Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
kwamen vernachten aan myn Huys. Nu wilde het Ongeluk voor die Heeren, waar van den oudste een Assuradeur en den jongste een Drogist was, dat zy myn Huys zo bezet vonden als de Haagsche Saal is na de groote Vacantie, zynde 'er maar anderhalve Kamer open, waar van zy de grootste die met een koppel Ledikanten gemeubileert was, bevreest voor hoe langer hoe Slimmer, innaamen, en na een goed Avondmaal bestelt te heb ben in een broederlyk Vertrouwen gongen zitten drinken. De Juffers die nooit Thee dronken op de Reys, (dus luyden haar eyge Woorden) ordonneerden een verkoelende Limoenade, gebrouwen uyt een paar Flessen Moeselwyn, een half Dozyn Oraanje appelen, het vierde Part van een Suykerbrood, eenige Pypen Kaneel, en een half Mutsje Stroomwater, welke Koeldrank wel dee zien, Dat onze Sexe niet is in de Wieg gelegt voor sterke Wynen. Op die wyze diverteerden zig die Heeren en die Dames, tot dat de Tafel gedekt en het Avondmaal wiert opgedischt, bestaande dat Avondmaal inzonderheyt in een aan het Spit gebraaden Lamsbout met een Salaa van vroege Konkommers, in een op den Rooster gebraade Armiaan, en in een Ragou van jonge Kuykenszwemmende in volwasse Haanekammen, Morilles, Truffes, en gedroogde Champignons, wordende dat alles beslooten met een superfyne Sukade Taart, een drievoudige Bos Amandel-asparges, benevens de vereyschte & Ceteras van een welgeordonneert Dessert. Flukx zey het Gezelschap de Huur op aan de d' les, en zy vielen Gevieren, met zulke vrolyke Blikken en scherpe Maagen op dat Avondmaal, als zo veel Scheepjes schel lings Avonturiers, die op Kosten van Ongelykteeren en Smeeren in de Stads Doelen van de Strookoleurde Maas. Na dat de Bruyd ontgonnen en den eersten Honger gestilt was, begon het Gezelschap eerst te gedenken aan de Hospita, des wiert ik solem neelyk verzogt, Van het reeds verslonden Avondmaal te willen vereeren met myn Persoon, en zo voorts. Ik beken dat myn Ziel al ommers zo ruym van Omtrek is als myn Licghaam, en schoon ik als nog een onbevlekte Maagd ben, echter slacht ik in een Punt de meeste getrouwde Vrouwen, die niet graag getrakteert willen worden ten Halve, des ontzey ik niet alleenlyk | |
[pagina 267]
| |
hun onmanierlyk Verzoek, maar ik beloofde 'er binnens monds by, Dat ik daagsch daar aan myn Wraak wel zou oploopen op de Doodceel van het Gelag. Laat ieder Reyziger dees Zeedeles betrachten,
Verstoor, indien je uw Rust bezind,
Nooit Doel-tieran, nog Herbergs Kind;
Vermy, het Godendom en 't Waerdschap te verachten.
