Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– AuteursrechtvrijDes Echos beschouwing over de danskunde.Het is opmerkens waardig dat de Jagers of Forestiers meestentyds gekleed zyn in het Groen, een Koleur overeenkomstig met de Blaaders der Boomen, en met het Gras des Velds; waar door het naauwkeurigste Wild hun niet eer mistrouwt, voor dat die Scheut, die volgens Boileaus dichtkundige Omschryving door het Oog wort gevolgt, en met een Blixem los barst, het nedervelt, of dat men 't het Net over het hoofd haalt. Op die wyze fatsoeneert zig de Duy**l na de Zwier aller Menschen; ontmoet hy een hovaardig of een quistig Man, dan vertoont hy zig in de Gedaante van een Vleyer; en heeft hy een Gierigaart in 't Oog, dan schiet hy die toe met een Belooning. Hy heeft een Appel voor Eva, een Druyvetros voor Noach, en een Beurs voor Judas. Hy is een Kok die voor alderhande Monden kookt, zyn Leest past op Ieders Schoenen, hy heeft een zeker Iets dat aan Allen behaagt, maar inzonderheyt vertoont hy zig aan de Jeugd onder de Gedaante van een fransch Dansmeester. De Ouden Schilderden een jong Man of een jonge Dochter, moedernaakt, de Oogen besluyert, de Rechterhand gebonden op den rug, de Linkerhand vry, en de Tyd volgde de Hy of de Zy, dicht op de hielen, trekkende van tyd tot tyd een Draad uyt die Sluyer. Dat Zinnebeelt was gekonterfyt in een naakt Postuur, om aan te wyzen, hoe weynig Geheymhouding het had gebruykt in zyn Vermaaken en Wellusten, de Rechterhand vastgeboeit betoonde dat het nooit iets | |
[pagina 171]
| |
behoorlyks dee, en de vrye Linkerhand wees aan dat het alles averechts en verkeerdelyk uytvoerde. Het wat blind verbeelt, tot een Bewys dat het zyn eyge Zotheden niet kon bekennen, doch de Tyd die het van naby opvolgde opende allengskens deszelfs Oogen, om het tot de Kennis van zyn opgevatte Dwaalingen te brengen. Dat Konterfytsel is vry natuurlyk, doch indien de aloude Wysgeeren dat naakt Schepsel hadden verbeelt Danssende en Huppelende, dan zou het nog al ommers zo natuurlyk zyn geweest, en dat zal ik door de ongeblankette Schilderey van de Danskunde, geschetst na de Historien en na de Ondervinding, goed maaken en bewyzen. Den florentynsche Petrarcha die ontrent de Zwaarte der Danskunde kende, noemt dat Vermaak, een Spoor des Wellusts, en een Cirkel waar in de Duy**l het Middelpunt is. De meeste Juffers die op het Danssen verzot zyn, keeren doorgaans verslimmert, nooit verbetert, na Huys, zegt den Echo des Weerelds, die wel eer geen kleyne hand of liever voet heeft gehad in die Sprinkhaans Exercitie. Na dat den Historieschryver Justinus omstandiglyk de Ongebondenheyt van den Koning Ptelomeus, als de voornaamste Oorzaak en het Werktuyg van zyn Neerlaag, heeft gebazuynt, voegt hy 'er by het Gevedel en het Danssen, zynde die Vorst alzo vlug ter Fiool als een Cosimo, en zo rap ter Been als een Monsieut Deschars. Het is onbegrypelyk dat een Mode die de eerste Handleyding gaf tot zo veel Ongelukken nog achtervolgt wort, en hun Belyders brood kan geeven. Eenige weynige Voorbeelden zal ik aaahaalen die myn Stelling zullen bewaarheden. De schoone Herodias betoverde zodanig den Koning Herodes door de Vlugheyt van haar Hielen, dat hy een ligtvaardigen Eed zwoer, van haar alles te geeven, en niets te wey geren wat zy zou gelieven te vraagen, en daar op moest het Hoofd van Johannes opgebrogt worden in een Schotel, een al te groot Geschenk aan een paar over de Vloer dryvende Vrouwenbeenen. Robert den Hartog van Normandyen staat geboekt voor een byzonder Liefhebber van het Danssen, en noghtans was hy zelfs zo stram van Kooten als de meest altoos stilstaande Raders van | |
