Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
No. 45 | |
Maandag, den 25. Augusty 1727.
Illam ego non tulerim, quae computat, & scelus ingens
Sana facit.
Juven. Sat. 6.
NU weet ik eerst, zegt den Echo des Weerelds, waarom dat de Wondartsen van de Overtreedingen des Jeugds, waarom dat de Assuradeursters op Ciprias Middelandsche zeen, en waarom dat de Inbrengsters van de Bank van Leening, eenzaame woonplaatsen verkiezen; en den Daarom van die Wetenschap zal ik den Leezer zonder veel toestel ontvouwen. Ik bestudeerde gisteren avond, gezeten op myn Steyger, de wisselvallige omwentelingen van myn Buurmans Molenwieken, een bespiegeling waar aan zig wel eer veele Wysgeeren hebben vergaapt, en waar uyt ten minsten zo veele Zeedekundige aan- | |
[pagina 354]
| |
merkingen te verôveren zyn, als uyt de balsamieke Ontlédiging eens Straat Davids zeemonsters, toen ik een Phaeton bezet met eenige Heeren en Dames zag en hoorde stilhouden voor de Laanpoort van Meerenhoef. Ik vloog zo schielyk overend als een Spanjaart, die langs een ontstooken Gibraltarsche myn wort opgevoert tot aan de starren, en ik vroeg, of de Kompagnie was geassigneert op den Echo des Weerelds? waar op zy eenpaariglyk riepen, Ja, ja, Raadsheer der bedrukte Stervelingen, wy komen wel expresselyk om met uw te adviseeren, en dat over eenige gevallen die zo singulier in hun soort zyn, dat zy alleenlyk by uw herstelt of verslimmert konnen worden. Dit gezegt hebbende daalden zy nederwaards uyt de hoofdstoffe des luchts op het element der aarde, naamen hunne respektieve plaatsen op de banken des steygers, bevochtigden hoofd voor hoofd den Mond, die Schutsluys der Welspreekendheyt, uyt eenige volgeschonke Wynroemers en Kelken, en dat noodzaakelyk werk verricht hebbende, nam een welgemaakt Heer het woord op, en deelde my zyne avontuur mee in deeze termen. Echo des Weerelds, sprak hy met een zucht, machtig om het verglaasde hart van een britsche Bokaal te klieven, ik ben eyndelyk in genade aangenomen by een schoone jonge Weduwe, op de navolgende voorwaarden. Heer Jakob, zy die bevallige Feex, ik vergun uw van my te moogen kussen zo dikmaals als het uw lust, ja zelfs van myne Tetten te raaken, myne handen te drukken, en my zonder dat ik in een ryglyf ben geharnast, te streelen en te omhelzen; doch ik beveel uw van nimmer te denken op het Huuwelyk, ten zy ghy die voorrechten wilt verbeuren, en my dwingen om uw te ontslaan uyt uw dienstbaarheyt. Ik repliceerde, fiat, Mevrouw, het zy zo in alle deelen; maar waarom vermag ik niet om de Huuwelykssnaar aan te roeren? Om hondert en twintig redenen, andwoorde die Schoone, hoewel ik 'er thans maar eene zal aanhaalen. Het Huuwelyk slacht een ruuwe schildery van Rembrant van Ryn, en ziet 'er vry wel uyt op een zekere tusschenwydte, maar van naby beschouwt komt ons alles zo ruuw en bemorst te vooren, als de welleevendheyt van een ongepolyste | |
[pagina 355]
| |
gras groene Hamburger Mof. Hymen duuwt het vleyent end van zyn Vergrootglas in de handen van alle zyne kalanten, waar door zy duyzende bekoorlykheden beschouwen in hunne Maitressen, dewelke zy niet bezitten; en uyt dien hoofde hebben de meeste berouw van het verdrag,
Wanneer dat Naberouw de vliezen van ons oog
Rukt ongenadiglyk, dan zienwe naar om hoog,
Met natte blikken, en men kan in ieders weezen
Den nasmaak van dien koop als in een spiegel leezen.
