Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijEen Voorval des Schryvers met een Zwavelstokskraamer.Ik kuyerde op voorleeden Vrydag, den achttiende July, in myn eenzaamheyt in myn uytgestrekte Laan op MEER en HOEF, het hoofd gedooken tusschen de schouders, de rechterhand op de linkerborst, gelyk als een puymsteene Borstbeelt van den Haag schen van Dyk, en de voeten in de turksleere muylen, toen ik vier by my bekende, en by my voor Geleerden geboekte Wysgeeren, zag komen aandryven. Den eerste was het Heertje Timon Oolyk driemaal Oolyk, een dronke Duyveltje dat zo scherp was, dat hy de wol van een Ey kon scheeren, zonder eens bang te kyken. Den tweede was een gekroonde Boekworm, die zyn broodwinning verzelt met een tabakspapiere Vertaaling, en die zo vrolyk is dat hy een Democriet zou doen huylen in het hartje van een lacghende stuyp. Den derde was Jonker Hartshoorn, een Landedeling zo graag van maag, dat hy een grooter tal Boeren verslont als Boereneenden. En den laatste was myn oude Wynvriend, het Paduaans Michieltje de Kikker, een leelyk kleyn grimmig Aas, dat wel nadrukkelyk eene Hinkepink tot zyn Wyf nam, om niemant | |
[pagina 323]
| |
te hebben die hem kon voorby scharrelen uyt zyn wynloos Pakhuys, tot in den neeringloozen Herbergs beyert. Dat verdienstig Viertal vroeg aan my, Of ik niet gevalliglyk wist waar en in wat Beroep dat 'er Rust en Winst kon worden gevonden? Dewyl ik nu tot nog toe geen eene van die twee Bevallighêden heb konnen achterhaalen in de akelige loopbaan des leevens, wilde ik antwoorden, Neen, toen een Voorbyganger, die een Mars met zwavelstokken droeg, instapte, en andwoorde, In myn Beroep is de waare Rust en de onbesprooken Winst te vinden. Dit gezegt hebbende, zette hy de Zwavelstoks mars neer, boog zig manierlyk tegens het gezelshap, en liet zig aldus hooren. | |
Een Zeedekundig Vertoog over de
| |
[pagina 324]
| |
kaars, of een Waslicht, om het Huysgezin dienst te doen, ten zy den Zwavelstok voor Prometheus speele, en hunne duystere blikken kome te verlichten. De Tondeltoos, die zeer na zo berucht is onder de Soldaten en onder de Matroozen, als de Snuyftabak-molen ge-eert wort by de tamme en by de wilde Bergschotten, geest echter de hand van eer aan den Zwavelstok, zynde deeze laconische Zinspreuk het dagelyks slotvonnis dier Heeren; Ik moet het licht zien, zal ik rooken. Maar voornaamelyk verstrekt een bosje Zwavelstokken tot een Goudmyn aan de behoeftige persiaansche en aan de jonge turksche Paapen, die zig door het scheutvry harnas van Alys of van Mahomets wetboek poogen te beschutten tegens de doordringende schigten der Armoede. Het heugtme onder andere dat ik eenmaal by een jonge Dervis sliep, die nooit by gebrek van krediet avondmaalde, welke Knaap langs een staale stormbok eenige geynsters rammeyde uyt de aders van een vuursteen, daar aan het achtste part van een Zwavelstok ontstak, welke Zwavelstok milddaadiglyk zyn blaauwe vlam mededeelde aan een endje waschlicht, dat zo dra niet begon te te flikkeren, of hy begon aldus te mediteeren. Zal ik tusschen twee stoelen nederzinken in de assche der Twyfelmoedigheyt, om dat ik een Maag heb die hertsleere handschoenen kan verslinden, alhoewel ik, helaes! geen Kok die een schuldley voert kan vinden? Zal een stikziende Man de vensters toesluyten om dat het huys duyster is? Zal hy niet veel liever het licht inlaaten, om zo veels te beter zyn zaaken zien te bestellen? En zal een Man die koud is zig niet begeeven na den haerd, of zig door eenige andere oefeningen poogen te verwarmen? Op die wyze zyn onze Behoeftens niet voldoende om ons te versteeken van hoogzweevende Beschouwingen; maar die Behoeftens behooren ons daar toe aan te porren, zynde de Beschouwing een heerlyk middel om ons gezigt te verklaaren, om ons gemoed te verlichten met een meerder kennis, en om onze gestelde harten te verwarmen. Het gebrek van Wysheyt is de aldergrootste Armoede; voor de rest verstrekt een dêmoedig gedacht, dat als een rook opwaards klimt uyt een visschers hut, zo een welruykende Offerhande aan Mahomet, als de reukwerken uyt het Serail van onzen enverwinnelyken Keyzer. De Armoede is een tak van den | |
[pagina 325]
| |