[pagina 172]
| |
een Gierrigaarts Keukenspit. Het gebeurde eenmaal dat hy een luchtje ging of liever reed raapen ontrent het Dorp Falaise, min berucht door het Blyspel van Monsieur Palaprats Borger van Falaise, als door Roberts Avontuur met de vluggehielde Arlette, een Boerinnetje uyt die Plaats. Dat Wicht danste onder een met veelkleurige papiere Strikken en met beplakte Eyerdoppen vercierde Meyboom, en een kort Rokje was zo goedgonstig aan des Hartogs nieuwsgierige Blikken, dat het hem de welgemaakste Beenen dee zien, die by Menschen Geheugen een Dorps Meyboom begenadigden. Den stramme Vorst wipte uyt den Zadel, nam Arlette by de hand, en brogt haar in de naaste Herberg, alwaar hy een lekker. Avondmaal en een zacht Bed besprak, en op die Nacht ondervond, waar en in wat Middelpunt dat die welgemaakte Beentjes uytliepen en eyndigden. Den Historiesche Schryver Havart, myn Zegman, zegt, dat de schoone Arlette zo gedienstig wiert, ziende dat den Hartog eenige vermeenigvuldigende Mynen begon te maaken, dat zy haar Hembdje openscheurde van den hals tot door den Onderzoom, zeggende, Dat het onbehoorlyk zou zyn, dat die Voorslip den Vorstelyken Mond van haaren geduchten en genadigen Heer zou disgratieeren, of aanraaken. Uyt dat Nachtbal sproot Willem den Conquerant, naderhant Koning van Engelant, die om te toonen dat hy mee een goed Dansser was, Harold den Koning van Noorwegen uyt dit Leeven danste, in den Doodendans van de Hastingsche Bataille, op den veertiende October, des jaars Duyzent ses en Sestig. Owen Tudor, een Wals Edelman, een groot Liefhebber van op den Rooster gebraade Kaes, maar nog grooter Liefhebber, van het Danssen, danste op een zekere tyd voor de Koningin Katharina, en hy viel zo aangenaamlyk in haaren Schoot, dat zy trek kreeg om zyn Bekwaamheyt te proeven op den Dansbodem van haar Koninglyk Ledikant, uyt welke ongeoorloofde Dans zulke Doodelyke Onlusten ontstonden, dat de lydende Onderdaanen dien Sprinkhaan, en de gekroonde Krekel tot in de grondelooze Holte van Proserpinas Fiool de Gambe verwenschten, en de gehoepelrokte Viool beneffens den ligtgehielden Strykstok overgaaven aan Plutos Genade. | |
[pagina 173]
| |
Een jong Grieks Edelman zag eens toevalligtyk de Schoone Panaretta, die zo vlug van Kooten was als een Tygers Welp, doch minder wreed, over de planke Vloer van een grieksche Dansschool glyden, waar op hy zo geweldiglyk verlietde op die Schoone, dat hy een halve Eeuw lang niets anders droomde als van Panaretas buygzaame Knieschyven. Ha Zwierige Panaretal (Gilde hy volmondiglyk uyt) wie moet zig niet over uw verwonderen, wie zal uw niet lieven, die uw maar eenmaal ziet Danssen na de Maat? O verwonderlyke, O g**ddelyke Panareta! Ik heb Oud en Nieuw Romen gezien, ik heb veelc schoone Steden doorwandelt, veele bekoorlyke Vrouwen behandelt, doch ik heb nergens de Weergaa ontmoet van Panareta. Alle zyn zy maar Schuyra en Pimpelmeezen vergeleeken by Panareta. O hoe danste, hoe trippelde, hoe draaide zy op haar welgemaakte Pootjes, met wat een Zwier, met wat een Bevalligheyt glee zy als een heylige Schim over de gladde Zaalen! Gelukkig die Man die haar zal genieten. Oalderonvergelykelykste, en eenigste Panareta! Was dien jonge Griek verlieft, of was by uytzinnig, Leezer? Hy was het Bevde, zegt den Echo des Weerelds. Toen Xenopbon een geruyme tyd had gepapegaayc over de Liefde, en toen hy vruchteloos Hemel en Aarde bewoogen had, om Sokrates beneffens de andere Gasten tot die