Dan zienwe duyzende vlakken in de Huuwelyks Maan, dan komen ons duyzende aanstootelykheden te vooren in de Huuwelyks Kronyk, en dan smakken wy den Huuwelyks Roman om een hoek of kant, na dat we ons daar in blind en mal hebben geleezen. Het Genot teelt zo natuurlyk Afkeer, als Afkeer eyndigt in Haar, en een Galant die zyn Ziel dreygde te verpanden om voor het Huuwelyk eene gonstige lonk te verkrygen van zyn Maitres, veracht en is den Hindebout wars, na dat hy dat vreesachtig Dier met zyn getrokke bus heeft getroffen. Daarenboven kan men geen jonge Minnaars gelooven, ghy luyden zyt alle zo onstandvastig als Weerhaanen, en het is alzo ondoenlyk om een jong Heer te verzêkeren, als om het Quikzilver te fixeeren. Zy die van daag een Godes was in uw blikken, is morgen een Raazerny, en Overmorgen een Spook met een Ga naar voetnoot* elpenbeene Dey. Kortom, de Verwachting houd de Liefde in 't leeven; doch het Genot dood de Liefde zonder de minste hoop van eenige Wederopstanding uyt dien dooden. In dien engen Kring, Heer Echo des Weerelds, besluyt my die heerszuchtige Toveres; ik beklee geen ander post by haar dan een Gesneeden bekleet by een Sultanin; en ik stel vast dat zy grooter gonst bewyst aan haar Aapje en aan haar Schoothondje, als aan my. Wat zal ik hier in doen, Echo der Rampspoedigen? spring my by met een heylzaam advies, en ik zal Uw byspringen met keurlyke Moeselwyn en met puyk puyks Bornwater. | |
[pagina 356]
| |
Het Orakel des Echos.Muyt, en verzaak die Dwingelandin, die uw zo straffelyk behandelt, en die uw dat opdringt als een vermaak, dat de Oudheyt voor een der grootste straffen des Jammerpoels heeft geboekt. Te raaken en te zien, en niet te moogen toetasten, is de zwaarste aller Vloeken. Een schoone jonge Juffer tusschen de dertien a veertien Lentemaanden, nam het woord op, en opende op een bevalligen toon de bezwaarenis van haar Gewisse. Het is noch geen drie weeken gelêden, Echo des Weerelds, dat ik op een zekere ochtendstont myne oude Minne aanrande met deeze woorden. Minne, sprak ik, geef my uw woord als Minne van niet te zullen klappen, en ik zal uw een geheym mededeelen. Myn Minne zwoer by al wat goed was en heylig, by de smaak van haar Guldewaters fles, en by de oprechtheyt van haar dubbelde Kraamanys, dat het geheym nooit over de gierbrug van haare bleeke lippen zou passeeren. Daar op begon ik te bloozen, en ik zey; Helaes! Minne, ik heb mynen Maagdom vermalt. Hoe, sprak de oude Sloof, zyt ghy van dien kostelyken Schat gescheyden? Daar op rukte zy haare gryze maanen uyt, wrong haare maagere handen, stampte de planke vloer met beyde haare voeten, en stelde zig aan als of zy gebeten was van een Kalabreesche Tarantelspinne. Om de liefde des Weerelds, bad ik, vallende op myne rooskoleure knïen, maak zo een getier niet of Papa en Mama zullen ons komen overvallen. Ommers hebje my belooft van het geheym niet te zullen verklikken. Waar toe dient dan dat Minnemoers getier? Ook heb ik myn vroegryp suykerpeertje niet overgegeeven op de eerste indaaging, maar ieder duymbreedte van het Bloemtuyntje betwist met myn Galant; doch ik bevont alle myne tegensparteling te vergeefs; ik had hondertt gedachten in een uur; en aldus beplyte ik de zaak met en tegens myn zelve. Zal ik het voorschrift van de Liefde gehoorzaamen, of zal ik die uyttarten? Zal ik myn hartstogt involgen, of zal ik myne achting bewaaren? Het is beyde in myn macht. Doch, helaes! ik ondervond dat een jonge Juffer niet Armynsgezint is op dat Kapittel, dat is, dat zy geen vrye wil heeft, de Overhelling | |
[pagina 357]
| |
van de Natuur is al te krachtig, en de Kuyscheyt is een ongelyke partuur voor de Begeerte tusschen dag en nacht. Die Tegenstant Minne, dee myn Liefdevlam lichter laage opbranden, ik hielt het beleg een maand lang draalende, en toen was het niet langer in het vermoogen van vleesch en van bloed om het Garnisoen in bedwang te houden. Aldaar zweeg ik, Heer Echo des Weerelds, en myne oude Toverlantaren van eene Minne beloofde my, dat zy de bres van myn Liefde burgt zodanig zou repareeren, dat al was 't ook dat myn toekomende Man zo diep sien kon in een Molensteen als een Almanaks Filosoof, ja schoon hy 'er een Vroedheer en een Tôvenaar by was, hy echter niet de minste feyl in die Fabryk zou konnen ontdekken, maar zig te goede trouwe met de gelukkige ontdekking van dat onbekent Zuydlant vergenoegen. Kan ik op die beloften vast gaan, Echo, of kan uw Ervaarendheyt noch iets naders op dat Kompas uytvinden? Ik ben niet ondankbaar, en ik wil uw altoos voor en na een snuyfje laaten neemen uyt myn paarlemoere Tabatiere. | |
Het Orakel des Echos.Het Spreekwoord zegt, Gedaane zaaken hebben geen keer, alleenlyk past het uw, Kind, van dat tydverdryf tot die tyd uyt te stellen, tot dat ghy in ernst zyt vastgeklonken op de huuwelyks galey, en dan moogje uw bekomst eeten uyt vryer harten. Doch zo je dat verbooden spel met uw Minnaar wilt vervolgen, dan voorzien we dat uw Schortekleeds lint zal opreyzen tot aan uw gekloofde kin, en na maate dat dat ontydig beslag opklimt, zal de tarwebloem van uwe achting nederdaalen, verdorren en verslenslen.