Het Avondmaal binnen gespeelt zynde, zaagen de Juffers nog een Bokaals Kapittel na in de Bouteille, tot Bevordering van de Nachtrust, en trapten toen met haar beyde na de respektieve Slaapkamer, dronken aldaar elkanders vermaakelyke Droomen uyt een gesleepe Glaasje met Limoenwater, ontreegen malkanderen beurt om beurt, en dooken daar op als een paar gefatigueerde Auroras onder de Lakens. Ondertusschen scheen het dat den Assuradeur en den Drogist een grooter Trek na de Fles als na de Vrouwtjes hadden opgevat, derhalve beslooten zy eenpaariglyk, om nog eenige Momenten te vaceeren in de Eetsaal, en overweegende na een rype Deliberatie, Dat den Tabak een goed Zinnebeelt was der Weereldsche Ydelheden, zo wiert 'er geresolveert, om nog een half Uur half te moralisee ren over een uyteyndige Pyp, en over een koppel hart sterkende Bouteilles. Op die tyd kreeg ik een onvermydely ke Occasie om iets te moeten haalen in haar Slaapkamer, des gong ik zachtjes na boven, doch ik zag, toen ik myn Excus meende te maaken aan de Juffers, dat die twee Lammers haar vermoeyde Ledemaaten verfrischten met Naturas vriendelyk Hulpmiddel, de vaste Slaap; en daar op verzon ik een Krygslist, om de twee Heeren Man nen in te wikkelen in een Breuk van het zevende Gebod, dat is, om hun wederzydsche Werkmeesters te maaken van elkanders Koekoekschap. Ik verplaatste dan de Rokken van den eene op den andere Stoel, en ik hong de Hoepel-Schanskorf van de Huysgodin des Drogifts voor het Ledikant van de Bedmaat des Assuradeurs, en dat gedaan zynde rolde ik na beneden, zo nieuw- | |
[pagina 268]
| |
schierig als een Waardinne, Hoe en op wat Wyze dat die Klucht zig zou ontwarren. Na dat de Lust nu lang genoeg voor Bottelier gespeelt, en geen gering Rantsoen van Wyn had uytgemeeten aan die twee mediteerende Wysgeeren, conspireerden den Drogist en den Assuradeur, om na Bed te gaan, en ingevolge van die Resolutie sloopen zy min ofte meer waggelende na hun Slaapvertrek. Aldaar in Stilte geland zynde, zo proponeerde den Drogist die een puymsteene Long voerde, aan den Assuradeur die een assurant Glas dronk, om na het Voorbeelt der Dames de Kracht des Wyns te verstompen met een eenig Knobbelglaasje geambreert Water des Leevens, het dagelykx Huysmiddel der Slaplendens, en dat Verzoek wiert ingewilligt met een Knik des Hoofds, een voorboodent Voorteken van hun toekoment Ramschap. Na die laatste Vertooning distingueerde de Heeren langs de Verrekyker van een dunne Nachtkaers de Rokken en Muyltjes van hun slaapende Lauras, en daar mee stommelde Ieder (zo hy docht) by zyn Ega onder, middelerwyl dat ik myn Loge ment besloeg in het naaste Kamertje, om te luysteren, Hoe dat die vergeeven Belle Bruyd Kaart zou uytkomen. Ik weet niet, Of de Hette des Wyns, of wel dat de Warmte der Vrouwen, de partyen tot een zekere Oefening verstaalde die ik geen Naam kan geeven, doch ik weet echter dit, dat 'er een zeker. Iets voorviel, dat een Maagd ruym zo wel kan gissen als herhaalen, en die niet luydruchtige Nacht batailles wierden zo nu als dan gerepeteert met Bedkraakende Uytdrukkingen, tot aan de Intrede des Dageraats. De Klok had effentjes Vyf Uuren gerammelt, toenden Assuradeur de Gordynen openschoof, Om eens te zien of de Zon al op was, die met dezelve Opslag de Huysvrouw van zyn Vriend zag leggen naast zyn klamme Zy, en op dat eygen Ogenblik het Ledikant des Drogifts, die pas ses Weeken was getrouwt geweest, zag en hoorde Wiegen als een Schoorsteen in een Siciliaansche Aardbeeving. Den Hals was al ommers zo ontstelt, als of hy op eene Beurstyd het Verlies van zeven Schepen hoorde opleezen, en dewyl dat Geraas in ste van te minderen hand | |
[pagina 269]
| |
