Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
No. 33 | |
Maandag, den 3. Juni, 1726.Quid peregrinari juvat, indoctumque redire. EEn Reyziger is veeltyds omringt met zo veel Tegenspoeden op zyn Reys, als een Germaans Baron met Schuldeyschers omcirkelt is in zyn Leven; en schoon hy al eens door de Droppels der Gevaaren loopt, dan valt hy dikmaals weer tusschen de Stoelen in de Assche van een onordentelyk Gezelschap, welk Gezelschap zomtyds zo divertissant is, als of hy gebilletteert was in de Binnekorst van een Oostersche Houte-Pastey, of in de Studeersaal van de Delfsche Grieksche A. By voorbeelt. Nog onlangs bediende ik my (zegt den Echo des Weerelds) van een Postwagen, die van een Stad die ik redenshalve overslaa, vertrok na een Plaats die ik willens en weetens niet wil noemen, | |
[pagina 258]
| |
doch echter zal ik daarom het Gezelschap en de Conversatie dier respectieve Reysbroeders en Reyssusters niet overslaan. De eerste Zitplaats van Eer was geoccupeert by een heromzwervent Advokaat, die met de Zikkel der rechtsgeleerde Barmhertigheyt het platte Land afvourageerde, en zeer na zo veel Boeren huysgezinnen ruineerde tot zyn Onderhoud, als een Egel Herftappelen roofd voor zyn Winterprovisie. De tweede Plaats besloeg ik, en de derde wiert bezet by een Dwingelant van een onbemuurde Vesting, bekent onder de Benaaming van een Boerenschout, een Heer zeer na zo Welgemaakt op het Oog als een Levandsche Tabaksbaal, voor de rest bulderent van Spraak, straf op 't Gezigt, en vry vasthoudent op het Gevoel. De vierde Zitplaats was gemeubeleert met een bekoorlyke Bruynette, de getrouwe wederhelft van een Haagsche Parfumeur, wiens gantsche Buurt doortrokken was met het Reukwerk van haar Voorbeeldelyk Gedrag, en welke Dame de Gonst-Savonet van haar Tederheyt vry op zyn Ga naar voetnoot* Korintisch, dat is, Argent Contant, veel klinkende en blinkende Omkoops penningen wist uyt te venten. Voor in de Wagen zat een gedivideerde Sterveling, een bedrooge Juffertje, dat het onaangenaam Geschenk van een kleyn Kind gong transporteeren aan een Overyssels Student in de Rechten, die op de Hooge Schoolen roestende, het Oogmerk der Natuur had voldaan, en zyn adelyk Evenbeelt achtergelaaten. De Sesde en laatste Persoon, was een Heerschap die op de punt van een Naald leefde als een Oculist, die als een verstendig Starrekyker de donkeree Wolk der Lakenkoopers, Passement winkeliers en Knoopmakers ontsnapt was op zyn neergehakte Schoenen, en die nu onder het glimpige Voordwendsel van een door den Adel geruineerde Snyder, zyn Fortuyn reed opzoeken in onbekende Provintien. Na dat ik zo by storm als na een vreeslyke Indringing myn Plaats had bemachtigt, zat ik zo stil en zo gedrongen te loeren als een Katharinepruym in den Hoek van een Zoetepasley, zynde het my leed, Dat den Advokaat niet zo vet als een Engelsche Hengelroe, en Ik zo malsch was als een Boldergeest, dewyl 'er dan nog eenige Hoop voor ons zou zyn geweest om te konnen ademhaalen. | |
[pagina 259]
| |