Thans zyn de Wichtjes ryp ontrent de Tweemaal ses.
Een Fillis, die des noods haar, eygen naam kan spellen
En haare rechterhand kan uyt de linker tellen,
Heeft reeds voor de Eereschuld gehaalt een brief van Ces.
Des dient hy, die een Maagd in spyt des tyds wil slachten,
De poes te kippen in den dop,
Of anders zal die zelve strop,
Die hy zyn Buurman spon, zyne' eygen nek verkrachten.
Een zeedig Heerschap was den derde die zich vervoegde aan den Echo des Weerelds, en die hem zyn ongelukkig lot voorzong in deeze klaaglieders. | |
[pagina 358]
| |
Ik heb helaes! in myn persoon ondervonden, dat 'er geen beterschap is te wachten van een dwars stuurs Wyf; ja de Armoede zelve, die gewoon is de opgeblaazendste dwingelanden te verootmoedigen, kan de Buytenspoorigheyt van een norsse bedplaag niet tuchtigen, waar van ik verstrek tot een leevent bewys. Ik als een zot nam een groene Moffin tot myn wyf, die my tot een bruydschat bragt ses ligte stuyvers en haar Moeders vingerhoed; ik verhoogde haar van de misthoop tot myn bed; en ik beminde haar, alhoewel zy maar een dienstmeyd was, met eene oprechte liefde. Nooit zag ik haar schrobben en boenen of het verdroot my dat zo een aardig dier zo veel ongemak moest ondergaan; ik had deernis met de geringheyt van haar conditie; en die deernis veraarde in 't kort in een hevige liefde; helaes! Echo des Weerelds, ik was van de wieg tot een Koopman opgefokt, en een vreemdeling in de natuurlyke Wysbegeerte. Ik sprak binnens monds, daar zou de Duy**l mee speelen dat die Vrouw, die zulke weezendlyke verpligtingen heeft aen een Man, geen gehoorzaame Huysvrouw zou uytmaaken. Doch ik miste in myn rekening, want schoon zy wel eer zo naakt was als de Meyerys duyf van een Ysselstyns Tapytschilder; echter is zy thans zo trots als of zy met een hemdslip vol Munstersche dukaten op myn Bruyloftskoets was gestegen. Ik vertrouw dat ik in de hel geen wedergaa tot die spytige, norsse, kwaadaardige en ondankbaare Hakkeney zou konnen oploopen, want zy vreest my niet als haar Man, noch acht my als haar Voorstander. Wat zal ik hier in doen, Echo des Weerelds? springme thans eens by met de pols van een goed Advies, en ik zal dien dienst erkennen door het geschenk van een lapje Goud laken, groot genoeg om 'er een Beugeltasje uyt te fabriceeren voor uw toekomende Beminde. | |
Het Orakel des Echos.De Ervaarendheyt leert, dat hoe meerder gedult dat een Man gebruykt tegens een heerszuchtig Wyf, hoe hêviger dat zy hem zal beryden; ook is een kyfachtige Feex al ommers zo ongeneeslyk als een snoode Licghaams gesteltenis, die het heylzaamste Voedsel in vergif hervormt.
