| |
| |
| |
No. 44
| |
Maandag, den 18. Augusty 1727.
- Animam nec crede puellis,
Namque est faeminea tutior unda fide.
DEn Leezer heeft den Echo des Weerelds gelaaten in het Trekjacht, in het walcglyk gezelschap van ses Abderieten, en van zo veele Vreedenburgs Sultaninnen, een gezelschap zo ligt als Quik, doch uyt wiens Ligtvaardigheyt hy echter eenige profytelyke Zeedelessen zal trachten te fixeeren, als by voorbeelt.
Het Onderhoud viel ongevoeliglyk op het onderhouden van Maitressen, welke Keus pro en con wiert bepleyt, toen een Abderiet dat Pleydooi door het onderstaande voorval vervrolykte en ophelderde.
| |
| |
Heeren en Dames, (sprak hy in een Baronys accent dat zeer na aan het geluyt van een Hannekesmaayers seyssen is vermaagschapt) ik ben bekent geweest in myn groote jeugd met Mejuffrouw Margo Marionette, dewelke uyt een tederheyt van Conscientie de helft van haar jaarlyks pensioen besteede aan le Sieur Pomiêr, haar getrouwe Noothulp in het opmaaken van het Beest des Wellusts met twee ruggen. Haar Mainteneur, die zig vleyde den eenigste Tieran te zyn over haar bekoorelykhêden, vond eens ongelukkiglyk dien voornoemden Heypaal, die in Margos slaapkamer doorging voor een Neef, doch dien hy vermoede, en het was zo, aldaar gekomen te zyn om zyn schoteltje Kropsalaad te olien; derhalve verbood hy haar in nadrukkelyke Termen, dien gewaanden Neef ooit in het toekomende te belonken met haare zondige blikken, dat zy heyliglyk beloofde te zullen nakomen. Doch zo dra had dien jaloersche Mainteneur de hielen niet gekeert, of zy vond een uytvlugt uyt voor haar gewisse, zo wel als voor haare Begeerlykheyt, en zy schreef een billet doux aan Neef uyt Normandyen, van haar terstond te komen zien om een Eytje met haar te pluyzen, en zo voorts, en et cetera. Die Knaap vloog na zyn Nicht over op de bestemde uur, die hem ontfing met een blind kompliment, en hem zey, Dat zy alles voor hem zou openen uytgezonder haare oogen, dewyl zy gezwooren had van hem nimmermeer te aanschouwen. Le Sieur Pomier scheen wel voldaan te zyn van te zullen handelen met een Dame zo naauw gezet van gewêten, zo dat hy repliceerde; Ik zal myn heerszucht bepaalen, Mejuffrouw, in het genicten van uwe duysterste gonsten, ik weet dat de Liefde blind wort verbeelt, ook zyn alle de konstwerktuygen van de Mingodes niet al te scherpziende. Daar op begon hy de Liefdeburgt te bestormen, wiens bezetting, gelyk als een iegelyk weet, zo blind is als een tor, en
na ik heb verstaan, wiert hy driemaal met verlies gerepousseert, waar op hy aftrok om nieuwe hulptroepen te werven tegen de naaste gelegendheyt. Daags daar aan kwam den Gouverneur van dat Kasteel, zo hy zig zottelyk verbeelde, en deed een strikt onderzoek, of zy ook eenige Correspondentie met den Vyand had gehou- | |
| |
den? waar op zy met de traanen op de wangen andwoorde; Heer, myn Heer, waar voor zieje me aan? Voor een myneedige Vrouw, Neen, zo waar als ik myn toekomende rust betracht, ik heb 't zedert uw verbod geen oogen geopent om hem te beschouwen.
Een gekamerde Duyf en de Getrouwheyt zyn volstrekte Vyanden.
