het Kwaade weet te schiften, dat is om my wel te doen verstaan, die het Kwaade by hooren Zeggen, en het Goede kend by Oefening. Ik moet een Vrouw hebben tot een Medemaat, en niet tot een Minnekind; ik ben na een Vrouw belust die verstandiglyk praat met voorbedachte Raade, alseen Wysgeerin, en niet die te hooi en te gras iets Aardigs snapt, als een voorbaarig Wicht. Ik moet een Vrouw hebben, myn Heer, die my jaarlyks gezonde en sterke Zoonen of Dochters kan toetellen, en niet die my Kinders geeft die altoos Kinders, ziekelyk, week, en onsterk verblyven, of lynrecht uyt de Geboorte nederdaalen in het Graf?
Om nu zo een Vrouw te bezitten moet men ten minsten een Jufferslot trekken van Twee a Vier en Twintig, in stee van een Kermispops Nul van Dertien Jaaren; de Laatste geeft ons Windeyers, en de Eerste komt te Markt met frische Kuykens. Wat my belangt ik zou liever met een Dame van Viermaal Twintig, als met een Kleuter van Tweemaal Zeven in de Huuwelyksfuyk kruypen, want ik zou vry zo vergenoegt zyn in my te vergaapen aan die inlandsche Antiquityt, in te leggen luysteren na die gevoorde Sibille, of met een Nachtkapittel te leezen in die overoude Kronyk, als te speelen met een Pop, te luysteren na een Papegaay, of te studeeren in een A B Bordtje; zynde 'er al zo veel Onderscheyt tusschen den Ouderdom en de Jeugd, als tusschen een Konststuk van den groote Titiaan, en een graauw Konterfytsel van Jan Baptista Biset.
Doch daarom ben ik niet geresolveert om een oude Medaille te overschroeven, of schoon zy 'er nog zo jeugdig uytziet, want een jeugdig Gelaat opeen ouden Romp, is als groene Mosop een gryz Eykenboom, of als een besneeuwde Haagh van groenende Taxis, Laurier, of Hulst, het groent lieflyk voor hot Oog, maar het is vreeslyk koud op den Tast. Neen, ik wileen Dame trouwen by of ontrent van myn Jaaren, want slaa ik 'er een aan die veel jonger is als ik, dan zal ik van haar Gedrag, en een ouder zal van myn Gedrag jaloers worden, en dat is aan weerskanten de Duy **l. Daarenboven konnen wy dan malkanderen niet uytschelden, ik haar voor een oude Waarzegster, en zy my voor een afgeboende Luywagen; gelyke Jaaren gelyke Liefdekrachten,