| |
| |
| |
No. 21
| |
Maandag, den 10. Maart 1727.
Ante ferit quam flamma micet.
VEeltyds bedient zig een Advokaat van de Leugen, om te geraaken aan de Waarheyt, en ik bestudeer veeltyds de Fabelen, om'er de Historien in op teloopen; ook vergrypt zig een Man niet ligtelyk in die Keus, dewyl de Historieboeken al ommers zo veel Fabelen, als de Fabelen Waarheden, bevatten.
Het luftme thans, om de bekende Fabel van Jason die het Gulde Vlies verrooverde, te verklaaren, maar te verklaaren op een Historische, op een Zeedekundige, en op een Vrolyke wyze. Doch dewyl die Fabel zo bekent is by de Natuurkundigen van de verborge Waarheyt, als de beruchte Madame Therese befaamt is by de Liefhebbers van de naakte Waarheyt, zal ik het Hemd over den Rok trekken, om eensklaps met de Verklaaring te beginnen.
De Chimisten, de Alchimisten, en de Valsche Munters, hebben Jason geadopteert tot hun Beschermheylig, dewyl zy
| |
| |
vaststellen, Dat die Fabel een stofscheydende Les vervat, en dat die Daaden die hy so gelukkiglyk geduurende zyn Krygstogt uytvoerde, alleenlyk de Gestaltverwisselingen der door het Vuur veranderde Licghaamen uytmaakten, zynde het Gulde Vlies dat hy bemachtigde na een oneyndigen Arbeyd, niets anders als den Steen der Wyzen.
Andere Schryvers, en onder die andere pronkt in het voorfte Gelit den grieksche Schryver Suidas, beweeren, dat het zo genaamde Gulde Vlies een op Schaapsvellen gepent Boek is geweest, welk Boek het vergult Geheym der Goudmaakery vervatte, en welk Boek Jason aan den Koning Aetas ontfutlelde door deovaale Bemiddeling van de Schoone Medea, dewelke hy had weeten te verlokken door een zeker Soort van Venkelzaad, waar na de Juffers al ommers zo gulhartiglyk happen, als de Leysters happen na de roode Qualsterbessen. De Goudzoekers voegen'er by, Dat het Stieren moeten zyn die gelooven dat'er eertyds Stieren wierden gevonden, die Vuur en Vlam langs hun Oogen en Neusgaaten konden uytschieten, of dat'er een Schaap was geweest, dat een goude in stee van een gemeene Wol voerde. Niemant ten zy hy niet wel met het hoofd was bewaart zou zyn Zegel hangen aan alzulke Verdichtselen, doch dewyl het grootste deel des Menschdoms geen Achting betuygt voor dat Schoon, dat men gemaklyk en genoegzaam zonder eenige. Moeite bejaagt, en dat het zig alleenlyk verwondert over die Zaaken die men niet als als met de uyterste Gevaaren verkrygt, daarom hebben de oude Wyzen hun Wysbegeerte verborgen onder diergelyke Zinryke Verdichtselen, gelyk als de Egyptenaars hun Konsten en Wetenschappen verschuylden onder de Beeldspraakelyke tekens.
De Wapenschildvoerders zyn ook ten deelen verschuldigtaan Jason, voor hun Ridder Orde van het Gulde Vlies, schoon zy het niet willen bekennen; doch het goud Lammetje, dat dubbelt toegevouwen onder aan dat Ridder-teken hangt, styft myn Zeggen. Dewyl zommige Westfaalsche Jonkers en Munstersche Malthesers, min bedreeven zyn in de Wapenschildkunde, als in de Geslachtrekening van hun Zwynen en Biggen, zal ik ter loops de Geboorte van die Ridder-Orde ophaalen.
| |
| |
Den geleerde Vossius vertelde eenmaal onder een Glas Wyn aan Monsieur Colomês, dat het hem nog zeer Wel heugde van te hebben geleezen in een oude Vlaamsche Kronyk, dat Filip den Goede, Hartog van Bourgonje, de Ridder-Orde van het Gulde Vlies had ingestelt, op de Ontdekking van eenige goudgeele Wol van zyn Maitres, zynde de Rossettes nog huydensdaags zo verwaand over die verheerlykte Ontdekking, als de Spaanjaarden trots zyn op de Ontdekking der Goudryke Indien.