Maar kyk eens in des Echos spiegel;
| |
[pagina 359]
| |
En hangje' of in een taaye strop,
Of gryp het Ondier by den kop,
En streel haar vleesch en been met eenen eyken Priegel:
Die saus past op een Wyf op bitse scheldlust tuk,
Gelyk een frisse teug past op een Paterstuk.
Een taamelyk bejaart Juffertje, zo zeedig gekapt ats een Kappersduyfje, nam het woord op en vervoegde zig aan den Echo des Weerelds, met deeze aanspraak. Ik ben een stemmig Wyfje, een Vrouwje met neergeslaage oogen, en het appeltje voor den dorst van een Mennôs heylig. Doch hoe stiptelyk dat ik ook langs 's Heeren straaten gly, en hoe spaarzaamlyk dat ik myne blikken opflaa, echter heb ik een verwrikking in myn gang die my dagelyks doet achter over tuymelen, in spyt van Menno Simons gemangelde Wetten. Ik gaa gewoonlyk by een uytgestreeken Broeder a twee of meer, en aldaar worstelen wy wonderlyk tusschen het vleesch en den geest; doch als wy al zuchtende zyn bevreedigt, en dat de minnelyke twist tot een stilzwygent besluyt is gebrogt, dan kan ik huyswaards keeren met een goed gewisse, en dan durf ik mynen gestyfselden Koekoek onderhouden met de stichtende kruymeltjes van die doordringende bespiegeling, die daar op zyn toekoment welzyn kalkuleert op de Middelyn van myne byzondere verdiensten. Zal ik die koers houden, Echo des Weerelds? raadme als een Broeder, en ik zal uw een zwart fluuweele hoede borsteltje schenken, dat zeer na zo zacht is als het Harten Aas van een Mennoniets kappertje. | |
Het Orakel des Echos.Slaa voort op dien zandweg, heylig Susje, ghy moogt in alle billykheyt de hooge hand neemen op den Satan, want zo 'er iets bedrieglyker is op der aarde als de Duy**l, dan is het een vrouwelyke Schynheylig uyt die plegtige Congregatie.
Op dat kapittel tart ik een doktoor a ses.
De' aloude Ervaarendheyt is onze Leermeestres.
Een windrig Kaerel, een Man van Metaal, zo het scheen, met een beslaagen Hoed en met een paar Ooievaars koussen, sprong na my toe, en ontgon de volgende bulderende redenvoerig. Ik ben een Lichtmis, Echo des Weerelds, een verwilderde | |
[pagina 360]
| |
Deugeniet, wiens Mond zo overvloediglyk met Eeden, G**dslasteringen, en vervloekingen is gevoert, als het Delfs Magazyn vervult is met Snaphaanen, Degens en Bajonetten. Ik spreek zeer zelden dan om te lasteren tegens den Hemel, om de G**dsdienst te ontornen, en om myn zelven te verdoemen; want uyt vuylbekken, vloeken en bannen bestaat de gantsche verscheydendheyt van myn helsch Dialekt. In een zeedig gezelschap zwellen myn kaaken als die van een Scheepstrompetter, om dat ik myne lippen niet durf openen, zynde de gewoonte van zweeren zo zeer myn meester, dat ik al zo min kan spreeken zonder te zondigen tegens het vierde Gebod, als een Paardetuysscher een Hartdraaver kan verkoopen zonder den Kooper een daar dozyn leugens op de koop toe tegeeven. Ik begin altoos myn goddelooze vertellingen in den naam des Heeren, en ik gebruyk de G**d doodmês en de G**d straftmês by wyze van Ademing, gelyk als een verstandige Schryver de Spelpunten gebruykt tot het gemak eens Leezers. Myn Mond is een volmaakt zinnebeelt van Pandoras doos, want zo dra als die wort geopent vliegt 'er het een of het ander verfoeielyk zegwoort uyt, tot schande des weerelds, en tot smart der Vroomen. Kortom ik ben, gelyk als veele hedendaagsche jonge Heeren zyn, een wandelende Etna die niets uytwerpt als vuur, zwavel en puymsteenen. Weetje een hulpmiddel tegens die zonde der Mode, Echo des Weerelds? dan verzoek ik uw hulp, en ik zalje of ik wil des Duy**ls zyn en blyven, een Fleskelder met Liqueurs present doen, als ommers zo heet als onze Diskoerssen. | |
Het Orakel des Echos.
Een Vloeker is, verschoon ons oordeel,
Een die den Duyvel dient, doch zonder loon of voordeel.
Die Zonde die ons 't meeste krenkt
Is 't lieven van een kwaad dat geen vermaaken schenkt.
|