ever hand wakkerde, schreeuwde hy eyndelyk uyt; Schey uyt, Gebuur, schey uyt, en vermy de Zonde, want alhier schuylt een tweevoudig Misverstant! Helaes! Vriend, myn gulde Vlies wort gefoltert tusschen uw ruuwe Bouten, altoos ik tast, ik voel, en ik word onderrecht, dat ik dit Lams-quartier niet heb opgedaan in de Vleesch hal des Huuwelykx, Den Drogist die het jongste en ook het mal ste Vleesch had, scheurde het Voorhangsel des Ledikants open, en ziende, dat 'er niet weynig Melk aan de Kan, en vry veel Hars aan de Strykstok zat, sprong hy ten Beduyt, en hy ruylde Stal en Montuur met zyn Zwager. En nu begon dat getakte Overspeelders Paar te redeneeren over de oorzaak van dat kleevent Misverstant, en het besloot, Dat de Vrouwen een begeerig Handje hadden gehad in dat vochtig Quid pro Quo, doch de onschuldige Juffers verdedigden haar Cas met zo veele voldoende ontkennende Betuygingen, dat de Mannen niet langer wisten, In wat Vat dat zy die Licghaams Ver huyzing van Aretino zouden gieten. Eyndelyk kwam men tot het Besluyt, Om een Deugd te maaken van de Noot, om een bly gelaat te zetten op een bedroeft Spel, en om alles te vergeeten en te vergeeven, en daar op wiert een Emmer met klaar Water gekommandeert, veel ligt om daar mee de Zonden af te spoelen op zyn Turkx, en dat gedaan hebbende, gleeden de gladde Vrouwt jes ten Bedde uyt, trokken wel vergenoegt haar Tabbaerden, Rokken, en Kousjes aan, zetten haar Mechelsche Stormmutsen op, en daalden neerwaards met lacghende Bekjes. De Heeren vorderden het Gelag met een misdaadig opslag van Oogen, en ik vroeg met een vrolyk Weezen, Of de Heeren en juffers van geen Coffi, Melk-Thee, of zoete Huy geliefden gedient te zyn? waar op den Assuradeur repliceerde met een boetvaardige Stem; Neen juffrouw Kastelynsche, want uw Drank is al ommers zo slim als Circes Kelk, die de Zommigen in Steenbokken, en Anderen ingetakte Harten wist te hervormen. Ook scheelde het geen Haairbreedte in den Ochtenstond, (vervolgde hy) of ik had een doodelyk Verschil gekreegen met myn Medgezel, over het aanpassen van elkanders Laersen. Wat daar van zy of te niet, Papa, laat ik daar, (Sprak de oudste en verstandigste Juffer) ik wil wel, en wel innerlyk wel bekennen, dat het een verrukkent Misverstant is geweest. | |
[pagina 270]
| |
Zacht (riep den oudsten Bok) die Scheut was wis en raak;
En de Onschuld zelfs verslimt altyds een linksche Zaak.
Aldaar eyndigde de Kastelynsche het Verhaal van dat geduplieeert Koekoekschap, toen 'er een Koets stil hielt voor de Herberg, op wiens Halte onze lange Herbergs-loop uytschoot, en een Moment a drie daar na met een bejaarde Dame in de Eetsaal reverteerde, dewelke vriendelyk verzogt, van met ons te moogen Avondmaalen. De Beleefdheyt die zo eygen is aan de doolende Ridders, dikteerde ons, van dat Verzoek te accepteeren, derhalve stoof ik op, en plaatste haar aan het hooge End, daar ik haar liever een Hennepe Karkant had behooren aan te bieden, dewyl die leelyke Iscariotinne de Bespiedster was des Parsumeurs, welke Parfumeur zyn Wederhelft, die zonder zyn toestemming het Haazepad gekoozen had, navolgde op de Lucht van haar geparfumeerde Reputatie, en welke Verraaderes door die Ontdekking alle de Maatregels dwarsboomde, die ik had geformeert om my te baaden in het gelukkig Arabie van de bekoorlyke Parfumeuse. Het lust den Echo, om zyn Leezers een korte Schetste geeven van het Karakter van Madame Iscariotinne. | |
Het Konterfytsel van een Haagsche Bespifdster.Die gryze Hex was een van de Fantarykste Gespensen, dat ooit zyn Ribben wapende met een scheutvry Balyne Kuras. Haar Tronie was alommers zo schoon als het Hoofd van een uytgehouwe Zeepaerd op het Achtersteeven van een Joden-jacht, en stond alzo strak als haar bestudeerde Conversatie. Haar Blikken waaren wel zo groot van Omtrek als de versleeten Hoorne-bekers uyt een Dieveverkeerbord, en glinsterden als de zeegroene Oogen van een Vergrimde Kat in een pikdonkere Nacht. Alhoewel haar Aangezigt tot een weergaa van een Draakxkop op een Apotheekers Luyf | |
