Den echo des weerelds. Deel 1
(1726)–Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
No. 21 | |
Maandag, den 11. Maart, 1726.Da mihi basia mille, deinde centum. DE Geleerdheyt is de Sibylle die de pikdonkere Nachtkaers in Naturas Dieve-lantaarn ontsteekt; de Geleerdheyt is de Vroedvrouw van Naturas echte en onechte Speelkinders; en de Geleerdheyt is Naturas Kwakzalveres, die haar Lievelingen dikmaals vergistig Pypkruyd in plaats van Heydens Wondkruyd in de vuyst duuwt, en daarom stikt 'er meenig jong Student aan de verdienstige Vruchten van de Bron der Geleerdheyt, die zo wel met Sodoms-appelen pronkt als de Doode-Meers Bogaart, wiens Guldelingen uytwendig bekoorlyk, en inwendig doodelyk zyn. | |
[pagina 162]
| |
Ik zal dan (zegt den Echo des Weerelds) geen Kermiskraam der Geleerdbeyd oprechten, of schoon ik myn Tyd zo wel op de Hooge Schoolen, in Drinken, Klinken, en in het repareeren van Schuyfraamen, heb waargenomen als myn Mede-studenten, die thans de Geleerdheyt by Aazen en Greynen in het Oosten, of in het Westen loopen uytventen. En waarlyk een Student die de Waarde des Leevens kend, zal zig niet plomp verlopren wegwerpen in een Koelbak van Zwarte Gal, om daar in te duyken na den Steen der Wyzen; hy zal geen Proef neemen van Agrippas Inbeelding, om Asparsjes te teelen uyt Ramshoorns; nog hy zal geen verstrooyde Lyk- nog Bruyloftstoorts Vaerzen zaayen in een Meloenbak, op hoop van daar uyt de vroegrype Komkommers van een Yskoud Heldendicht te gewinnen. Een Student, die weet dat men maar eens in de Weereld komt kyken, moet 'er zo vrolyk en malsch uytzien als een bloozende Bacchus, die schrylings gezeten is op een Aam Bourgonje Wyn; hy moet in zig zelve grimlacghen over zyn Alleenspraaken, als of hy een Slempfeests Gedicht opstelde, en hy moet over een Promotie-maal schateren, als een malle Jongen over het Sterflot van Anakreon die den Dood at aan een Druyfkorrel, daar hy niet eens verblikt of verbloost over het ingulpen van Ses Drielings bokaalen. Een Student die door de Hovaardy van zyn Ouders in dat Transportschip der Wetenschappen wort weggepakt, moet op de Oppervlakte der Geleerdheyt zwemmen, gelyk als de Boter zwemd op de Ragous van den Munstersche Kok op het Zwyns Malta; want de Weerelt beloont doorgaans de diepzinnigste Geleerdheyt met Onerkentelykheyt, Ondankbaarheyt, en Armoede. Hy moet de Boeken spaarzaamlyk en de Juffers mildelyk behandelen, want al te veel Geleerdheyt is gevaarlyk, en al te wuynig Liefdo is beswaarlyk. Hy moet gelyk de Ga naar voetnoot* Heer*** de Rechtsgeleendheyt Polsen in de Bepaaling die 'er de Salet Professorinnen over uytlispen; en hy dient de Geneeskunde te doorgronden, gelyk als de Heer *** die sondeert in de vriendelyke Blikken van zyn Hospita's Dochter; want een Student moet zo snel en zo loos uytsnuyven op een Kus, op een Lonk, of op een | |
[pagina 163]
| |
Kelk vol Troost, als een Munsters Zwyn na een harde Wind hytsnuyft op een Bogaart van Appelen, of als de Zomervliegen uytsnuyven op een zoete Haezo-zous, ter liefde des Suykers. Dat lykt 'er beter na, is 't niet zo Heeren Studenten? dan in het Coffihuys van den Boonsops Tacitus te komen aanstryken met een Air zonder gedachten, en met zo een ledig Opslag van Oogen, als of den Heer Studiosus door de Natuur in de Wieg gelegt was, om den Omloop des Bloeds na te gaan in een Mostaard-melen, of om Champignons te gaan zoeken voor den Kasteleyns Opperkok van de Gouden Leeuw. Ik zal dan myn Ervaarenheyt en niet myn Geleerdheyt in het Kussen voorstellen, over het Laatste zou een Hoogleeraar, en over het eerste den Echo des Weerelds publieke Lessen konnen geeven. Ik zal dan niet eens de Kusjes van Catullus, nog die van de beruchte Jan de tweede aanhaalen; en ik zal de Tederheden die tusschen Petrarcha en Laura, Dante en Portinaria, en tusschen Damon en Fillis eertyds passeerden, overslaan. Ook zal ik my wel wachten van te herhaalen, alhoewel zulkx niet zou misstaan aan een Echo Ga naar voetnoot* Dat de Soldaaten eerbiediglyk de Hand van Kato kusten, toen hy vertrok uyt zyn Gouvernement. Desgelykx zal ik niet klappen, Dat de Hebreen door het woord Kussen veeltyds een Aanbidding betekenen. Ook raakt het my niet wanneer Seneca Papegaayt, Ga naar voetnoot† Dat by die Pluymstrykers wel eens op 't Nest zal betrappen, die de Pooten van eens anders Slaven kusten. Ook zal ik geen Papier bekladden om myn Leezers te leeren, Dat de Roomsche Raadsheeren dier Versten Handen, die van een buytenlandsche Togt reverteerden, plagten te begroeten met een Kus; en ik heb nog tyd nog lust om te schryven, Ga naar voetnoot‡ Dat de Keyzer. Nero ze gelieft was by de Raad, dat 'er zig niet Een verwaardigde, 't zy dat hy vertrok, 't zy hy wederkeerde, hem eens na de Vuyst te vraagen, of zelfs te groeten. Ook | |