Wy waaren nog naauwlyks de Poort gepasseert, toen ik het geluk had van de Rechtsgeleerdheyt met myn Linker Elleboog een Stoot in zyn Lenden te geeven, door een slingerslag van de Postwagen, welke Stoot zyn wrok dee opwaards dobberen, beginnende hy te grynzen en te knorren als een Straatdog die onder het Knaagen van een Been, een tweeden Rekel ziet naderen, of als een gedisinteresseert Heer en Meester der beyden Rechten, die begint te merken dat een Paar langdraagdige Partyen op het Punt staan om hun ruineuse Verschillen te beslissen door een heylzaam Akkoort. Korts na die Elleboogs Vermaaning raakte de Wagen van de Steenweg op de Kley, en den Advokaat van het Grimmen tot de Rust, onderwyl dat wy voortrolden als een Troep jonge Kommiesen, die van liever leede voortkruyen op de buygzaame Kruywagens van schoone Nichten, van pas ontgonne Vrouwen, of van achter over hellende Susters. Den Boerenschout, niet tegenstaande het Verbod der Regeering tegens de Dronkenschap, was zo vol als een Bloodaart die na de Trancheen wort gekommandeert, en hy rammelde onophoudelyk van zyn lange Honden, Vischnetten, Steekgarens, Maarts Bier, en van zyn Volmagtiging tot het opligten van Vagabonden, schreeuwende tusschen ieder Tusschenpoos van zyn Zinneloos Geraas, als of hy een Troep Stroopende Heydens op het Spoor najoeg in de Achterhoede van zyn gewapende Boeren; ook lardeerde hy die luydruchtige Qualificatien nu en dan met een stuk en een brok van het Jagers Deuntje in de Gehoornde Broeders, Te ho myn snelle Winden, myn Brakken en Spioen! waar uyt ik dit waarschynelyk Besluyt opstelde, Dat hy nog beter Medgezel was voor de Brakken, als voor de Ploegers, en vry dieper Studeerde in het oud Haarlemmer Liedboek, als in Klaes Duyzentdaalders Ordonnantie en Manier van Procedeeren. Den Advokaat scheen maar taamelyk vermaakt te zyn met dat dollemans Geweld, (die Heeren hooren niets ter Weerelt liever als hun eygen Geraas) des verzogt hy den Boerenvoogt, van een Uyltje te vangen, doch die gilde 'er tegens aan; Sakre * *! ik wil nog ik zal niet Slaapen, en ik stoorme' zo min aan je Verzoek als aan het gebas van een Werfdog. Ik ben den Scholt, en den Kastoorhoed van het Dorp, en ik moet Sterven zo je ooit op myn Territooir komt, indien ik je niet zo vol en dol zal maaken in Maarts Bier, gelyk als ik nu ben: maar | |
[pagina 260]
| |
ik wil en zal den Beest speelen als het my lust. Ik was vol hoop, dat den Rechtsgeleerde en den Rechter malkanderen by het Hoofd zouden hebben gegreepen, doch den laatste viel tydelyk in Slaap, en verleende ons door die Rust een korte Tusschenpoos van Stilte. Ik kon ondertusschen nooit den Snyder aanzien zonder te lacghen, want die voerde de Streepen van het goed Vertrouwen op zyn Voorhoofd, en zyn Kleed droeg de uyterlyke Liverey der Armoede. Hy doleerde vreeslyk over de prompte Wanbetaaling der Grooten, en over het Misvertrouwen der Winkeliers, ook besloot hy zyn Klaaglieders met deze gestadige Zinspreuk; Den Borg is een algemeene Ramp, die meer Snyders ruineert als Scheepstimmerluyden. Ondertusschen zat de Belle Parfumeuse eenige Fransche Airtjes te grommen tusschen haar Tanden, welke Airtjes, my wel bekent, ik begon te onderschraagen met een brommende Bas, en uyt die knorrende Harmonie (wie had het ooit Vermoed?) sproot de Inleyding van een aangenaame t'Zamenspraak. Zy verhaalde my zachtjes, Dat zy een Man had getrouwt, die zo jaloers was als een Gryzaart, daar zy hem niet te min een tyd lang zo lief had gehad als haar Hondje Fortuyn, alhoewel zy Minnaars by de El, en Galants by de Mylkon krygen. Dat zy hem den Teugel altoos op den Nek gelegt, en gewaagt had by haar Buurmans Katten en Hennen, dewyl zy makkelyk kon gissen uyt zyn Bedryven binnen 's deurs, dat hy niet veel Eyers zou in de Pan slaan buyten 's Huys. Op die natuurlyke Uytdrukking keerde de Vruchtbaare Juffer, die voor in de Wegert zat te Badineeren met haar kleyn Ga naar voetnoot* Eneasje het Hoofd om, en zey op een beweeglyke toon; Ja lieve Juffrouw, daar is zo weynig staat te maaken op de Mannen, dat heb ik ondervonden met de Vader van dit Wicht. Die Man was zo zeedig op het Oog als een Aanspreeker is in zyn Beroep, doch innerlyk was by zo los als een Poeet. Zyn Schoenen waaren altoos zo zwart als een nieuw beschilderde Doodbaar, en blonken als de Ebbenhoute Wandelstok van een jong Doktoor, die een Visite van Staat zal geeven aan een quansuys Bed- | |