Andries Favin getuygt dat zelfde in het Begin van het Tweede Deel van zyn Schouwburg van Eer, met deeze, of met diergelyke Woorden.
Anderen, zegt hy, zeggen, dat Filip bygenaamt den Goede, Hartog van Bourgonjc, een innerlyke Gemeenschap van kontrabande Winkelwaaren had opgerecht met een schoone Brugsche Dame, een Vlaamsche Stad al ommers zo befaamt door haar jaarlyks Gewas van schoone Juffers, als de Stad van Schoonhoven wegens haar lekkere Fonteynkoek, als Antwerpen wegens haar konstryke Vrydagsmarkts Schilders, enals Bieda befaamt is wegens haar ongekookte groene Bieren. Op een nootschikkelyke Ochtenstond vereerde dien Hartog die schoone Doodzonde meteen vroeg Bezoek, als wanneer hy op haar Toilet eenige gekronkelde goudgeele Kervelblaadjes zag leggen, die die bekoorlyker Juffer 's Avonds te vooren had uytgewied uyt den Bloemtuyn der Liefde. Eenige Hovelingen, die schaduwen der Vorsten, die dien Hartog waaren nagevolgt tot in de Slaapkamer, belacghten de Zorgeloosheyt van die begonstigde Dame, dewelke die klinkende Peesen van Kupidos Handboog zo mildaadiglyk als een Oogbalsem ten toon stelde voor de ongewyde Blikken der Leeken, waar op den Hartog hun al lacghende toebeet, waarschynlyk om dat vergult Geheym door een Orde van het eygen Metaal te verbloemen; Lacgh niet met dit Goudgeel Dons, Heeren, want ik verzeker uw dat'er thans meenig Kavalier zig vervrolykt met dit Voorval, die nooit de Eer zal hebben van omhangen te worden met de Orde van het Gulde Vlies, welke Orde ikzal oprechten ter Eere van deeze Goudgeele Avontuur.
Is dat geen Bewys, Leezer, dat zo het Leeven zomtyds hangt aan een Zyden draad, de Eer mce nu en dail afhankelyk is van een Goudgeel Haair.
| |
| |
Maar een ander Soort van Schryvers komt ter baan met een ander Sprookje, en beweert, dat de Argonauten in Zee staaken om de Schatten der Scytiers te gaan Plonderen, (een Natie voor en na zo ryk als de hedensdaagsche Natie der Schilders, der Dichters, en der Muziekanten) en het is een Gek diecen andere Verklaaring pend over het Gulde Vlies. Want (zeggen die Schryvers) het is zeker dat de Afgonst de Schaduwe is der Rykdommen, dat die Schaduw de Schatten vervolgt, gelyk als de Armoede de Geleerden nadraaft, en dat men wel voorgeeft om Wraak te willen vorderen van een ontfangen Ongelyk, maar dat de Hoop op Buyt meeftentyds de beweegende Oorzaak is der Oorlogen. Ook kan het wel zyn (voegen zy'er by) dat die Argonauten hadden hooren mompelen, dat'er eenige Watervallen waaren na by den Berg Kaukasus, die goude Korrelen met hun bruyssent Water meesleepten, welk Goud de Scytiers dan vongen in Zeeven met Fuyken, welke Fuyken waarent' zamengestelt uyt onbereyde Schaapevellen, en dat die Goudvischery de Zeylsteen was die hun begeertens trok, op hoop van'er een Schaapsvel vol Goud van te zullen erven. Dewyl nu die Zeevaart uyt Thessalien na Scytien alzo veylig was als het Inkomen in de Haven van Ostende, en dat de Gevaaren zo veels te schrikkelyker scheenen, hoe minder de Kennis Argonauten hadden van de Navigatie, daarom hebben de Dichters alle die Zwaarigheden verfiert die zy'er van opgeeven.