[pagina 164]
| |
zal 'er niemant veel aan gelegen zyn, of hy weet of niet weet, Dat de Kinders der Megarensen jaarlyks een Lippenstryd oefenden, en dat men die Knaap, die zyn Vryster op de aangenaamste en tederste wyze had gekust, vercierde met Bloemkransen. De spiritueele Uytlegging van Madame Guyon zal men al mee in het Vergeetboek stellen, zynde die Bohmistische Santinne al te verlept, om te redeneeren over de Marmelade-smaak van een Kus. Maar wy zullen met Monsieur Alain Chartier, den Autheur van het Ga naar voetnoot* Getyboek der Boerenplaagers, en Geheymschryver der twee Fransche Koningen Karel de sesde en de zevende, ons Kusvertoog ontsteeken. Monsieur Alain Chartier was zo bemint by de Franschen, als de Duy ** by de Indiaanen, al een Uyl by de Egyptenaaren, en als de Profecyen van Doctor Sacheverel gezien waaren by de Britsche Malkontenten. Die Alain Chartier was meer geballast met allerhande Konsten en Wetenschappen, als een oude Maitres gevictualieert is met verliefde Sprookjes van haar voorgaande Volmaaktheden; hy kon met zo veel Gemak een Nativiteyt opstellen, als een Laplandsche Hex een goede Wind kan leveren; en hy was zo volmaakt in de Ontdekking van een Diefstal, dat hy voor een halve Spaansche Kroon den Kartouchiaan benevens de gestoole Goederen voor den dag brogt, en dat met nog grooter Gemak, als Dampier de Nieuwe Weerelden ontdekte. Doch met al die Talenten was Alain zo mismaakt als den Bouwguyt van Paddenstyn, en zo lieffelyk van Gezigt als Hans Weerwolf, zo dat de Boekverkoopers hun schoone Vrouwen, zonder omkyken konden vertrouwen by Monsieur Alain. Het gebeurde korts (nog geen drie hondert jaar geleden) dat die leelyke Geheymschryver ley te slaapen op een Bank, (dat Konstje zal hy een Oostindis-vaerder hebben afgekeeken) en dat de schoone Marguerite langs die weg kwam spansseeren, die aanstonds (de Dames hebben vreemde Lusten) dien scheeven Slaaper een Kus gaf, en die Luym met deeze Ontschuldiging verbloemde; Ik kus die Mond die ons ze veel beerlyke Zinspreuken uytlevert. | |
[pagina 165]
| |
Dat het Kussen vermaakelyk is zal ons niemant ontzeggen; ja zelfs zullen de Officiers, die nog liever Kussen als Oorlogen, dat niet tegenspreeken. De Dichters, die Mannen van een delikaate Smaak, en bekwaame Rechters zyn over dat geloutert Plaisier, spreeken nooit van het Kussen als met een dichtkundige Verrukking. Noch de Mond der Zeegroene Lente, nog den Adem van Jassemyn, nog de Lieftykheyt der jonge Violetbloemen, nog de door de Zons Kusjes geopende Roozeknoppen, zyn niet half zo zoet als de Lippen van een schoone Juffer. Zomtyts worden die lieve Lippen vergeleeken by Bedden van Muskus-roozen, of by Trossen van Kamperfoelies; dan wederom als of zy de Juffers wilden opeeten, by malsche roode Karssen, by gerypte Muskadel-druyven, of by bloozende Persikken. Andere Dichters wederom, die hun Leerjaaren ten halven gestaan hebben by een Juwelier of by een Parfumeur, komen op het Tonneel met kostelyker vergelykingen en met geuriger Equivalenten. Lippen van Robyn, van Kornaryn, van Grenaaten, van Amber, van Conchenille en van Karmyn, zyn, zo gemeen onder die schatryke Rymers, als de Vlooyen in Zeelant, de Muggen aan den Yssel, en als de Spinnekoppen gemeen zyn in Kalabrien. Maar het schynt ons toe, dat Charmolaus een Jongeling van Megara, opgeklommen was tot de alderopperste Volmaaktheyt in het Kussen, dewyl Luciaan onsvertelt, Dat een zeekere Grieksche Dame zo belust was om een Kus van die vuurigen Kusser te genieten, dat zy het de moeyte waardig oordeelde, om 'er Twee Talenten (dat is