Den Laplandschen tovertrommel
(1994)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
[p. 12] | |
De aanspraak eens peruykmaakers.Ga naar voetnoot* Niettegenstaande dat den mensch niet wist wat dat kleeding of optooizel was, voor dat de zonde hem dwong om 'er na te taalen, echter bevont hy met der tyd, dat den opschik zo wel behoort tot de betaamelijkheyt, als tot een sluyer voor de schaamte, zijnde de kleeders gesprooten uyt het verderf der zeeden, gelijk als de heylzaame wetten. De doordringenste wysgeeren stemmen uyt eenen mond, dat den eersten Adam noit benoodigt zou zijn geweest om eenige kleeding, ten zy hy was gestruykelt over Eva's twistappel, zijnde zijn onschuld zijne kleeders voor den val. Doch, indien ghy my voorwerpt, dat de kleedy vervolgens is veraard in een cieraat, fiat, broeder, en wie toch beweerde ooit, dat de verbetering komt te schaden? Wie beschimpt den blinkenden paauwestaart, alhoewel veele nachtvogels pronken met mindere pluymen? Het geene dat den toom, zadel, en tuyg, is aan het paerd, dat is den opschik aan den mensch; ik beken dat alle opschik het merk is van dienstbaarheyt, maar het is en blyft een cieraat; want gelyk als een slegt huurtuyg den trotsen hartdraaver ontciert, zo verheerlykt in tegendeel den opschik een staatelijk dier, en die groote waarheyt straalt al ommers zo zichtbaar door in de vrouwen, als in de mindere dieren. Een juwelier zet zijne edele gesteentens altoos op het voordeeligste; en alhoewel dat de deugd voor een superfyne diamant staat geboekt by de kenners van des zelfs innerlyke waarde, echter zal zy gebrillandeert nooit verslimmeren. Sokrates zelfs, (dit heeft Oom my eens verhaald) was nu en dan zo wit gepoedert en zo geurig geparfumeert gelyk als een [p. 13] saletist, en zeylde dan voor de wind af na deeze of geene handelbaare pop op zyn glimmende kantoorlaarzen, gelyk als een fiere Vecht-zwaan het zilver nat doorvoort met zyne gebruyneerde platte roeiriemen. By geval wiert hy eens gevraagt, hoe het bykwam dat hy zo prachtiglyk bralde? waar op hy kavalierement antwoorde, Om handtastelyk aan te toonen, dat de geleerdheyt niet om brood loopt, gelyk als de gulde esels voorgeeven. Ieder hoogleeraar is geen Edippus, noch kan 's menschen innerlyke gedachten raaden, want zo wel de geleerden als de leeken maaken groote gissingen op de schynbaarheyt, gevolglyk behoort een man, die niet geheelyk gek is, altoos te ruylebuyten door zyn kleeders en opschik, tegens de achting van het gemeen: en hy dient het voorbeeld eens vetweyders te volgen, die altoos de deugd van een weyde schat na den groenen mantel die zy komt te draagen. | |
[pagina 10]
| |
Ha! broeder, de Tyrusche zee had ons te vergeefs beschonken met haare gloeiende oesterschulpen; den Assyrischen worm had zich te vergeefs uytgesponnen; het kostbaar Moskovisch bont, en het alderfynste vlas, zouden geheelyk hunne waarde verliezen, en, in stee van tot voordeel, tot een last verstrekken aan de verkropte weerelt. De Attaliesche bruylofscieraaden hebben hun byzonder gebruyk; het Pontisch kastoor, de Kalabreesche wol, het lelieblank hermelyn, en het gitzwart sabel, ontmoeten mannen en vrouwen die het koopen, en draagen. Ja, alhoewel de Rabbynen voorgeeven, dat het nietig ligchaam niet behoort opgeschikt of bedekt te worden met diergelyke prachtige cieraaden, echter zien wy niemant fyner beverhoeden, blonder peruyken, keurlyker beffen, kostelyker lynwaat, meer glinsterent Engelsch laken, en dierbaarder &c. draagen, als die Heeren Leviten. Het is de waarheyt, broeder, en men verhaalt, dat een zeker Antwerps Sinjoor den Abt van St. Michiel op een tyd by den arm greep, en hem toegrauwden, die superfyne wol, myn Heer den Prelaat, wiert eertyds getorst by een Spaansch dier, en na het my voorkoomt is en blyft dat schaap, zelfs na zyn dood, een dier; maar de kronyk meld ons niet een woord, dat dien Abt zich 't [p. 14] zedert die vermaaning met een minder soort heeft beholpen. Wel aan dan, broeder, laat ons in de onkosten vallen van een nieuwe peruyk, dat haairig hulsel hangt aan de punten onzer vingers, le Sieur Corbeau geeft laken op de pof, en voort is 'er G**d dank noch geen krimp by ons aan manchetten. Aldaar besloot dien oudste peruykemaaker zyn harangue, dewelke dat uytwerksel deet op het haairig gemoed des jongsten broeders, gelyk als de belofte van winst doet op de ziel eens lombardiers, zo dat voortaan de klok niet anders sloeg als looven, bieden, en koopen. In 't kort zy kleeden zich op zyn Fransch, dat is tot kosten van het goed vertrouwen, en door die hervorming veranderden de zaaken zo voordeeliglyk ten hunnen opzichte, dat ik veele Officieren heb gekent die zich deerlyk vergaapten aan die haairige oojevaarsnesten, waar in zy aan den nek van hun krediet bleeven hangen, gelyk als zo veele meerls en lysters die zich ter liefde van de qualsterbeyen verworgen in de paerdshaaire strikken der adelyke leegloopers. Te dier plaats zette Demon zyn tong op de rust, en na dat ik een Spaansche peruyk had bedongen, gekogt, en betaalt, (van dat drietal artykelen vergeet een weekelyks schryver veeltyds het laatste gelid) begaven wy ons staandsvoets na het Stichts verblyf, te meer dewyl zich aldaar een onweers teken aan de lucht vertoonde, pas voor ons vertrek na Parys, welk onweer ik in het byzonder zal poogen te ontwyken, door een verbloemde beleefdheyt, zynde die beleefdheyt gelyk aan Circés rykdommen, dewelke de eerzuchtigste | |
[pagina 11]
| |
zotten, in ezels, de vraatzuchtige narren, in zwynen, de vermaakelyke gekken, in aapen, en de hoovaardige dwaazen, in paauwen herschept; en daar uyt blykt, dat een openbaaren vyant beter is als een veynzenden vrient, en dat een nagebootste quaal somtyds wort gestut door valsche sieroopen. Dewyl ons noch eenig wit papier overschiet, zal ik dat beschilderen met een kleyne dichtkundige aanmerking over de rampspoedige vertaaling van Johan Miltons verlooren Paradys. |
|