Doch zonder ons op te houden met die Uytleggingen, die, gelyk als de Liefhebbery der Hoorntjes, der Schelpen, en der Vogelnestjes, keuriger zyn als profytelyk, laar ons Iason eens van een andere kant beschouwen, en dan sal men zien, dat hy geen Gierigaart als Teunis zonder Ziel, of geen Zeeroover is geweest als Klaes Kompaan, nog dat hy zoveel veldsspoede om een Hand vol Goud by een te schraapen, want het voorneemen des Fabeldichters is om Jason voor te stellen als een wys en als een voorzigtig Man. Daar wort gezegt dat Iason de Geneeskunde leerde by den Centauer Chiron, die op de Gebergtens woonde, en dag en nagt joeg, waar door hy de Kruyden zo grondiglyk leerde kennen ale Monsieur Tournefort, daar onze Studenten in de Medicynen de Kruydkunde bestudeeren in het uytgeparste
| |
| |
Vocht des Wyngaards, of ten uytersten in nu en dan een Les tegaan flabben in den Akademische Kruydtuyn, of in het zindelyk opstellen van een Herbarius vivus, zeer na van zo veel gebruyk als een geschildert Uylebort. Ik zal met eens zeggen dat den Naam van Iason af komstig is van de Grieksche taal, en de Geneeskonst beteekent, en echter wort'er niet gerept dat hy ooit eenige Hulpmiddelen heelt geordonneert, of eenige Kranken geneezen. Het eerst is vry ongemeen, doch het laatste vry gemeen by en onder onze Geneesheeren. Men behoeft daarom ook niet te gelooven, dat Chiron meer een Ziels-als een Licghaams Geneesheer is geweest, maar men mag wel vaft stellen, dat die Centauer aan Iason dat geene leerde dat een Man nootzaakelyk dient te weeten, ik meen de Wysheyt en de Voorzichtigheyt. En waarlyk ik geloof dat Iason van dien uytmuntenden Meester leerde, hoe een Man zig behoort te gedragen in Vooren in Tegenspoed; wat dat he Tegengift is, dat men gebruykt tegens de onzuyvere Wellusten; door wat Middelen men de Gramschap kan betoomen; door wat Kragt men de versoekende Heerszucht kan verjaagen; en door wat Geheym de Gierigheyt de eerlooste aller Ondeugden kan ten onder gebrogt worden. Dus zegt men dat Iason voorzien met die krachtige Wapens veele en grote Zwaarigheden te boven kwam, en dat hy na Colchos gereyst zynde, de vuur en vlamspouwende Stieren betoomde en wist te overwinnen. Doch de Dichters hebben door die raazende Stieren geen Stieren, maar den Toorn, de Hartnekkigheyt des Geests, en andere Hartstogten willen verbeelden, en ons door die Fabel onderwyzen, dat die Man vuurbraakende Stieren overwint, en Monsters overheert, die zig onderwerpt aan de Reden, en die daar langs over de Lusten des Vleeschs en over de Hartstogten der Ziele komt te triomfeeren.
Aangaande den Draak die Iason wist in slaap tesuyen door de Bemiddeling van de schoone Medea, daar oogt den Dichter op een tweevoudigen Zin, voor eerst leert hy, Dat de Nyt wyslyk kan beteugelt worden door een goede Raad en door de Voorzrichtigheyt. En ten Tweede bewyst hy handtastelyk, Dat een jonge Juffer altoos het konstje fix heeft om den ouden Draak
| |
| |
van een waakzaame Moeder, en den gryzen Leeuw van een Oog in het zeyl houdenden Vader, in slaap te toveren, als zy trek krygt na het verbooden Duel. Een Sprookje uyt Hondert duyzent zal dit Argument bepleyten.
