| |
| |
| |
No. 42
| |
Maandag, den 4. Augusty 1727.
IK beken, zegt den Echo des Weerelds, dat ik my niet of weynig bekreun met die Schilders, die my onthaalen met een Judas kus, om dat ik niet zou klappen, dat ik den geest der Onkunde zie zitten loeren op hun gepolyste tafereelen uyterlyk vermomt met Wayerschilders koleuren; doch innerlyk gevormt uyt de Armoedes lappen en leuren. Het lustme niet om aan te toonen, dat die Heeren de markt van de Schilderkonst bederven, door de Koopers te bedriegen met fyne Doeken, met schoone Koleuren, en met dikvergulde Lysten; doch in de welke zo min de Ziel van Pictura gevonden wort, als 'er Zielen zyn vervat in de met Goude en met Zilvere plaaten ingeleyde marmere Grafsteden. Maar het lustme om de Schil- | |
| |
ders, wel eer myne Kollegâs, een Schilderles te geeven, en om aan te toonen, dat ik weet op wat wyze dat ik de Tafefereelen der Schilders moet, kan en wil, behandelen. Zo ik die Heeren Schilders, die als noch ballanceeren of zy my tot hunnen Historieschryver zullen aanneemen, ofte niet aanneemen, kan overhaalen, heb ik myn oogmerk bereykt, en ik zal die poogen te vergenoegen, in alle deelen. En zo 'er zommige Konstenaars liever willen in een drooge sloot vol distels en doorns te springen, of een Mierenhol tot een zitbank neemen, fiat, ik zal eens trachten ieder een te gerieven na verdiensten.
Het heugtme dat een zeker Schilder, genaamt Jan Baptist Biset, een Paradys had geschildert voor Lambert Pain & Vin, Bloemist en Substituyt Ontfanger binnen 's Hartogenbosch, waar in hy onder andere Ongerymdhêden Eva had geschildert, besluyert met een Weerschynent zyde kleedje, benevens een Hondje, dat een doorwerkte kopere halsbant om had, van binnen gevoert met rood fluweel, en van buyten gemerkt, L.P. & V. Dewyl zulks nu zo strydig is regens de Waarschynlykheyt, als de Kuysheyt stryd tegens de Wellust, zal ik over de waarschynlykheyt, zo goed als het my doenlyk is, redeneeren.
De Schilderkonst vervat twee soorten van Waarschynlykheden, de dichtkundige en de tuygwerkelyke Waarschynlykheyt. De tuygwerkelyke Waarschynlykheyt bestaat in niets onmogelyks te verbeelden, volgens de wetten der Maatkunde, volgens de wetten der Beweeging, en volgens de wetten der Gezigtkunde.
De tuygwerkelyke Waarschynlykheyt bestaat dan van geene andere als natuurlyke lichten te geeven; by voorbeelt van het licht niet te laaten vallen op die licghaamen die dat niet konnen ontfangen, daar in belet door eenige andere tusschengestelde licghaamen. Ook bestaat die Waarschynlykheyt, in zig niet gevoeliglyk te verwyderen van de natuurlyke evenmaatigheyt der licghaamen; dat is, van aan die licghaamen geen meerder krachten te geeven als zy konnen hebben, achtervolgens de Waarschynlykheyt. Een Schilder zou zig bezondigen tegens die wetten, indien hy door een Beeld in een zekere
| |
| |
lyfsgestalte een last dee optillen boven zyn krachten; by voorbeelt, indien hy den dooden Stiet van Herkules liet opbeuren by de tedere Jolê, of by de lelieblanke Dejanira.
De dichtkundige Waarschynlykheyt bestaat in die hartstogten te geeven aan de verbeelde persoonaagien, overeenkomende met haare jaaren, en met haare waardighêden, volgens de gemaatigdheyt die men haar geeft, en na het belang dat zy neemen in de daar. Zy bestaat ook van in ofte op de Schildery dat geene waar te neemen, dat by de Italiaanen wort genaamt Il costume; dat is te zeggen, van zig te schikken na de zeeden, na de kleeders, na de gebouwen, en na de byzondere wapens dier volken dewelke men wil verbeelden. Niet gelyk als veele hedensdaagsche Schilders doen, die het konterfytsel van een Komenyman belollen met de romeynsche cieraaden van een Antonius, en die een Haarlemmerdyks Theekoopster vermommen in het jagtgewaad van eene heydensche Diana; of gelyk als wel eer den beruchten Jacob van Ryndorp zyne alom vermaarde, en te zelver tyd alom zwervende Tonneelspeelders opschikte, die (sta ruym Jongens) Point de kanaille steenkerksche Dassen voerden op hunne romeynsche Ryglyven, en met zulke vreeslyke langgehaairde Paruyken gekapt, het hoofd om hoog en den buyk vooruyt staaken; dat men uyt ieder paruyk, des noots of des verzogt zynde, een paar Ottomannische Paerdestaarten voor de turksche Artillery had konnen fabriceeren; ten minsten 'er een koppel Ooyevaarsnesten uyt opbouwen. De dichtkundige Waarschynlykheyt bestaat in aan de geschilderde beelden hun eygen hoofd, en hun bekent karakter te geeven, Zo ze 'er een hebben, het zy dar dat karakter of merktêken genomen is na een schildery, het zy dat het is verzonnen. Wy zullen straks wyd en breed redeneeren over die merktêkens of karakters.
