Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
schen Virgilius en Ovidius, van een nieuwe Vinding, welke Vergelykenis uw Leezers een Denkbeelt zal geeven; Waarom dat een zeker Poeet te naauwer noot een spaansch Traktement kan bekostigen in Vader Jeremias Servetsteegs Kasteleny, onderwyl dat een erger Poeet den rol speelt van een Tempelier, by zyn Leeven, en een grooter tal Legaaten nalaat als een Financier, na zyn Overlyden? Ik beweer dan dat Virgilius den looste, doch dat Ovidius den verdienstigste is geweest. Virgilius was wel den beste Vleyer, maar Ovidius was den beste Poeet. Virgilius komt te voorschyn als den gelukkigste, doch Ovidius als den rampzaligste Dichter. Maro vleyde den Keyzer, beneffens de voornaamste Geslachten der Romeynen, dat was een bewys van zyn Loosheyt; en hy nam de Aloudheyt van Cesars stamhuys tot de Grondvest van zyn Gedicht; waar of onwaar is alhier het zelfde, alhoewel de Dichtkunde meerder deels bestaat uyt een Vinding, welke Vinding doorgaans zodanig wort opgeheldert dat deszelfs Eynde de Leugen is. Altoos hy won 's Keyzers gonst, en de Lof eens Monarchs is de grondlegging van een algemeene Goedkenning. Maro wist zig zo diep in te dringen in 's Vorsten gonst, dat hy een Medgezel wiert van zyn Persoon, Geheymen, Raad, en innerlyke Vermaaken, waar onder voor gewis wel een handvol Koppelaary heeft geloopen, zynde hy een vry kleynder Kompagnon als Macenaes, die zig daar mee meesterlyk behielp, en een uyltje scheen te, knappen, als den Vorst een Party van Tederheyt speelde met zyn Gemalinne. In tegendeel wiert Ovidius uyt de armen van zyn Vrienden en uyt zyn Vaderlant gesleurt, en verbannen in een ongezonde luchtstreek, of schoon zyn Misdaat zo tastelyk niet was, dat den Keyzer die dorst openbaar maaken, waar uyt ik besluyt; Dat Nasos Ballingschap sproot uyt 's Keyzert eenzydige Nyt ter liesde van Maro, en niet uyt eenig Misdryf, en dat Cesar hem verbande, bevreest dat hy zynen Gonsteling, zynen Pluymstrykenden Vergooder, mogt voorby kraaien. Doch Ovidius was van een al te hooge geboorte en al te ryk om een Vleyer te zyn, ten minsten zo een onbehouwe Vleyer | |
[pagina 206]
| |
als Virgilius; ook was zyn toeleg nog op Rykdommen nog op Toejuycghingen, zynde hy een vry en openhartig Edelman, geenszins verknogt aan de minste onedele Loosheyt. De Geleerden stemmen eenpaariglyk, Dat Nasos Dichtkunde kort, en echter voldoende, vol van Vinding, en nogthans Natuurlyk, en overvloedig is in Verscheydenheyt, doch beknopt, zo dat men zyn Oordeel, Geest, Geleerdheyt, Kennis, Welspreekendheyt, en een schoone Vinding, ziet doorstraalen in zyn Dichtkunde. Ook verspilde hy zyn Geest, Oordeel, nog Vinding niet op eene eenige verdrietige Geschiedenis, maar hy kwam in zyn Boek der Gestaltverwisselingen voor't licht als een zeedekundig en als een natuurkundig Wysgeer, als een beschaaft. Hoveling, als een wakker Soldaat, als een voorzichtig Bevelhebber, als een wys Staatsbedienaar, als een getrouw Borger, en als een Zeeman, een Vestingbouwer, een Bouwheer, en een verziende Starrekundige. Ook verstont hy den Landbouw zo wel, ja nog beter als Virgilius, als die'er met een grooter Uytgestrektheyt over redeneerde. Desgelyks was hy zo een tastbaar Nabootser niet als Maro, en niemant heeft hem tot nog toe verweeten, dat hy zig van den dronken Ennius of van eenige grieksche Dichters bediende, gelyk als Virgilius; en alhoewel hy 's Keyzers Gonsteling niet was, echter was hy Natuurs Gonsteling, en schoon Cesar hem zyn menschelyk Erfdeel, en zyn Vaderlant ontrukte, echter kon hy hem zyn lieftallige Dichtkunde niet ontwringen, door dewelke hy de Gêten en de Sarmaaten wist te verzachten, Volken alommers zo meegaande van inborst tegens de Vreemdelingen, als de Littauwsche Landedelen zachtmoedig zyn over hun onderhoorige Boeren. Wat aangaat de Taal waar door Virgilius wort opgetilt tot boven de starren, ik kan niet zien dat Ovidius min overvloedig, krachtig, zoet, welspreekent, of groots is geweest als zyn Mededinger, en aan die Wonderspreuk gelooven alle de Geleerden. Om 'er een eynde van te maaken zal ik 'er nog toedoen, dat indien Naso 's Keyzers Gonst, of zyn Zangnymfde Vleyery had beoogt, welke laatste Pest vry wel gezien was aan het Hof van August, dan zou Virgilius zig zo hoog niet hebben opgehê- | |