Hartstogt te beweegen, besloot hy zyn doordringent Discoers met het Tusschenspel van een wellustige Dans tusschen Dionysius en Ariadne. Eerst vertoonde haar Ariadne toegemaakt als een tintelende Bruyd, en korts daar aan verscheen Dionysius danssende na de Muziekmaat. Alle de Toekykers waaren ingenomen met Verwondering over het Gedrag des jonge Mans, en Ariadne was zelve zo bewoogen door het Gezicht, dat zy geen Moment kon stil zitten. Een wyl daar na aanzag Dionysius tederlyk Ariadne, en ontstooken door de Liefde, boog hy zig neerwaards tot aan haar Knien, omhelsde haar het eerst, en kuste haar met een Bevalligheyt; zy omarmde hem insgelyks, en kuste hem met dezelve Genegendheyt, etcetera, na den Inhoud des Dans, waar op de Omstaanders haar zeer toejuyghten, en beyden hooghlyk preezen. Toen Dionysius oprees hefte by haar ook op, en | |
[pagina 174]
| |
veele aardige Gebaaren, Omhelzingen, Gekus, en Liefdepligtpleegingen passeerden 'er tusschen beyden; waar op de Toezienders, ziende de onderlinge ongeveynsde Kusjes van den braaven Bacchus en van de overschoone Ariadne, vielen zy te zweeren dat zy malkanderen oprechtelyk beminden, en wierden zo ontvonkt door dat Voorwerp, dat zy elkanderen begonden op te wekken, als of zy wilden gaan vliegen. Ten laatsten ziende dat die Twee steeds malkanderen omhelsden, kusten, streelden, en vaardig stonden om te Vertrekken na de Bruyds Slaapkamer, wierden zy alle zo verrukt, dat de Ongetrouwden zwoeren fluks te willen Trouwen, en de Getrouwden riepen aanstonds om hun Paerden, en galoppeerden te viervoet na hun Vrouwen. Konden onze Dansmeesters en Dansjuffers de Hartstogten van Multiplicamini zo weezendlyk aanblaazen, wat zouden die Konstenaars en Konstenaaressen groote Pensioenen trekken van zommige ongeduldige Vrouwen, die, Helaes! hun zwaarmoedige Mannen met geen Windassen of Dommekrachten konnen opbeuren, en gevolglyk des Nachts zo wel-weeten wat dat de Klok geslaagen heeft als de Klapperluyden, die gelyk als de Haanen den Dageraat verkondigen. Gregorius Nazianzenus die welspreekende Theologant verhaalt van zig zelve, dat een zeker Edelman hem benevens eenige andere Bisschoppen op de Bruyloft noode van zyn Dochter Olympia, doch dat hy dat Verzoek plat afsloeg, zeggende, Dat het een buytenspoorig Schouwspel zoude weezen, een ouden podagreusen Bisschop te zien zitten tusschen de Danssers. Die vroome Prelaat oordeelde dat een deftig Man zelfs geen Toekyker, ik laat, staan een Huppelaar behoorde te zyn op een Dansfeest. Den groote Marcus Tullius zegt, Dat een nuchtere Persoon nooit danst en daarom verbood den Keyzer Demitiaan het Danssen aan de Romeynsche Raadsheeren, en hy bonsde 'er verscheyden uyt den Raad die meer na hun Hielen, als na hun Achtbaarheyt scheenen te luysteren. Den Wyngod is na verdienste gedoopt Chorius, dat is Dansser, een Teken dat de Dronkenschap en de Danskunde wel konnen 't zamen gaan. Of Scaliger mee niet aan zyn derde | |
[pagina 175]
| |
Fles had getornt, toen hy zo konstiglyk danste voor den Keyzer Maximiliaan, kan ik niet wel zeggen; doch ik weet dit, zegt den Echo des Weerelds, dat 'er een danssent Filosoof as ommers zo vrolyk uytziet, als een Knorrende Bleekers Dog over een gestoolen Margpyp, en dat het de Geleerden beter past in hun met Bontgevoerde Laerzen te zitten mymeren over een warme Studeerstoof, als met een paar omgekeerde Schoenen te komen aanslurven op een Parysche of op een 's Gavenhaagse Dansschool. Ondertusschen weet ik wel dat de Voorstaanders van het Danssen my konnen tegenwerpen, dat de Romeynen voornaame