[pagina 271]
| |
kon verstrek ken, echter was zy zo recht als een gespannen Boog, zo hoog als een Champignon, en zo fyn van middel als een Hekboot. Vorders was haar Humeur zo engageant, dat zy het gantsche Kompas van Kwaadaardigheyt kon rond loopen in min als een kleyn half uur, en in die tusschentyd zwol zy op als een Moederpad, schold als een Garnaalspoes, vloekte als een Turftonster, en beet en krabde als een Oostindische Dame, die haar gepolyste Opvoeding verschuldigt is aan de Beschaafde Behandeling der Zwarten en Zwartinnen. Zo dra wiert het Pontaks Dessert bestaande uyt Zeven vooze Radysen, een Theeschooteltje met sterke Yrsche Boter, en een Okker noots groote uytgeteerde Edamsche Kaes niet opgedischt, of ik zag een fier Heerschap verzelt met den gehoornde Parfumeur, die zig voor een poos verschoolen had, in onze Eetzaal indonderen. De vriendelyke Parfumeuse verbleekte op die Vertooning als een sneeuwitte Roos, en had naauwlykx de tyd om tegens my te zeg gen, Helaes daar is myn Man! toen dien stroogeele Koekoek haar by de Mouw greep, en beval, van hem te volgen. Helaes Me vrouw Grondeloos (schreeuwde die aanlokkelyke Haagsche Tuberoos uyt) dat Schelmstuk is een Koekje van uw Deeg, en door uw is dat Verraad gebrouwen! Dat is waar Ida, (gaf die tot Andwoort) doch het is geen Schelmstuk van een verdoolde Geyt te leveren in de Pooten van den echten Bok, te meer daar een iegelyk weet, dat een afgedwaalt Lam veeltyds vervalt in de Tanden van een Wolf. O ja, dat weet ik, Brak van een ingezulten Koekoek, (repliceerde Ida,) die Wolfstand heugje nog, Wolvin, maar het zou thans een uytgehongert Dier moeten zyn, dat zyn Tanden zou dreygen te zetten in uw taaye Schootsvel. Alhier kwam den Parfumeur in het Spel, en hy zey tegens de schoone Ida met een mismaakte Grimlach, Legje je blanke Poot eens op uw Bloempaps Tetten, Ida, en beken uw Zonden, want het Punt is tot nog toe niet gedecideert geworden, of ik een Vrouw, een Weduwe, of een jonge Dochter trouwde in uw Persoon. Onder dat Hazelaare Blaadje schuylt de Slang niet, Mensch-Ram, (herhaalde de gestoorde Ida) want de Voering van myn Bruydshembd is nog als nog vry gaaver als den Helmstok van uw Fregat. Een Houw of een Scheut is het Erfdeel van een Soldaat, een verscheurt Kleed | |
[pagina 272]
| |
of een verslenste Paruyk is den Oogst van een Laquey, en een ontgonne Bruyd of een gepaste Maagd is het Lot van een Parfumeur. Maar gelyk als het Zonnelicht niet verdonkert word door de Lastering der half verzengde Mooren, zo zal de natuurlyke Warmte van een schoone Vrouw niet uytgedooft worden door het machteloos Ys van een nydig Hoornbeest. Ach Huuwelyk, Huuwelyk, hoe tegenstrydig is uw Dwanggebruyk tegens de gesteltenis der Vrouwen! uw Tieranny stremd onze Nyls overstrooming, door dewelk wy de graazige Weyden en Beemden van duyzende Minnaars zouden doen groeijen en bloeijen. Helaes! ik bespenr maar al te laat, dat de Huuwelyks wil de Vrouwelyke Kennis overhoop ram meyt, wy oordeelen meer na onze Begeertens als na ons Begrip, meer na onze Smaak als na de Reden. Te vergeefs kend men het Vermoogen, wanneer men buiten staat is om het te konnen oefenen en te vergeefs ..... Aldaar interrompeerde den Parfumeur ondersteunt door de Justitie zyn Authoriteyt, sleurde de jammerende Ida uyt de Eetzaal onder den blooten Hemel, wierp haar op een met twee Paarden bespannen Postcheese, ontschoot als een blixemstraal de begeerige Blikken des Echos, die als een ondermaansche Endimon, die geliefde Maan zag verdwynen, in wiens lieflyk schynsel hy zig had verbeelt een Alcmenas nacht te zullen overbrengen. |
|