In het Bosch tusschen Brussel en Leuven, woonde een stokoude Heremyt, die'er alzo gerimpelt uytzag als de, Stam van een gryze Olm, en die zig 't zedert een halve Eeuw had beholpen met Water, Brood, en met Raauwe Kruyden. Zyn Hoofdhaair was gemat gelyk als de Maanen van een Trekschuyts Paerd dat zo effen uyt de Wey is gehaalt in het midden van een dikke Mist, enzag'er zo verweert uyt dat den Beul geen slimmer Paruyk zou konnen voor den dag brengen na een 's Hertogenbosche Executie van Meyereys Zwartmaakers. De Tyd had zulke diepe Vooren op zyn Voorhoofd geploegt, dat men'er Pasteybakkers Rolstokken in kon verbergen, en hy was zo Duy**s maager en schraal door een onophoudelyk Vasten, dat men dwars door zyn Huyd een Abeel uyt een Ypenboom konbekennen. Daar by was hy zo onverdraaglyk Heilig in zyn Gedrag, dat hy min tyd van doen had om vyf a ses Mirakelen tebeslaan, als een Laplandsche Toveres nodig heeft om een voorspoedige Wind te verkoopen. Den Hartog van ***, op die tyd Gouverneur van de Spaansche Nederlanden, had dien Woudhevlig eens in paffant gezien, en daar aan gedenkende op een half nuchtere Avonddebauche, zey hy tegens zyn Gonsteling den Baron Mal**, Ik geloof niet, Baron dat'er een Meysje in geheel Bra and is, dat dien vermaagerden Heremyt zou konnen debaucheeren, waar op dien Gonsteling repliceerde, dat hy behoudens de Achting voor zyn Hoogheyt van een tegenstrydig Gevoelen was, en een Maitres van de laagste Klasse kende, die bekwaam was om de Kolommen van Hercules te animeeren tusschen haar Tetten, en om den Steenen Roelant te dissolveeren met haaren Adem, en dat hy drie hondert Pistoolen veyl had om dien Hartog daar van to overtuygen. De Weddingschap ging aan, en daar op vloog den Baron na die bekoorlyke Toveres, die hy opeen stel en sprong behoorlyk instrueerde, en daagsch daar dee geleyden na dre Woudbroeders Heremitagie.
| |
| |
Dat Popje schikte zig op à la Bergere, haar blonde Lokken waren vastgestrikt met een groen Lint, den Hals en den rollenden Boezem naakt, de Armen opgestroopt tot aan de Elleboogen, zy droeg een rooskoleore Kasaquyntje over een kort wit Armozyne Rokje, vorders was zy gekoust in Celadonne zyde Kousjes, en alzo lugtig geschoentals een jaagende Nymf van Diane, of als een vlugge Danseuse van het Opera. Indien Opschik klopte zy tegen het vallen van den Avond aan de deur der Heremiragie, en zo als den Waldbroeder de Klink opligte trat zy in de Cel, zeggende, Dat zy een verdwaalde Maagd was die ter Liefde van O.L.V. ten Bystant hem had en smeekte om haar te herbergen tot aan den Dageraat, dat zy hem de alderminste Ongelegendheyt niet zou veroorzaaken nog in zyn Rust nog in zyn Gebed, maar als een Katje in een Hoekje zon kruypen zonder bem op een Meysjes lengte na te naaderen. Den Heremyt, scheen met die Visite maar maatelyk gedient te zyn, doch dewyl dat Armozyne Wicht zonder zyn Toestemming at te wachten, reeds in een Hoekje van de Cel zat nedergehurkt, zweeg hy stil en ging zitten leezen. De Historie zegt niet of hy dat Gebed kort of lang mankte, maar wel dat hy een Lamp ontstak, en een stuk zware Brood en een aarde Kruyk met Water voor den dag haalde, voorneemens om daar mee op