geef ik 't onder,
O dat verandert heel de zaak!
Hoor, Louwtje, ik zeg het, en 't is raak,
Dat kas is reeds by my gevonden,
Beschik ons mans, en ik staje'in voor groote monden.
|
|