Ik heb eens een Galant gehad die my mainteneerde, (sprak een aardig bruyn Katje) die ik een diergelyk rad voor de oogen draayde door een hoepelroks Maskerade. Nooit schreef ik aan myn Mainteneur of ik ondertekende de Missive met deeze woorden; Ik betuyg uw by de liefde, dat ik uw schryf tusschen traanen en zuchten, en des niet tegenstaande kroonde ik hem als een Woudbuffel. Op een zekere tyd vatte myn Minnaar vuur op de herhaalde visites van Jonker Geldeloos, een holsteyns Edelman die op Kupidos staf van kommande aan het Y baronneerde, en hy verbood my in scherpgepunte Lancettermen, van ooit dien Menschenheyer meer te zien of te spreeken. Ik verzekerde mynen minyverenden Mainteneur, van nooit iets dat na een Man geleek over den drempel van myn wooning te laaten stappen, en uyt dien hoofde verzogt ik aan Jonker Geldeloos van zig in het toekomende te vermommen in Vrouwekleeders, om myn Gewisse buyten reparatie te houden. Gebeurde het nu en dan eens dat myn Galant de Poppen in den bol kreeg, en dat de geynsters van de Belgzucht begonnen op te stuyven, dan greep ik hem by het rookent hoofd, dan bedouwde ik zyn geele wangen met traanen, en dan protesteerde ik onder het hikken en sobben; Dat ik geen gebroekt Schepsel had beschouwt, 't zedert zyn verbod, en ik vervolgde op deeze toonen die têdere verdêdiging; Ha, myn Al! waarom herbergt ghy zulk kwaad vermoeden voor een Minnaares die uw al zo tederlyk bemint als haar Paternoster en als haar Schoodhondje?
Was het niet door diergelyke wyze praktyken, (vervolgde zy wellustigtyk grimlacghende) dan diende een zoet lief Kamerpoesje, om een Mandier te bevoorrechten, 'er twintig ongelukkig te maaken, en dat was vlak de beploegde Voore der redelykheyt misgezeylt. Ook weet ik niet waarom dat een Mainteneur meerdet vlas gaat opdoen als hy kan bereeden, en
| |
| |
waarom dat andere Poppenridders dat zeker iets zouden derven, dat hy onmogelyk kan missen. Uyt dien hoofde, Juffertjes van het spinnewiel, beveel ik uw van de voorzichtige Minnaars tot een getal van dertien toe te begonstigen, en voorzichtiglyk zulks voor den Draak, die met zo veel zorg en yver ons gulde Vlies bewaakt, te verbergen. Doch laat nooit aan een van die Sprinkhaanen weeten, dat hy een Medereeder heeft op uw welbemand Transportschip, maar vloek en ban dat hy de eenigste naald voert op het Kompas der Liefde. Dus doende zult ghy de gantsche Kudde beneffens uw zelve verpligten in die talryke Omhelzingen.
Aldaar zweeg dat gebruyneert Mosselschelpje, en een vette malsche Pop snapte het woord op, om dien text der gemainteneerde Zuyverheyt te vervolgen. Wat my aangaat, (sprak zy op den toon van een bulgarische Sultane) ik heb altoos myne Lenteschatten, en myn Vroegrype Peulerretjes, ten duursten besteed aan Mannen van Geboorte en van Middelen, en dat om de navolgende beweegoorzaaken. Als wanneer ik bemerkte dat een vermoogent Heer zyn begeerige oogen op my liet nederzinken, en dat myne bekoorelykheden een vlam hadden aangeblaazen in de slakhoorntjes van zyn Begeerte, ontzey ik hem plat zyn verzoek in koele woorden, te zelver tyd dat ik hem aanhaalde door brandende lonken; en dat spel duurde tot dat ik oogschynelyk zag dat zyne vlammen niet hooger konden steygeren. Dan beduyde ik hem in verstaanbaare termen, dat die Liefdevesting, die hy zo van naby gebloqueert hield, zig niet zou overgeeven aan zyn discretie, ten zy hy alvoorens de Gouvernante had omgekogt door aanzienelyke geschenken; Daar op verzelde hy dan zyne verliefde betuygingen met weezendlyke presenten, voor een lonk kreeg ik een Diamantring, voor een têder opslag van oogen een goud Orlogie, voor een kus een paar ryke Oreilletten, en ten laatsten voor een goede ronde Som kreeg hy de uyterste gonst, waar van hy zo verzaad was binnen min als een Maand, als een Wicht de walcg steekt van een Neurenburgs kermis doosje met een beweegent houte zwaantje. Op die voet, zeg ik, is den goede naam van een Juffer altoos veylig; want een fatsoenlyk Heer die zig be- | |
| |
roemt van my tot zyn Maitres gehad te hebben, verklaart zig te zelver tyd myn Zot te zyn geweest, en het laatste is meestentyds wel zo waar als het eerste.
En ik ben van een tegenstrydig sentiment, (schreeuwde een derde Kamernon, die zo conscientieus was als een Geprivilegieerde Pandbeleenster) dewyl ik het beter oordeel een Minder te begonstigen als een Meerder, om de volgende redenen.