te springen na ouder gewoonte, toen de vermomde Pop die gelegendheyt by het Haair vaue, en een zindelyk Korfje opende, waar uyt zy een delikaat stuk Venesoen Pastey nam, dat alzo sterk gespecereyt was als de Scheepskist van een ZeeKapiteyn op zyn te rug komst uyt de Moluksche Eylanden, welk stuk zy den Woudpaap aanbood, zeggende, Dat de Pastey gebenediceert was door den voorste Vingers van Sint Iakob van Kompostelle. Hy aanvaarde dat Present na een langwylig Refuys, en zy ziende dat haar Aktien begonen te glyden, bood zy hem een teene Fles aan vol
Bourgonjewyn, met een Voorgeeven, Dat die Fles een soort van een Water bevatte dat in een rood Vocht berstalde op den Nacht van Sint Martyn, en voor een byzonder Tegengift was berucht tegens de Bekooringen des Vleeschs. Den Heremyt die zig reeds benoodigt gevoelde om dat laatste, gulpte die Fles leeg in drie Teugen, en dat gedaan zynde begon zy haar betoverende Schakels uyt te zetten,
| |
| |
zy naaderde allengskens den bezoopen Waldbroeder, zy verlokte hem met een dartel Discoers en met tokkelende Handgrepen, zy begon te badineeren met zyn verschimmelden Baerd en met zyn ongehavende Maanen, en ten laatsten drukte zy hem zo aanvalliglyk tegens de Melkwitte Rotsen van haar appelronde Tetten, dat den Hals in Diones Byt glee, en den gantschen nacht lang zig niet na de Wil, maar taamelyk na zyn Krachten, diverteerde. Daagsch daar aan overreede zy den afgevallen Heremyt om zyn Kluys den bof te geven, en haar te geleyden na Brussel, en zy had de Eer om dien machteloozen Zondaar, die haar natofte gelyk als een ruyghaairige Beer zyn Poolsche Leydsman trapt, in die versukkelde Omstandigheyt te yertoonen aan den Hartog en aan den Gonsteling, die 't zedert die Avontuur de Dames niet langer hebben bemind, maar altoos aangebeden.
Alhier ben ik ten Eynde van Bestek geraakt, des zal ik'er by voegen, Dat de Ouden zo staatelyk bebben gesprooken van Jason, om ons aan te toonen dat 's Menschen Leeven wort beroert door oneyndige Stormen, en dat den Mensch om Raad, en Wysbeyty en om Voorzienigbeyt, ten alderuyterste benoodigt is, om standvastig en om onkreukbaar te verblyven onder alle de Veranderingen van de Lukgodes, en onder alle de Omkenteringen des Weerelds.
By H. Bosch, is Gedrukt, Reyzende Chinees, op bevel en kosten van zynen Keyzer, gevende dezelve kennis van den Staat en Geschiedenissen der Wereld, dog wel byzonderlyk van Europa, beschryvende desselfs Steden, Gewoontens, Wetten, Zeeden, Regeeringsform, &c beneffens een omstandig berigt van het Chineesche Ryk, en desselfs Heerlykheid, van den Turkschen Alkoran, &e. In 't Hoogduits beschreven, door de Autheur der Samenspraken in het Ryk der Dooden. Waar mede Maandelyks zal gecontinueert werden, en by de voornaamste Boekverkopers in de Hollandsche Steden, voor 6 Stuyvers het stuk, te bekomen zyn; komende voor ieder Deel een Plaat, in quarto, als voor de Hoogduitsche 2 deel. en zyn ook eenigen van eersten te bekomen.
t'Amsterdam, by H. Bosch, word ingetekent in de Historie van Engelandt door den Heer de Rapin Thoiras in 't Nederduyts vertaald door den Heere en Mr. A. Hoppestyn, en zyn ook Quitanties voor de Boekverkopers te ekomen.
|
|