Alhoewel dat alle de Toekykers op het Tafereel Tonneelspeelders worden, echter moeten hunne bedryven niet leevendig ofte hêvig zyn, dan na maate van het deel, dat zy neemen in den uytslag waar van zy verstrekken tot getuygen. Den Soldaat die de offerhande van Iphigenia beschouwt moet ont- | |
| |
stelt zyn, doch hy moet zo ontstelt niet weezen als een broeder van dat schoone Offer. Eene Vrouw die tegenwoordig is by het vonnis van Susanna, en dewelke niet doet zien dat zy de suster of de moeder is van Susanna, vermag zo bedroeft niet schynen als een bloedverwante. Een jongman moet voorbaariger zyn in zyn driften als een gryzaart. Ook is 'er een groot verschil tusschen de aandacht dier verschillige persoonagien. Den Schilder behoort den jongeling te verbeelden als of hy alleenlyk gekomen was om dat schouwspel te zien, waar na een man van meerder ervaarendheyt maar kykt met een ligte opmerking. Den Toekyker wiens gelaatkunde verstant verbeelt, moet zig niet verwonderen als een lompe Boer uyt het Gooy of uyt de Veenen. De verwondering eens Konings moet niet gelyk zyn aan die van een Weever of van een Schuytevoerder. Een persoon die van verre luystert mag men niet verbeelden als een man die van naby luystert. Daar is een groot onderscheyt tusschen de aandacht van een persoon die ziet, en van een die maar hoort. Een voorbaarig persoon hoort ofte ziet niet in dezelve gestalte als een droefgeestig persoon. De achting en de aandacht die het Hof van den Koning van Persien betuygt voor zyn Meester, moet men niet op eene hoogte stellen met de achting en aandacht die een Boereschepensstoel betuygt voor myn Heer den Dorps Officier. De vrees van een Laquey is geheel anders als die van een Borger, en de schrik van een Vrouw komt niet overeen met die van een Soldaat. Een Soldaat die den Hemel ziet openbarsten moet zelfs niet bevreest zyn als een persoon van een ander beroep. Een byster groote schrik mag een Vrouw onbeweeglyk maaken; maar een ontzet Soldaat moet zig
echter in postuur stellen, en zig bedienen van zyn wapens, alleenlyk door een werktuygelyke beweeging. In een moedig persoon, bestormt door een groote smart, ziet men wel het lyden geschildert op zyn weezen; maar dat lyden verscheelt merkelyk van het lyden van eene Hofdame. Den toorn van een galachtig persoon verscheelt met die van een droefgeestig mensch, als by voorbeelt.
Op het hoog Altaar in de kleyne Kerk van St. Stephanus te Genua, ziet men een Tafereel, verbeeldende de
| |
| |
marteldood van dien Heylig, geschildert by Julio Romano. Op dat stuk heeft den Schilder volmaaktlyk het onderscheyt tusschen het natuurlyk bedryf van persoonen verschillig in gesteltenis uytgedrukt, alhoewel zy door dezelve hartstogt worden gedreeven. Een van de Joden, die dien Heylig steenigt, is zo ros gehaairt als Judas den verraader, en zo rood van tronie als of hy de Hel had aangeblaazen; in 't kort hy heeft alle de têkens van een galachtig en bloedryk kaerel, en schynt bezeten te zyn door den toorn. Zyn mond en neusgaaten zyn buyten gewoonlyk opgespert. Zyn beweeging is als die van een raazend mensch, en hy staat op eene voet op dat hy den steen zo veel te onstuymiger zou konnen gooyen. Een tweeden Jood staat geplaatst by den eerste, wiens vermaagert licghaam en loodverwige vleeschkoleur doen zien, dat hy van een droefgeestigen aard is, hy kromt zyn licghaam in een om den steen te werpen, waar mee hy op het hoofd Hoofd des Heyligs mikt. Het is maklyk te zien dat zyn haat nog felder is dan die van den rosgehaairden Jood, alhoewel zyn bedryf en zyne lyfsgestalte zo veel raazerny niet uytdrukken. Zyn toorn regens een man veroordeelt door de wet, en die hy ombrengt uyt een grondbeginsel van zyn Godsdienst, is niet minder, alhoewel verschillig in zyn soort.