ontrent vier a ses en twintig hondert gulden) voor te bieden, en voor dat Bot een Kus te bekomen. Die Kus moet vreeslyk gesmaakt heb ben na het Geld (zegt den Echo, die niets dat Loonzuchtig is door de Vingers kan zien) want schoon dat die Dame nog leelyker was geweest, als een Alekto, en nog onvriendelyker Adem had gehad, als Donna Maria Zonnebloem ontrent Loon op 't Zand, echter was hy nog te baatzoekent om zo een onredelyke Som te vorderen voor een Kus, die een galant Man altoos toegeeft Gratis aan de Sexe. Doch zo 'er aan den andere kant hier of daar iemant in de Broek loopt, die zo koel is als de Lever van eert Torpedo, en die zo min vermaak schept in een Kus, als een Smous in een Verkens Hutspot, aan die Sneeuwbal ordonneer ik het Kussen als | |
[pagina 166]
| |
een geapprobeert en heylzaam Hulpmiddel. Een Kus versterkt het Hart, (dat weet ik door de Ondervinding) een Kus vervrolykt de Geesten, (dat heb ik meer dan eens geprobeert) een Kus verzagt het Hypochondre, (dat heeft my een Dame mondtastelyk gedoceert) een Kus verstrooyt de Vapeurs, (dat getuygen eenpaariglyk de Juffers) en een Kus is, volgens het Voorschrift der Liefde-Doktooren, een van de voortreffelykste Kordiaalen in den Apotheek der Mingodesse. Ook is een Kus van een uytneement Gebruyk in de Heelkonst. Wat wonderlyke Geneezingen zyn 'er niet uytgewerkt door die souvereyne Balsem, de Lip-pleyster! hoe meenig Sneedje, en door het kookent Theewater verbrande Jufferen-vingers, zyn 'er niet staands voets geheelt door een consolideerende Kus! Ja een Kus is niet alleenlyk heylzaam in buytengewoone gevallen, maar contribueert desgelykx zo veel ja meer tot het Voedsel des Licghaams, als de krachtigste Fransche Soupes vol Haanekammen, Zweezerikken, en Bodems van Artisjokken; en die Wonderspreuk heb ik geleert van een Breukelens Filoofoof, die aan een Kus den Tytel geeft van den Staf des Levens. Lachje om die Stelling, Heeren, en beschouwje een Kus als een gering Soort van Voedsel? zo veels te slimmer, (zegt den Echo) die hartiglyk wenscht, dat nog hy nog alle deugdzaame Menschen nooit aan een goede Maaltyd van Kussen gebrek mogen lyden. Doch ik zal de Eer hebben van de Juffers te raaden, om het Kussen te oefenen als een vriendelyke Tydkorting, en niet om een Minnaar langs die Ladder, het Toppunt des Genots te laaten beklauteren. Als een Minnaar in dat diep Geheym ingelaten is, verslapt de Eerbiedigheyt, want in de geleerdste Eeuwen ontmoet men de minde Devotie. Een Juffer moet als een belegert Gouverneur de minste toegang niet geven tot de voornaamste Post, nog tot het Magazyn, aan de Beleggers; want al de Galants zyn zo veele Alexanders, zo ras hebben zy de eene Hoepelroks-Weerelt niet opgesnapt, of zy rekhalzen na een tweede. De Schoonheyt baart in den beginne Wonder en Vermaak, zynde de Natuur een Guycghelaarster die 't Gezigt misleyt, onbekent zynde verdrekt de Schoonheyt ons tot een Wonder, doch naderhant zyn wy verwondert over ons | |
[pagina 167]
| |
zelve, dat wy ons daar over verwonderden. De Liefde is een graage Valk die zig doorgnans verkropt aan zyn eygen Roof; de Liefde is een luye Boer, die ziende dat zyn leeme Dak begint te splyten, 'er wars van afziet; en de Liefde is een vergramde Honingbie, raakt hy zyn Angel kwyt, weg is den Honing-bouwer. Maar ik heb een Kus uy tgevonden die vry veyliger is alsden Gordel der Kuysheyt, en ik presenteer myn dienst aan alle de Juffers, om haar die kuyssche Kus voor een Kus te communiceert: Die Kus beschermt de Liefde-vesting tegens al het gewelt der geanimeerde Stormrammen. Die Kus zal een Juffer zo zorgeloos bewaaren in allerley Soorten van Gezelschappen, en tegens alle Aanvallen, dat zy zig Zeven Maanden in een Leger, zeven jaaren in een Schouwburg, ja zelfs op een Oorlogschip na Lissabon mag waagen, schoon dat zy zo schoon is als een Helena, zonder dat 'er de geringste sleet of breuk in haar Bloempje zal komen; ja den Echo engageert zig nog verder, dat een jonge Weduw gemunieert met die Kus, haar Tederheyt een gantsche nacht door mag waagen in een Wynherberg met den Haagsche Koppelaar op het Zieken, of met de Heer Vlug op 't Hoen, die alles aandoet wat ryp of groen is. |
|