[pagina 261]
| |
legerige Weduwe. Zyn Koussen stonden al om immers zo strak gespannen als een Laers op een Leest, en waaren nog styver vastgebonden als een Laatband om een Blanken Arm, zo dat hy by na zo veel uytstond als een half geworgde Juffer, die een Lancetprik staat te krygen in de Ga naar voetnoot* Strotader. Zo naauwkeurig net zaaten zyn Koussenrollen, als den Duymring van Madame Goed zonder Eynde; en zyn Broek was zo glad getrokken over het onedelste deel zyns Licghaams, dat hy geen Duymbrecte over de Grens door zyn Kleermaaker gedicteert durfde Schryden, uyt vrees van die te derangeeren. Voor de rest las hy onze Familie 's Ochtends en 's Avonds eenige Kapittelen voor uyt de Verdediging van Lambert Joosten, uyt het Gezigt van een fyn Man, uyt het Leeven van Philopater, en uyt diergelyke Stichtelyke Boeken, en onder dat leezen kreeg ik ongevoelig den Haak in de Keel, ik wiert van Hoekxgegezind, Kabeljaauws, en weg stoof myn Eer, en rip was myn Bloempje. Ontrent op die Hooghte was het drievoudig Discoers, toen den Voerman stil hielt voor een Herberg, alwaar wy moesten middagmaalen volgens de Ga naar voetnoot† Etiquettes van onze Dagreys, en na het afstorten van de Vragt kommandeerde den Karavaan-gids een Pintsroemer Alsenwym, om met die Teug zyn Gezelschap, doch op onze Kosten, te verwelkomen. Onderwyl dat de twee Juffers eens in stilte na den Tuyn tropten om de jonge Kervel te begieten, stapten wy met ons Drien in Huys, onderwyl dat den Snyder zig posteerde op een Bank onder den blooten Hemel, en uyt Ootmoedigheyt, en om zig by tyds te gewennen aan de Ongemakken des Luchts, en wy vroegen aan de Hospira; Wat 'er ten besten was voor ons Middagmaal? Dit Plaatsje is zo vermaart wegens Paling en Aal, (andwoorde die Herbergs volle Maan) als Ga naar voetnoot‡ Tilburg wegens dronke Lakenweevers, als Oosterwyk wegens Pastoorplaagers, en als Bercghem vermaart is wegens Menschen-schutters, en daar van zal ik de Heeren binnen een groote drie Quartier uurs een slibberige Proef geeven. Op dat Moment reverteerden de twee Juffers van haar vochtige Pelgromasie, en ik koos aanstonds de geparfumeerde Circe, voor myn Deel, en den half ontnuchterde Schout kipte de verlaatene Ariadne uyt voor zyn Rekening, on- | |
[pagina 262]
| |
derwyl dat den Heer en Meester der beyde Rechten op ons zat te loeren, gelyk als een Waterraave loert op een paar Roerdompen, die in een broederlyk Vertrouwen, achter het Zonnescherm van gepunte Waterlis, op een koppel groene Kikvorschen zitten te kluyven. Ondertusschen wiert de Tafel gedekt, en de beloofde Paling en Aal verscheen op de behoorlyke, en binnen het Uur bepaalde tyd, op zo veel onderscheyde Wyzen toegerecht, als een Karthuyzer Kok onderscheyde Schotelen van Otters en Waterrotten, of als een Franschman differente Ragous van Champignons Kikkers weet toe te stellen. Ja ik protesteer in de Qualiteyt van een fyne Lekkerbek, dat 'er nimmermeer een Gerecht van gevlamde Lampreyen verscheen op de Tafel van Epikuur, nog een delikater Gebak van Spritsen voor Lucul wiert opgedischt, als onze Rivierslangen; want behalven de gemeene Manier van Kooken, Stooven, in de