Nog bestaat de dichtkundige Waarschynlykheyt in de waarneeming dier regels, die wy bevatten onder het woord Gewoonte; een waarneeming die geen geringe verdiensten byzet aan de Tafereelen van Niklaes Poussin. Volgens die regels behoort een Schilder de plaats des bedryfs natuurlyk te verbeelden, ten minsten kan hy dat niet doen, dan dient hy zig te wachten dat 'er niets tegenstrydigs komt in te sluypen in zyn verbeelde Lucht- of Landstreek. Hy moet zig die buytenspoorige vryheyt niet geeven, die die twee Bredaasche Schilders zig gaaven, genaamt Micharius en vander Lucht, waar van den eerste een koppel Haagsche Helbaardiers schilderde op een tafereel van Moses vinding; en den tweede den Apostel Petrus in zyne verlooghening had toegetakelt in een roode mantel, een Schotsche houdegen op de heup, gelaarst en gespoort, en gekapt met een kleyn harlequyns hoedje, opge- | |
| |
toomt door een kokarde. Den voornoemde Poussin, die onderscheyde egyptische bedryven heeft geschildert, plaatste altoos op zyn stukken die gebouwen, boomen en dieren, dewelke de beleefde weerelt byzonderlyk weet te behooren aan die scherpzinnige Nyldrinkers.
Den Heer le Brun heeft die zelve regels gevolgt op zyne Historiestukken van den grooten Alexander. De Persen en de Indiaanen onderscheyden zig van de Grieken, zo wel door hun Gelaatkunde, als door hunne wapens. De paerden der Persen zyn heel anders toegetakelt als die der Macedoniers; ook zyn die der Persen, achtervolgens de waarheyt, veel dunner dan die der Grjeken. Monsieur Perrault heeft verhaalt aan onderscheyde persoonen, dat den Heer le Brun te Alep veele persiaansche paerden had doen natêkenen, om die na te volgen op zyne konsttafereelen. Echter is het waar dat die wakkere Schilder zig vergiste in het aangezigt van Alexander op dat stuk, waar op de Persiaansche Koninginnen knielen voor dien Overwinnaar. Iemant had aan Monsieur le Brun een hoofd van Minerva, staande op een medaille, gegeeven, in stee van het hoofd van Alexander, dewyl men op den buytenkant las het woord Alexander. Doch hy verbêterde dien misslag, en schilderde naderhant de waare tronie van Alexander op het stuk van zyn doortogt over den Granicus, en op dat van zyn intrede in de stad van Babylon. Hy têkende die tronie na een Borstbeelt van dien Vorst, gebytelt uyt Orientaals Albaster, overgevoert van Alexandrien na Versailles.
Ook vereyscht de dichtkundige Waarschynlykheyt dat men de Natien verbeelde met haare Drachten, haare wapens, en met haare standerden. Dat men den Uyl geeve aan de Athêners, den Ooyevaar aan de Egyptenaars, en den Arend aan de Romeynen, overeenkomende met haare gewoontens, slaande op het bedryf. Den Schilder die de dood van Britanicus poogt te verbeelden, zal Nero nog de andere Gasten niet schilderen rondom een langwerpige tafel, gelyk als de teerende Scheepjesschellingen Ridders in Rothos doelen, maar wel gelêgen op romeynsche beddekens. Geheel anders gedroeg zig die
| |
| |
Schilder die het overboord werpen van den Profeet Jonas verbeelde, in het midden van een vloot Schepen, brallende met de wapens der Vereenigde Provintien. En dewyl 'er zo zelden een Zot alleen loopt als een Monnik, zullen wy 'er een tweeden Konstenaar byvoegen, die op een stuk van Abrahams offerhande dien Patriarch had geschildert, gekleet in een oude Ruyterkolder, om daar door de gelegendheyt te hebben van hem een Karbyn in de hand te geeven, zynde hy by broodwinning een Wapenschilder. Die domme Ordonnantien zyn thans in het Doodboek geplaatst, alhoewel Rubens, van Dyk, Carats, en andere Konstschilders nu en dan wel eens eenen Sint Franciscum van Assize vertoonden in een Prediking van den Apostel Paulus; of eenen Biegtvader verbeelden, die den goeden Moordenaar vertrooste, met een Kruycifix in de vuyst.