[pagina 207]
| |
ven op zyn geroofde Slagwieken, daar hy thans by de Schoolwyzen aangebeden wort als den God der Dichtkunde. Zo machtig en zo duurzaam is 's Vorsten Achting, Gonst, en Gevoelen, dat niet alleenlyk de Tydgenooten, maar ook de Nakomelingen lafhartiglyk die gediadeemde Goedkeuring komen te bekragtigen. Dat doet my gedenken aan den schotschen Jakob den eerste, een Vorst die Latyn sprak als een gebooren Pool, die te paerd reed als een Westindiesche Bootsman, die zeer na zo veel Theologie bezat als een Substituyt Krankenbezoeker, en die al ommers zo een Doodvyant was van de arme Toveressen, als de spaansche Inquisitie verbittert is tegens de ryke Joden. Die Koning schoof eens op een heldere dag een Schuyfraam open in de Audientiesaal, en na eenige Ogenblikken in de lucht gespekuleert te hebben, riep hy volmondiglyk uyt, Een Star, een Star! Fluks vloogen alle de Schuyfraamen open, en de Hovelingen vielen aan 't starrekyken, als zoveel Almanaks-wicghelaaren, en een schotsche Lord was den eerste die getuygde, dat hy 'er ook een zag. Een Yrsch, Kolonel, die een valschen Eed zou hebben gedaan voor een Achtendeel Aardappelen, zwoer by Chrest en by Sint Patrik, dat hy een Star in 't oog had die achthoekig, en nog wel zo groot was als de Zon. Een Brits Ridder, een ongemeen Yveraar van de Vossenjagt, doch een Doodvyant van den Oorlog, vloekte, Dammel! ik zie een Star van den omtrek eens Punchbaks. Maar een Walsche Graaf, die zo na vermaagschapt was aan de Gemalin van Ouwen Tudor, dat men 'er geen Spel tusschen beyden kon steeken, maakte het nog slimmer, want die zwoer by het witte hoofd van een groene Prey, Dat hy een groote en een kleyne Star zag, en hy zou dien Man die dat ontkende, een stuk uyt zyn Degen doen byten. Kort om de Hovelingen zaagen eyndelyk alle te zamen groote en kleyne Starren, waar op Jakob zyn breede schotsche Schouders ophaalde, en aldus uytgilde; Ach Lord? wat een Overvloet van pluymstrykende Narren heeft een Vorst tot zyn Raadsheeren. Op die wyze gedroeg zig Virgilius, doch dat beneemt daarom die Achting niet die ik heb opgevat voor zyn overheerlyk Heldendicht; ook zal ik het daarom onder geen stoelen nog ban- | |
[pagina 208]
| |
ken steeken, dat ik den eersten acht, en den tweeden bemin. Ik bemin Ovidius, wiens Vinding, Verstant, en Taal, overeenkomt met zyn Geboorte, zacht, lieflyk, en edel, redelyk, opmerkent, verstandig, van een goed oordeel, leevendig, aardig, vermaakelyk, aanvallig, en aantrekkelyk. Ook is Ovidius styl op veel plaatsen beweegelyk, heldaftig, grootmoedig, prachtig, welbespraakt, vergelykende, gestaltgeevende, buygende, opstellende, verzinnende, en t'zamenvoegende, alle welke Karakters te vinden zyn in zyn zachte Dichtkunde.
Uw Dienaar,
Den Nasonist. | |
Heer Echo des Weerelds.Dewyl ik weet dat je nog graager zyt na wat Nieuws, als na wat Ouds, zal ik uw een aardig Bescheyd mededeelen. Een zeker Heer met een oud ryk Wyf in den echt verzaamt, om den broode, kwam onlangs by een Portretschilder, om zig te laaten kontersyten. Meester (sprak hy) ik wil geschildert zyn gekleet als een Metselaar, met een Schootsvel voor 't lyf, en een Troffel in de vuyst. En waarom zo toegetakelt, vroeg den Schilder, en den Heer repliceerde; Om dat ik dag en nachs onlêdig ben in de Reparatie van een oud Huys.
Wel eer, Ons Zeer. Op heden worden afgelevert de Poeetische Blyspeelen van Jakob Campe Weyerman, vermeerdert met het blyeyndent Treurspel van den Persiaansche Zydeweever, de Gezangen van Anakreon, beneffens den Sleutel van het geheele Werk. De Boekverkoopers worden verzogt van het Geld met de Quitanties franco over te zenden aan Hendrik Bosch, Boekverkooper tegens over het Meysjes Weeshuys, tot Amsterdam, By H. Bosch zyn ook nog eenige exemplaren te Bekormen van den Amsterdamse Hermes 1 en 2. Deel, Ontleeder der Gebreken 1 en 2 Deel, Echo des Weerelds, 't Zamenspraken der Dooden 6 deelen, Moses Markus tegen de ooden, allen door den zelven Auteur. |
|