gende Olien en kleevende Vernissen, als een Apotheeker zwetst over zyn Duyvelsdrek en Populierzalf; en een Kladschilder toetst met zo veel Aandacht de Deugden en Ondeugden van zyn stinkent Lootwit op den Nagel van zyn linker Duym, als een diepzinnig Drogist de Proef der uyt pypaarde nagebootste Kreeftenoogen neemt met zyn Tong.
Een Kladschilder, en inzonderheyt indien hy een vaderlyke Neus voert, ruykt wel haast wat Pot 'er te vuur is, wanneer hy met zyn Jongens het Satanas Dekoktum uyt bedurve Lynzaadolie, Goudglid, gestampt Glas, witte Klamey, Aluyn, en Omber distilleert; en alhoewel die Pot een vergiftiger Damp uytwaessemt als de Lucht van het vervloekte Doode meer, echter snuyft hy die doodelyke Geur zo vergenoegt op met zyn bevatbaaren Domper, als een Pisbekykent Geneesheer de' Amberlucht van een Urinaal, of als een Breemerbiers Poeet de Loftuytingen opsnuyft der gebruyneerde en superdomme Medezeelten.
Een Kladschilder liefkoost de breede Strykade van het Zwynspinseel, gelyk als de Jongens het Rym beminnen van den Ridder Kats, Niet om den Zin, maar enkel om de Klank roepen de Kinders, en hy bromt langs zyn Tromp, ik lacgh eens met de Konst en met deszelfs Trawanten, ik houde het met de Rekenkonst en met de Kontanten.