Den echo des weerelds. Deel 2
(1727)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
No. 5 | |
Maandag, den 18. November 1726.Un Pecheur mòribond n'est il pas un infame, DIe Mensch die kwaalyk leefd zal zelden wel sterven, zegt den Echo des Weerelds, en die Zinspreuk wil hy met een Fabel op een vrolyke wyze behandelt beplyten, na dat hy alvoorens de daar toe beweegende Oorzaak zal hebben medegedeelt aan zyn Leezers. Voorleede Donderdag tusschen twaalf en een uur 's nachts wiert 'er vreeslyk geschelt aan de Voordeur van myn Heremitagie op Vreedegrond, en na dat myn Ga naar voetnoot* Meyd door de hulp van het | |
[pagina 34]
| |
Staal uyt de Aders eens Vuursteens eenige Geynsters had gestort, in een Doos met gebrand Lynwaad, ontstak zy een Nachtkaers, by wiens Schemerlicht ik een Advertentie-briefje las, waar in de Huysvrouw van Jonker Losbol my schreef, dat haar Man tot 'er Dood toe ziek was, en voor het laatst verzogt om my nog eens te spreeken. Flukx sprong ik ten Bed, en ik stak me in de noppen, en daar op vloog ik na het adelyk Slot van Jonker, die ik in een desolaaten Omtrek op het gy pen vond leggen, omcirkelt met een Toverkrans van Geneesheeren, Chirugyns, en Apotheekers. Ha myn waarde Echo! (riep Jonker met de stem van een verworgde Koolmees) ik zou het Leeven zo graag het handje uythouwen, maar de Dood houd voet by stek, en ik begin eenigszins te twyfelen dat het Onfleem met me zal worden, zo je me niet en red uyt de Kanneelpypen van dat maager Geraamt. Dat voorstel dee me lacghen, doch bewust zynde dat men zo wel een Praatje mag verleenen aan de Stervenden als aan de Leevenden, sprak ik Jonker een staale Hart in 't Lyf, en ik verzekerde hem dat de Dood niet by of ontrent hem zou komen, zo lang als hy tyds genoeg had om te luysteren na de navolgende Fabel. |
|