Indien ik een Man beneden myn fatsoen verpligt, die beschouwt dan die Inschikkelykheyt als een tytel van Eer, en ik moet maar nu en dan zyn zakken voorzien met een kleyne teerpenning om hem te doen circuleeren op myn Reyschool, gelyk als een paerd in de rosmolen. Ook laat hy het niet by den dagelyksche Weyquast berusten, neen maar hy zal daar by voor my liegen, zweeren, vegten, en in alle gezelschappen myne deugden, of noch zo dubbelzinnig, opbazuynen. Zo een Knaap kan ik beheerschen, en beveelen als een Slaaf, ja hy is noch grooter Slaaf als een gekamerde Princes een Slavin is, en in die Slaverny stelt hy zyn geluk. En ik onderstel, my aangaande, dat 'er grooter voldoening steekt in dien onderdaanigen dienaar te bezitten, dan een Maitres te zyn van eenig podagreus Staatsbestierder aan het Y of aan het Sparen, want ik heb altoos dezelve heerszucht gevoelt om Meestres te weezen over de Mannelyke Sexe, als die heeft om my te bêzigen als eene onderdaanige Dienaaresse. Daarom, en nergens anders om, submitteeren haar sommige Dames onder de lange Zweep, en beminnen gegispt te worden by een Koetsier; sommige Prokureurs Bedgezellinnen vervoegen haar om het Gebroed der Rechtsgeleerdheyt aan te fokken tot de Klerken; en sommige Winkeliers Nachtwebbens zyn niet nalaatig om eene overspeelige aalmoes te vorderen by haare Kantoorjongens. De Zaak van een Vrouw wort zelden wel behartigt by een Man die haar beheerscht, en ik beken openhartiglyk dat ik van het eygen sentiment ben met dien boerejongen, die, met het Ampt van Laquey gebenificeert zynde by den Ambachtsheer van het Dorp, eenmaal door zyn Vader wiert gevraagt, hoe hy het al stelde in die nieuwe waardigheyt? andwoorde, Vry wel, Vaarke, ik word' wel gekleed en gereed, maar ik heb 'er zo veel niet te zeggen dat ik de Kat iets durf verbieden.
| |
| |
Ik was vry wel in myn schik met dat tegenstrydig Pleydooi tusschen die twee zondige Ontleedsters, zegt den Echo des Weerelds, en ik docht 'er iets van het myne by te hangen, toen een vierde Bednon het woord opnam, en zig aldus liet hooren.
Ik ben altoos geporteert geweest voor de Zeedigheyt, sprak dat geveynst Diertje, want alhoewel het de manier is dat onze Kunne zig allerley soort van vryheyt onder en met elkander aanmaatigt, en zig vry aanstootelyk in woorden en in werken gedraagt, echter heb ik my altoos voor een dubbelzinnig Sprookje in 's Mans byzyn gehoed, om niet onbeschaamt te schynen. Je weet dat de kortgeparuykte weerelt een bedilachtig Schepsel is, en indien wy niet Slim genoeg waaren om somtyds die weereld een rad voor de oogen te draaijen, hoe zou een Juffertje van ons beroep konnen leeven? Gelyk als een schêmerig Gezigt naauwlyks het licht van een nachtkaers, veel minder de glans der zon kan verdraagen; op die wyze zal een naauwgezet Minnaar, die zig stoot aan een dubbelzinnige uytdrukking, niet maklyk een dartele waarheyt konnen verduuwen; derhalve past het ons van onze Lammetjespaps genegendheden te verbloemen door een Schynheylig gedrag: Want hoe dikmaals hooren wy de Mans betuygen, dat zy zelfs de Zeedigheyt beminnen in onze onzeedige Broodwinning. Dat is ontrent zo veel te zeggen, dat dier Heeren toeleg is te willen bedroogen worden, en, gelyk als het de Juffertjes niet onbekent kan zyn, wy kunnen hun luymen tot op een haairbreedt toe in die keus involgen, en een Galant van onder onze hoepelrokken zo maklyk vervoeren, om plaats te maaken voor een ander, als Lammert Rosel zyn nootemuskaaten vervoert van onder zyn kopere bekers. Een Meysje van plaisier behoort uyt zo veele haaken en oogen te bestaan als de Normandysche Rechtsgeleerdheyt, en die dat konstje niet verstaat moet een Mutsemaakster, een Theekoopster of een Schoolmeestres, en geen Chanoines van den Tempel der Mingodes worden.
Het heugtme, vervolgde die zeedekundige Poetêrsse in Onrym, dat ik eens met een Officier van de Marine overstak na Griekenland, die my handtastelyk de Schynheyligheyt der Grieksche Paapen, Kaloyers genaamt, dee zien en voelen.
| |
| |
Dien Officier had het konstje fix om zig en om anderen onzigtbaar te maaken, (dat konstje is nog geen groot geheym onder veele hedendaagsche Officieren, die daar langs hun Schuldeysschers weeten te ontduyken) en na dat hy my met een zeker Styfselquastje had bebalsemt, defileerden wy na een Grieks Convent, om deszelfs witgebaarde Priesters te bestudeeren.