boom der Maatigheyt, en het Gebrek is een beknopte onderhouding der Wetten. Nooit is die Man arm, die leest na de Natuur, en nooit is hy ryk, die zig laat beheersschen door zyne Begeertens. De Armoede is de Moeder der Gezondheyt, de Armoede is de Meestres der Wysbegeerte, en de Rykdommen zyn lastig aan de Zotten, doch de Armoede is vermaakelyk voor de Wyzen. Aldaar besloot dien behoeftigen Dervis zyn beschouwing, die my zo voldee, dat ik hem daagsch daar aan een Maaltyd en een Fles wyn gaf, en gelyk als een zeker turks Poeet wel zingt; Die een Dervis beschenkt met brood en wyn ontsteelt hem geen Daghuur. Maar, (vervolgde den Zwavelstoks koopman) wie is 'er onder de minste klasse van de voortteelende Societyt des Huuwelyks die onbekent is met de waarde van een bosje Zwavelstokken? Hoe rampspoedig zou een getrouwt Man zyn by aldien hy niet een bosje Zwavelstokken had staan op de plank van zyn hooge bedstede, om zig daar van te bedienen op het punt des tyds, als zyne op het ontbolsteren staande Huuwelyks noot benoodigt is om den grobbelende Schout by Nacht, en om eenige onderhoorige vrouwelyke Hulptroepen te laaten opkloppen tot haare Assisentie. Hoe rampzalig zou een Ochtendstonds Dronkaart zyn, byaldien een oude Wezops-kastelynsche geen bosje Zwavelstokken in haar beknopt beroep had overgegaart, om een aarde lamp te ontsteken aan die solferzon, en om dat verricht hebbende, dien halfgeworgden Nathals te herstellen door een valschen appetyt verwekkent Kordiaaltje van drie Groot in het Sticht, doch van minder prys in den Apotheek van Weezop. Hoe veele Ligtemissen zouden by nacht en by ontyde uyt het leeven in de dood buytelen, indien den Gereesheer, den Wondarts en den Kruydbereyder, zo wel niet voorzien waaren met het kondwerktuyg van een Zwavelstok, als met de Weeterschap van Galeen, met de Konstgreep van Cosmus en Damiaan, en met de Kruydkunde van Dodoneus. Die roekelooze Gequetsten schikken dan post a post, en kost wat kost, eenige dienstvaardige Klapwaakers na dat drietal Menschenflikkers, welke dienstberey de slaande Nachtorlogies op de deuren en vensters dier Heeren trommelen, als zo veele Brabandsche jongens die de Vasten uytkloppen, en om eenen ligtgewonden Dronkaart te herstellen, jaagen zy door dat paerdegeraas de koorts op den | |
[pagina 326]
| |
van een dozyn nuchtere Buurvrouwen, en van niet minder maatige Mannen en verschrikte Kinders. Doch het spreekwoord van den blinde Homeer moet na alle schyn werkstellig worden gemaakt by Bato's Naneeven;
Het vegten, en het schelden
Der Vorsten, moet den Boer ontgelden.
aldus vertaalt, De schraale Maatigheyt staat veelstyds voor die ballen,
Waar mede een Drinkeling langs's Heeren straat loopt mallen.
Doch waarom zal ik van stuk tot stuk alle de byzondere diensten, dewelke een bosje Zwavelstokken verspilt op het benoodigt Menschdom, gaan optellen? waarom ben ik gehouden om te zeggen, dat een oordeelkundig Autheur zo min een bosje Zwavelstokken kan missen; als Lys Hottentots een Koetsier, als Kakus een ses déhalfjes stempel, als scheele Jan een zwarte paruyk, als Madame Zonnebloem een rey ivoore tanden, als een Muziekant een gegeeven fles wyn, als een Poeet een gekrediteert middagmaal, en als een Hoofd participant in de Ostendensche Kompagnie een scharlaken Mantel, of een Fluweele Broek, kan derven. Door het behulp van een Swavelstok, waar mee den Echo by nacht zyn Studeerlamp ontsteekt, schift hy de Schyn van de Waarheyt, gelyk als ik door eenige weynige voorbeelden zal aantoonen. Den Heer Schuylewink wiert by de Geleerden geboekt, en by de Leeken gegroet, voor een Guyt en voor een Zot, alhoewel zyn Vermoogen hem verdedigde tegens het eerste, en zyn Hovaardy hem het gezigt ontnam van het laatste. Wat deed den Echo des Weerelds? die brogt fluks een ontstooken Zwavelstok by het lemmet van zyn kopere Studeerlamp, en zo dra had hy de Kronyk der Waarheyt niet nagezien op dat kapittel, of dat Sybillen-orakel bekrachtigde de stemme des Volks, en het vonnis der Wyzen. Madame Brandinopolis wiert nagegeeven, dat zy meer losse Japonnen en gestikte Rokken bedierf in eene maand, met die te bestorten en te bespuuwen, dan zy 'er met verdraagen versleet in zeven jaaren, dewelke zy dan vereerde aan haare Bre- | |
[pagina 327]
| |