Panfruyten, Bakken, en Braaden, hadden wy die Gesuykert, Gekruyt, Ingezulten, ja dat meer is, gebrant, gezengt, en ten halve Gebraaden. Na dat wy overvloediglyk op onze Visch gespyst, en onze Maaltyd hadden opgewonden gelyk als dat betaamt, met een beknopt Rotterdams Bokaaltje na de Gratie, vroegen wy na onze Rekening, die ons na een groot half Uur wachtens gewiert, op welke Rekening meer Byzonderheeden waaren geinsereert, als 'er ooit in een Snyders Schuldboek, op een Scherprechters Deklaratie, of opgeteekent zyn in een Bootsman Kataloog over nieuw Want en Touwwerk, uyt welk execrabel Schuldboek ik dit Argument opstelde; Dat een geschreeve Engelsche Rekening, en een voor de vuyst gepronontieert Nederlansch Gelag, Broeders en Zusters zyn, doch met dit onderscheyt, den laatste vermoort uw eensklaps met zyn Tong, en den Eerste dood Uw Lid voor Lid door de Moordpriem van zyn Pen. Wy betaalden de Hospita, die voor het bulderen van den Schout doof, en vry harthoorig was tegens het Pleydooi des Advokaats, en daar op nam het Gezelschap zyn toevlugt na het Voertuyg der Elende, en den Onderstuurman zetten zig in zyn verheven Stuurstoel, alwaar hy zo veel Gal, Toorn, en Zweepslaagen te kost hong aan drie afgemende Knollen, als ooit een | |
[pagina 263]
| |
grimmige Schoolmeester besteede op een half Dozyn lompe Jon gens zonder Geheugenis of Geest. Wy arriveerden tegens het vallen van den Avond in een tamelyk groot Dorp, zonder dat 'er in al die tusschentyd iets van belang voorviel, als dat den Dorpsvoogd de Rekening uytvloekte, en den Advokaat het Gelag vry luydruchtig, of schoon binnens monds, beplyte, en middelerwyl dat ik een Spaansche Deklaratie van Liefde voorstelde aan de Ga lante Parfumeuse, die my door een betoverende Lonk en door een zachte Neep, het Jawoord gaf, en een Nacht van Consequentie beloofde. Wy wierden afgelost in een Herberg waar in de Hospita nog voor jonge Dochter, en het geen dat meer is, voor Maagd speelde, welke ongevlymde Kastelynsche van zo een ongemee ne Herkuleesche Omtrent was, dat zy alzo wel het Duel met den Draak zou hebben vereffent als de zachtzinnige Ste. Margariet, en indien St. Joris dan de zwaktste Party had ondersteunt, dan zou hy den Draak hebben dienen by te Springen, want ik verze ker uw, dat zy sterk genoeg was om 'er dien Ridder op den koop toe by in te Slokken. Op die plaats was het Avondmaal goed, en niet goedkoop, gelyk als wy des Avonds Prognosticeerden, en des 's morgens experimenteerden, doch wy waaren echter met ons vier Hoeden zo vrolyk als vier Fransche Vendangeurs, in den Wynoegst, en de twee Juffers lieten haare Tongen zo Snel hartdraaven, dat wy 'er nog Oog-nog Oorgetuygen van konden bly ven, onderwyl dat den Snyder alle zyne kwaade Schulden op den Bodem der Schotelen opzogt, want dewyl hy had uytge cyfert, Dat hy nog een Avondmaal kon doen eer dat hem den Hongersnoot zou komen te verworgen, Vrat en Zoop hy zo verwoed, als of hy een Leydsche Belegering zag komen aanstoo ten op onze Maagdelyke Karavansera. Onderwyl vereerde de Donderbus-Hospita ons met haar Persoon, en zy plante haar breed Achtersteeven in een zittend Postuur aan het Opperend van de Tafel, alwaar zy ons in de tusschenpoozing onderhield met haar onbehouwe Discoers, bestaande in verscheyde vrolyke Voorwallen, en reyzende Avontuuren, een van dewelke ik zo byzonder vermaakelyk bevond, als zynde gebeurt in haar tyd, | |
[pagina 264]
| |
en by haar zelve behandelt, dat ik het oordeel de moeyte waardig te zyn, om het aan myn Leezers te herhaalen. |