Wy zaagen tegens dat het klokkenspel van vier uuren begon te beyeren, als wanneer die Kaloyers een soort van Kerkgebeden moeten zingen, die Heeren komen aan troppen, als zo veele welgevoerde Bataillepaerden. De jongste Paapen kwamen nog waasfemende uyt de bevoorrechte Minneschoolen der handelbaare Griekinnetjes aanstooten; onderwyl dat de oude stemmige Priesters uyt de Wynhuyzen van Scios zylings na den Tempel defileerden, om aldaar eenige Gezangen op te hikken, a la poste, en dan ter plaatze van waar zy uytkwamen weder te keeren. Een gryze Zangmeester met een Gravesche wyntronie sloeg de maat, gezeten op een fluuweel zittekussen, onderwyl dat een soort van een Kerkprelaat stont te morren in een verhêven gestoelte, en de grootste meenigte der Omstaanders door een ouwer wetsch Basgelol verdoofde. Een jonge Priester, die een stem voerde als eene Italiaansche Operatrice, bekoorde de schoonste Dames met zyn mannelyk opslag, en betôverde de voornaamste Heeren door zyn verrukkent Sireens muziek; onderwyl dat den Kaloyer, Palichinelle bygenaamt, zo kluchtiglyk een stuk van een Lofzang lierbazuynde, dat de alderzeedigste zig niet konden weerhouden van lacghen.
Ha! zey ik zachtjes tegens myn Galant, nu zie en tast ik, dat indien een gestrenge hand het kaf eens uyt het graan dorst wannen, 'er ontrent zo veele goede grieksche Paapen zouden overblyven, als grieksche Patriarchen. Dat is waar, andwoorde hy, doch als de grieksche Geestelykheyt buyten den band van een behoorlyken Omtrek wil springen, en haar Ryksgebiet boven de eens vastgestelde Grenspaalen poogt uyt te breyden, dan wort zy berooft van het licht der Waarheyt, en zy grobbelt in de duysternis als zo veele veroordeelde Mynarbeyders.
| |
| |
De Grieksche religie, vervolgde hy, is hedensdaags in een gemaakt paerd om Wild te schieten veraart tot ieders Eygenbaat, en een iegelyk verkiest die order die hem voorkomt als de voordeeligste voor zyn Interest. De Parochiekerken zyn zo lêdig in de Hondsdagen, als het grieks Schouwburg is na het discarteeren van de verdienstigste Akteurs; doch de Hoofdkerk is en blyft opgevult, dewyl tegens een die 'er komt om te bidden, 'er vyftig na toe draaven om de Muziek te hooren. Daar by schynt den Zegen des Vreedes ons te hebben verlaaten, en het Gemeen wars van zyn geluk, heeft zig den vloek des Oorlogs op den kop gehaalt, en de Kaloyers, en dat past de vroome grieksche Priesters, verwenschen hartiglyk hunne Vyanden. Ook begint het Geld 'er al ommers zo schaers te worden, als de Waarheyt, de Deugd en de Oprechtigheyt; en een Vreemdeling kan maklyk op den Kermis spansseeren van de eene tot aan de andere poort van Chio, zonder dat hy een Griek ontmoet die een zak vol geld onder den arm, of een zier oprechte handeling in zyn gewisse voert. Het gereed geld legt in der Grieken Memorieboekjes of Kammentasschen; het papier gaat voor gangbaar in stee van de geldkas; en de pen en ink doen ons grooter dienst als de goudmynen der spaansche Indien.
Aldaar zweeg dat Mensch-papegaaytje, zegt den Echo des Weerelds, en ik stoof als een losgeschooten pyl uyt het Speeljacht, om dat kluchtig Onderhoud en om die onschuldige Aanmerkingen, bevreest voor de zwakheyt van myn Geheugen, op het Papier te stellen, en den Leezer over te brieven.
Eynde.
t'Amsterdam by H. Bosch is te bekomen Apollos Marsdrager, vylende alderhande scherpzinnige en vermakelyke Snel- Punt- Schimp- en Mengeldichten: 2 deelen, met aardige Plaatjens. Pans Fluytjens of Heydens Banket, blazende loopjens met hoopjens, en stukjens op krukjens. Olipodrigo, 2 Deelen. Otto van Veens Zinnebeelden van Bruin, met 60 Platen. Eeuwigduurende Liefdens Almanak, met aardige Plaatjens.
|
|