tonsche Kamenier; zynde het een schande onder de Qualiteyts persoonen van eenige kleeders te zenden na de Stoffenschuurders, of schoon zy het geen oneer rekenen van 'er daagelyks nieuwe te borgen. Wat deed den Echo des Werelds? die zag 'er fluks de Kronyk der waarheyt op na, langs de behulpzaamhand eens Zwavelstoks, en dat Wetboek beademde aanstonde 's Volks vermoeden. De naauwgezette Huyshoudster van een Haringvliets Quaker, had zig zodanig lans de gewoonte der Schynheyligheyt weeten te verbloemen, dat zy nergens over doleerde als over de zonden Israels, over de ziels verhuyzing van de overleedene Huysvrouw des Quakers in den Aurora van Jakob Böhm, en over de droomen van den voorgaande nacht raakende het Nieuw Jerusalem. Wat deed den Echo des Weerelds? die stak een Zwavelstok in een ontvonkte tondeldoos, illumineerde daar mee een waslicht, en keek toen de printen na in de Kronyk der Waarheyt, waar op hy aanstonds dat dubbelzinnig Dier zag leggen tusschen een paar Hollandsche lakens, op de onbevlekte koets van den dood maagere Kassier der halsterrige Pietisten. Jonker Melksop gaf voor zo familiaar te zyn met de Juffers als een Boulonees Schoothondje, en daarom beroem de hy zig over het genot van meerder tal schoone Vrouwen, dan Biron snoesde op den ontfangt van gevaarlyke wonden. Wat deed den Echo des Weerelds? die nam zyn toevlugt tot het Orakel eens Zwavelsloks, ontstak daar aan een nachtkaers, en opende de Kronyk der Waarheyt, waar in hy flukx zag; dat dien Jonker Melksop ontrent zo veel ingang had by de Dames, als een brandende Lont in een Buskruyds molen, als een begorde Zog in een portugeesche Synagooge, of, als een Nouvellist ingang heeft in het staatkundig Kabinet van den Koning der Ga naar voetnoot* Bouloneesche Saucyfen. Donkere Jan, die dag en nacht zwoegde en zweete om den Armen te onderdrukken; die pas dartig per Cent intrest vorderde en ook kreeg op de beleende Juweelen van Fransje Groenewoud; die zyne Gebuuren verschalkte, die zyne Medemakkers bedroog, ja die alle de vastgestelden wetten der Zeedekunde verscheurde, riep eenmaal uyt in de Delfshavensche | |
[pagina 328]
| |
kermistent van den geweezen direkteur Jakob van Ryndorp, O dat is Duy**ls! op het hooren opsnyden van de volgende regels uyt de Hollandsche Zindelykheyt. O Juffers traanen, waarje oprecht zo wel als fyn,
Ghy zoud als beenders van Satinnen by 't dozyn
Mir ak'len werken!
Fluks ging den Echo te bed leggen; doch zo dra beyerde de klok geen twaalf, of hy stak een pik krans aan, door de bemiddeling eens Zwavelstoks, sloeg de Kronyk der Waarheyt open, en zag dwars door de Vygenbladers der Schynheyligheyt, dat dien Jesuietschen donkere Jan te polt galoppeerde na dien gevallen Engel, O dat is Duy**ls, om zig aldaar onder deszelfs duystere schaduwen te verkoelen met het zwart Vleesnat der Lacedemoniers. Doch eens in Conscientie gevraagt, wie gelooven de Heeren dat een eersten uytvinder der Zwavelstokken is geweest? weetje het niet, Geleerden, dan zal ik het zeggen. Apol, Minerva en de Zanggodinnen hebben dat Instrument t'zamengestelt in kompagnie. Minerva gaf 'er het fatsoen aan na een splinter van haar gebrooken Speer, Apol maakte 'er een bosje van en doopte het in een poeder gekomponeert uyt een afgekeurde Zonnestraal, en de Zanggodinnen beschonken daar mee de Geleerden, tot onderhoud hunner Wetenschappen; om des nachts te studeeren, als zo veele Spooken, om des nachts te schryven, als zo veele Vloekverwanten, om des nachts te mediteeren, als zo veele Valsche munters, en om des nachts te verzinnen, waar en op wiens kosten zy daags daar aan zullen middagmaalen, als zo veele 's Gravenhaagsche Chevaliers d'indrustrie. Dit gezegt hebbende veylde hy my een dozyn Bosjes, die ik hem rykelyk en dankelyk betaalde, waar op hy zig al lachende, vertrok tot aan de Laanpoort, en toen zig omkeerende, riep hy tegens den Echo en tegens deszelfs Gasten; Vaar welgeduchte Societyt, zo je nu geen trek krygt na de Beschaavende Geleerdheyt, is het altoos niet by gebrek van Zwavelstokken. Sapienti sat est. t'Amsterdam, by H. Bosch, zyn te bekomen, Historie des doorluchtigste Huize van Brunswyk Lunenburg. Behelzende de Vredes- en Oorlogs bedryven der Prinsen van dat Huis, zedert deszelfs oorsprong tot de krooning van George, Koning van Groot Britanje; als mede een uitvoerig verhaal van het werk der Successie, en van al het geen 'er diesaangaande in Engeland is voorgevallen. Uit het Engelsch vertaald, uitgebreid en vermeerdert door A.G. Luiscius, Rechsgel. |