Priesters hadden de Ga naar voetnoot* Springers genoemt, en dat oen zeker Filosoof den Oorsprong van de Danskunde toeschryft aan den Hemel. Alle de hemelsche Licghaamen Danssen volgens zyn Zeggen, den Oceaan danst, het Hart der Menschen en Dieren danst, en alle de ondermaansche Licghaamen volgen de Maat van die aldereerste Beweegelykheyt. De Danskunde bezit iets bovennatuurlyks, volgens hun voorgeeven, dewyl zy altoos gebruykt wiert in de Offerhandens, niet alleenlyk by de Deliers, die alle hun Gebeden vergezelschapten met Danssen, maar desgelyks by de Indiaanen, die de Zon vierden danssende, als of zy daar langs het Bal van dat Gestarnte poogden na te volgen. De Zanggodinnen worden door de Poeeten geschildert danssende rondom haar Fonteyn op den Berg Helikon. Den Dichter Pindarus noemt. Apol den Dansser, en de Drie Bevalligheden worden huppelende en danssende afgeschetst. Ja Protheus die zo berucht is by de Poeeten, als Stortenbeeker befaamt is by de Hamburgers, heeft zig door niets anders als door de Danskunde vermaart gemaakt by zyn Tydgenooten en by de Naneeven. Die Knaap was zo oen uytmuntent Dansmeester, dat hy alles kon nabootsen door zyn Snelle Beweegingen, gelyk als een goed Tonneelspeelder alderhande Karakters nabootst door een natuurlyke Navolging. Dus zegt men dat die Protheus zomtyds de Vloeibaarheyt des Waters, nu de Snelheyt des Vuurs, dan de Buygzaamheyt der Boomen, huyden de Razerny des Luypaerds, morgen de Fierheyd des Leeuws, in | |
[pagina 176]
| |
't koft, de Natuur aller Zaaken kon naaapen en verbeelden. Zy voegen 'er by, dat de Geneesheeren de Gezondheyt verdeelen tusschen het Baaden en het Danssen, en Galeen die zo verroest was op zyn Ses en dartigste Jaar als het groote Rad van den Moordmolen op het Vilvoordens Kasteel, roemt, dat hy een grooter Tal Kranken herstelt heeft door het Voorschrift van Danssen en Springen, als door alle zyn andere Voorschriften. De Doktooren geeven voor Redenen van Wetenschap, dat de Wandeling de Beenen oeffent, dat het te Paerd ryden de Ingewanden verfrischt, dat het in de Koets luyeren de Nieren verquikt, en dat de Scheepvaart de Maag en de Herssens herstelt, doch de Danskunde alleen, zeggen zy, is de Santinne, die dat alles en nog meer kan en zal uytwerken. In't kort dewyl zy zien dat myn Bestek ten eynde loopt, komen zy met een Drom van Argumenten op my aanzetten, des zal ik hun niet anders repliceeren, Als dat ik de Danskunde beschouw als een ouden vervallen Tempel, die nog te hooi en te gras wort bezogt en geeert by den onbezonnen Yver, of schoon men ziet en tast dat den Beschermh, met al zyn Kracht en Macht 'er zo geheelyk is uyt verhuyst, als de Kracht en Macht verstooven is uyt een Loot Thee, dat eerst door Madame, ten tweede door de Kamenier, en ten laatste door de dienstbaare Meyden is afgetrokken. By H. Bosch, is Gedrukt, Reyzende Chinees, op bevel en kosten van zynen Keyzer, gevende dezelve kennis van den Staat en Geschiedenissen der Wereld, dog wel byzonderlyk van Europa, beschryvende desselfs Steden, Gewoontens, Wetten, Zeeden, Regeeringsform, &c beneffens een omstandig berigt van het Chineesche Ryk, en desselfs Heerlykheid; van den Turkschen Alkoran, &c. In 't Hoogduits beschreven, door de Autheur der Samenspraken in het Ryk der Dooden. Waar mede Maandelyks zal gecontinueert werden, en by de voornaamste Boekverkopers in de Hollandsche Steden, voor 6 Stuyvers het stuk, te bekomen zyn; komende voor ieder Deel een Plaat, in quarto, als voor de Hoogduitsche 2 deel. en zyn ook eenigen van eersten te bekomen. |
|