Kortom, de dichtkundige Waarschynlykheyt vordert, dat den Schilder dien bekende zwier of dat zweemsel des hoofds geeft aan zyn persoonaagien, het zy dat die zwier ons is overgelêvert door de medailles, beelden of waarachtige konterfytsels, het zy dat wy die hebben door eene overlêvering waar van wy den oorsprong niet kennen, het zy zelve dat die zweemsels zyn verzonnen. Alhoewel wy niet al te wel weeten hoe dat 'er den Apostel Petrus uytzag, echter hebben de Schilders en de Beeldhouwers een stilzwygent akkoort gemaakt, om hem te verbeelden met een kaal hoofd, een ronde tronie, en een zekere lyfsgestalte, thans eygen aan den Apostel. Veelstyds wort een vastgestelt Denkbeelt aangenomen voor een zekere Waarheyt. Het geen ik heb gezegt van den Apostel Petrus, kan ook worden verstaan van de lyfs- en aangezigts-gestalte van den Apostel Paulus, alhoewel die zo min gelyken na het konterfytsel dat dien Kruysheld van zig zelve geeft, als de Konterfytsels der Waarheyt gelyken na die van de Leugen. Daar is niets aan verbeurt, de zaak is dus vastgestelt. Den Beeldhouwer die dien Apostel kleyner, ontvleeschder, en korter van baerd als den Apostel Petrus zou willen uytbeelden, zou al ommers zo veele handen op zyn hoofd krygen als Baccio Bandinelli kreeg, dewyl hy het beeld
| |
| |
van Eva, staande naast het beeld van Adam, op het topgewelf van de Kerk van Florence, langer had gemaakt als dat van haaren Man. Sidonius Apollinaris leert ons, dat de beruchtste Wysgeeren der Oudheyt insgelyks hun eygen zwier des hoofds, gestalte en beweeging hadden, op de Schilderyen, Medailles of Beelden. Zeuxis wiert verbeelt met een scheeven, en Aratus met een neergeboogen nek, Zenon met een gefronst voorhooft, Epikuur met een opgespanne huyd, Diogeen met een haairigen baard, Sokrates met glinsterent hoofdhaair, Aristoteles met een uytgestrekten arm, Xenokrates met een opgetrokke dey, Herakliet met toegedamde blikken door het huylen, Demokriet met opgesperde lippen door het lacghen, Chrysippus met toegesloote, Euclides met geopende, Cleanthes met stompe vingers. Den grooten Rafael heeft zig meesterlyk bedient van die beschryving, in zyn School van Athênen. Ook zegt Quintiliaan, dat de aloude Schilders zig een wet hadden gestelt om aan hunne Goden en aan hunne Helden die Gelaatkunde en dat merktêken te geeven, gelyk als Zeuxis die had voorgestelt, waarom zy hem ook vereerden met den tytel van Wetgeever.
De waarneeming dan van de Waarschynlykheyt is, na de keus van het voorwerp, een der voornaamste Zaaken in een Heldendicht, of op een Tafereel. Den vroome Bloemaart verstont de aangelegendheyt niet van die Waarschynelykheyt, anderzins zou hy zig wel hebben gewacht van by het banket van Loth met zyn Dochters, een halve Komynde kaes te schilderen, in een Delfsporcelyne schotel, welk stuk wy over eenig jaaren hebben zien hangen in het Gemeene Lands huys tot Delf.
Vaar wel, hier na wat anders.
t'Amsterdam, by H. Bosch, werd heden uytgegeven, de Reizende Chinees, op bevel en kosten van zynen Keizer, gevende denzelven kennis van den Staat en Geschiedenissen der Wereld, dog wel byzonderlyk van Europa; beschryvende deszelfs Steden, Gewoontens, Wetten, Zeden, Regerings Form &c. beneffens zommige aanmerkelyke Berigten; bestaande 1. In het vyfde vervolg van 't Verhaal eener Reize uyt Egypten, na 't beloofde Land. 2. In een Beschryving der Stad Brandenburg. 3. In eenige aanmerkingen van de Familie en Maagschap van zyn Groot Brittanische Majesteit, en de voortreffelyke Hoedanigheden van zyne hooge Persoon, en 4. In het zesde vervolg van de Beschryving van het Chineesche Ryk en deszelfs Heerlykheid, meestendeels voorgestelt in aangename Zamenspraken, tweede Boek, eerste, Deel, en zyn nog van de 6 eerste Deelen, eenige te bekomen.
|
|